meilied van Hooft.
Toen hij als hoogleraar aftrad, legde hij ook het werk als redacteur van de Nieuwe Taalgids neer dat hij meer dan een kwart eeuw verricht had. Heel wat artikelen, bijdragen en boekbeoordelingen uit die periode dragen zijn naam of initialen. Dat hij zijn leerlingen tot promoveren aanzette, ligt voor de hand. Daaraan danken we een serie, meestal omvangrijke, proefschriften, resultaten van uitvoerig en nauwgezet onderzoek.
Als ‘hoogleraar in ruste’ ging Smit 1969 in, maar wie denkt dat dat hetzelfde is als een ‘rustende hoogleraar’ vergist zich, want rustend werd hij allerminst. Nog geen maand na zijn afscheidscollege begon hij aan zijn laatste en grootste onderneming: een onderzoek naar de ontwikkelingsgang van het Renaissancistisch-klassicistisch epos in de Nederlanden, een project van epische allure. Van 1550 af werd het heldendicht hier te lande en in het Zuiden beoefend, de bloeitijd viel in de 18de eeuw, met voornamelijk Bijbelse epen. Dat zijn grote dichtwerken over heldenfiguren als Abraham, Mozes, Gideon, David, Johannes de Doper, Petrus of Paulus. Hoewel dit soort poëzie door de tijdgenoten zeer gewaardeerd werd, was het in onze literatuurgeschiedenis een verwaarloosd en praktisch onbekend terrein, totdat Smit het in kaart bracht. Met een onvoorstelbare werkkracht heeft hij er zich toe gezet enige tientallen epen en de aanzetten daartoe, de meeste honderden versregels lang, door te lezen, te bestuderen en te vergelijken. In de inleiding lezen we als doelstelling die u bekend zal voorkomen: ‘Het gaat erom - uiteraard: zoveel mogelijk - te achterhalen wat de epische auteurs met hun werk beoogden, welke norm zij zich stelden, waarom zij een bepaalde vorm kozen, in hoeverre zij hun opzet wisten te realiseren, waaraan hun geheel of gedeeltelijk slagen moet worden toegeschreven en waaraan hun geheel of gedeeltelijk tekort schieten. In een woord: het gaat erom duidelijk te maken, waarom het Nederlandse Renaissancistisch-klassicistische epos is wat het is’.
Het eerste deel van Kalliope in de Nederlanden (Kalliope is de muze van het heldendicht), over de periode 1550-1700, 820 dichtbedrukte pagina's tellend, verscheen in 1975. Het tweede, met 870 pagina's over de periode 1700-1780, kwam net op tijd van de pers om de uitgever in staat te stellen het de jarige op 3 december aan te bieden. Het is de bekroning van meer dan een halve eeuw publiceren, vijftien jaar nadat Smit de universiteit verlaten heeft.
Misschien komt hij nu eindelijk aan zijn al lang verdiende rust toe, een