Vooys. Jaargang 3
(1984-1985)– [tijdschrift] Vooys– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 10]
| |
W.P. Gerritsen
| |
[pagina 11]
| |
wouden. Ariosto met zijn Orlando Furioso, Tasso met zijn Gerusalemme liberata, Cervantes met zijn Don Quichote, Spencer met zijn Fairie Queene, Shakespeare met zijn Hamlet en zijn King Lear en zijn koningsdrama's, Hooft met zijn Geeraerdt van Velsen, Vondel met zijn Gijsbrecht - ze hebben het allemaal begrepen. Even goed als in onze eigen tijd schrijvers als T.H. White en J.R.R. Tolkien en Umberto Eco - gevolgd door een legertje van nederiger broeders van den penne: makers van stripboeken, ontwerpers van filmscenario's en vervaardigers van supermarktromans - begrepen hebben dat er van een middeleeuwse ‘setting’ van een verhaal een bijzondere aantrekkingskracht uitgaat. Sinds de zestiende eeuw heeft elke periode zich een eigen beeld van de Middeleeuwen gevormd. Er zou een boeiende cultuurgeschiedenis van de Nieuwe Tijd te voorschijn komen als men al deze opeenvolgende visies op de Middeleeuwen in hun historisch perspectief zou trachten te beschrijven. De Middeleeuwen van de vroege Romantiek, met hun Wunderhorn vol Volkstümlichkeit en charmante naïveteit ... De Middeleeuwen van Viollet-le-Duc met hun iets te braaf gerestaureerde heiligenbeelden ... De Victoriaanse Middeleeuwen: idealistisch wassen-beeldenspel ter instructie van ‘the perfect gentleman’ ... De Wagneriaanse Middeleeuwen, met hun Isoldes in décolleté en hun Tristans met de mond vol Rheingold ... De Middeleeuwen van de katholieke emancipatie met hun Cuypers-kerken vol beschilderd gips ... De Middeleeuwen van Huizinga: 's levens felheid in gloeiende herfstkleuren ... enzovoort, enzovoort, tot en met de Middeleeuwen als zwijnenstal in de films van Jos Stelling ... Maar wat wij nù meemaken, is dat niet iets uitzonderlijks? Tot voor enkele jaren leek het te gaan om de normale aflossing van de wetenschappelijke wacht: een nieuwe visie op de Middeleeuwen, ontworpen en uitgewerkt door Franse, Duitse en Amerikaanse mediëvisten, was langzaam bezig terrein te winnen, via monografieën, artikelen in vaktijdschriften, congressen, werkcolleges. De niet-vakmensen konden hiervan, althans in Nederland, maar bij uitzondering een glimp van opvangen. Maar opeens heeft er zich iets als een doorbraak voorgedaan. Wie vorige weekGa naar eind1 in deze stad (en ook in dit museum) zijn oren de kost heeft gegeven, heeft iets van de gevolgen van die doorbraak kunnen waarnemen. Vijftigduizend mensen leken opeens ontdekt te hebben dat middeleeuwse muziek fascinerend is, niet alleen voor musicologen, vakmusici en fanatieke amateurs, maar ook voor de ongeschoolde liefhebber met nieuwsgierige oren. Een ander voorbeeld, willekeurig gekozen: Umberto Eco heeft een soort bronnenboek bij zijn roman samengesteld | |
[pagina 12]
| |
waarin hij uitlegt waar zijn gegevens vandaan komen. De Duitse uitgever van dit geleerde werkje - typisch kaviaar voor de mediëvist, zou men toch zeggen - heeft de prijs ervan moeten dumpen, omdat een piraat de markt dreigde te bederven met een goedkope roofdruk in een oplage van tienduizenden exemplaren ... Wat is hier aan de hand? Hoe is deze Middeleeuwenrage te verklaren? Het zou mij niet verbazen als er aan de beantwoording van deze vragen over vijftig jaar geleerde studies zouden worden gewijd, en ik zou er heel wat voor overhebben als ik er daarvan nu éen zou kunnen lezen. Wij staan te dicht op het verschijnsel om meer dan vrijblijvende gissingen te kunnen opperen. Ik waag het erop naar een historische parallel te verwijzen. De opvallende hausse in de belangstelling voor de Middeleeuwen die zich rond 1800 heeft voorgedaan, is wel in verband gebracht met het doordringen, buiten de studeerkamers van de geleerden, van het besef dat het oude, gesloten wereldbeeld met zijn zinvolle ordening van ruimte en tijd had afgedaan. Zouden wij thans getuige zijn van iets vergelijkbaars? Zou het onbehagen in onze eigen tijd, het besef dat de toekomst er allerminst rooskleurig uitziet, de vrees ook dat het binnenkort weleens afgelopen zou kunnen zijn - zou dat alles ons zo nieuwsgierig maken naar de beginperiode van onze cultuur? Waar komen wij eigenlijk vandaan? Waar ligt de oorsprong van ons kunnen en kennen? Drie jaar geleden hebben Hans van Dijk en Frits van Oostrom (die toen nog voor zijn oude club speelde) aan het Instituut De Vooys een werkcollege gegeven over de vraag op welke wijze middeleeuwse litteratuur toegankelijk gemaakt zou kunnen worden voor leerlingen van middelbare scholen. Zij begonnen met een analyse van de bestaande schoolboeken op het terrein van de Nederlandse letterkunde om na te gaan hoe het tijdvak van de Middeleeuwen daarin werd gepresenteerd. Hun bevindingen op dit punt waren verre van bemoedigend. In de meeste gevallen vormden de Middeleeuwen niet veel meer dan een plichtmatig voorafje tot de behandeling van de latere tijdvakken. Maar al te vaak bleek uit belegen handboekenkennis een waterig soepje te zijn getrokken, waarin hier en daar een beentje van Mariken of Beatrijs, een vetoogje Karel ende Elegast of Elckerlijc ronddreef. Van visie, laat staan van originaliteit, was nauwelijks sprake. Wat zou een leraar hiermee kunnen beginnen (om van zijn leerlingen nog maar niet eens te spreken)? In het kader van hetzelfde werkcollege hebben wij een ervaren leraar-Nederlands, oud-student van ons Instituut, gevraagd ons te komen vertellen hoe hij zijn onderwijs over Middelnederlandse letterkunde aanpakte. Zijn | |
[pagina 13]
| |
antwoord kwam in het kort hierop neer: ik zou niets liever willen, zo zei hij ongeveer, dan leuke, aantrekkelijke lessen aan de Middeleeuwen wijden, want ik ben ervan overtuigd dat mijn leerlingen daarvoor belangstelling zouden tonen. Maar wat mij ontbreekt, is behoorlijk lesmateriaal. Ik zou teksten willen behandelen, ik zou foto's van handschriften willen laten zien, ik zou een beeld willen geven van de middeleeuwse cultuur in het algemeen ... Maar ik heb geen tijd om zelf op zoek te gaan naar geschikte teksten en illustraties. Geef mij een aantrekkelijk schoolboek over de Middeleeuwen in handen, en ik máak er wat van! Die opmerking van René van de Kraats is het mosterdzaadje geweest waaruit het Bulkboek Vensters naar vroeger ontkiemd is. Zoals zoveel schrijvers van schoolboeken hebben wij, de achtenveertig schrijvers van dit boek, geprobeerd uit te gaan van de ervaringswereld van de lezers die wij hoopten te winnen. Maar wij hebben niet de maatschappelijke werkelijkheid van nu als referentiekader gekozen, of het litteraire bedrijf, of de kunst, maar de kennis die elke leerling op school krijgt aangeboden. Die kennis, traditioneel verdeeld in vakken (een middeleeuws begrip overigens, ontleend aan het bouwen van lemen huizen), die kennis vormt nu eenmaal, of die leerling het leuk vindt of niet, een onontkoombaar deel van de werkelijkheid waarmee hij zich vertrouwd moet trachten te maken. Wat wij in dit boek wilden laten zien is dat onze moderne kennis, vertegenwoordigd door eenentwintig moderne schoolvakken, hoe eigentijds die ook mogen lijken, altijd óók een historisch aspect vertoont. De problemen waarmee middeleeuwse natuurkundigen of biologen of wiskundigen zich hebben beziggehouden, zijn, op een bepaald niveau van abstractie, in wezen dezelfde problemen als die hun moderne vakgenoten nu nog steeds aan het oplossen zijn. Litteratuur, muziek, beeldende kunst moeten het evenzeer van voortdurende vernieuwing hebben als van continuïteit, van traditie. Het immense bouwwerk van onze gezamenlijke ervaringen en oordelen, hoe divers en hoe actueel en hoe origineel die ook mogen schijnen, berust op een grondplan dat in de Middeleeuwen is ontstaan. In ons boek hebben wij geprobeerd, iets van de lijnen van dit middeleeuwse grondplan van onze moderne cultuur zichtbaar te maken. Zou ons dit gelukt zijn? Ik ben veel te bijgelovig om daarover op dit moment een uitspraak te doen: over enkele minuten zullen de eerste oordelen worden geveld. Met het oog daarop zeg ik nu maar vast even dat er op de laatste o op pagina 16 een umlaut had moeten staan - een vlekje op de toch zo zorgvuldig gepoetste vensterruit. Voor u er misschien nog meer ontdekt, wil ik graag namens alle auteurs Mevrouw Knippenberg bedanken, die ons veel vertrouwen heeft geschonken door genoeg Vensters naar vroeger te laten | |
[pagina 14]
| |
drukken om alle inwoners van een middeleeuwse wereldstad als Brugge een exemplaar te bezorgen. Bijzondere dank komt ook de typograaf Geert Henderickx toe, die zoveel aandacht en vakmanschap aan de vormgeving heeft besteed en met wie wij steeds zo plezierig hebben samengewerkt. En meer dank nog aan onze didactische en aan onze wetenschappelijke adviseurs: zonder hun onmisbare hulp zou dit Bulkboek niet geworden zijn wat het geworden is. Tot mijn mede-auteurs zou ik tenslotte nog dit willen zeggen: wij zijn, tijtijdens de werkcolleges en vooral tijdens het eindredactieproces, onbarmhartig met elkaars schrijfsels omgesprongen. Dat was niet altijd even plezierig, maar wel noodzakelijk. Want zoals men in de Middeleeuwen al wist: ‘het geploeter van de schrijver is het plezier van de lezer’, of omgekeerd, en nu in onvervalst Amerikaans: ‘good reading is damned hard writing’. Laten wij hopen dat het resultaat van onze eendrachtige inspanningen inderdaad als ‘good reading’ erkend wordt. Het maken van dit boek was een avontuur dat ons allemaal nog lang zal heugen. Belangrijker is nog wat de lezers ervan zullen vinden. Dames en heren: hier is het Bulkboek Vensters naar vroeger. Wij hopen dat U aan ons boek èn aan de Middeleeuwen plezier zult beleven. |
|