Arthur Kooyman
Cliché & vondst
Zes vormen van Natureingang in de Middeleeuwse liefdeslyriek
met dank aan Kees-Jan Backhuys
1. De zienswijze op iets dat is, komt niet tot stand door alleen maar te kijken, maar komt tot stand in een wisselwerking tussen wat te zien is en het concept van datgene wat te zien is.Ga naar eind1
2. Het concept van iets dat is, ontstaat uit dat wat is en wordt ook wederom bijgestuurd door dat wat is.
3. De Natureingang aan het begin van vele middeleeuwse liederen is een eingang, een begin. Er volgt een vervolg op dat niet over de natuur gaat.
4. Geeft men de natureingang aan door N, het vervolg door Y, dan zijn er twee dingen te bezien, namelijk
a. wat is Y?
b. wat is de relatie tussen N en Y?Ga naar eind2
5. Logisch gezien zou Y vrijwel alles kunnen zijn, maar feitelijk wordt Y beperkt. Als men beziet wat Y is, dan is het een stuk tekst dat
a. over een existentiële toestand van de ik-figuur of een groep (veelal ‘de mens’) gaat;
b. veelal een amoureuze toestand betreft.Ga naar eind3
6. Er zijn verschillende mogelijkheden voor de relatie tussen N en Y: causaal (N, dus Y), temporeel (N, terwijl Y), redengevend (N, want Y), concessief (N, hoewel Y), conditioneel (Y op voorwaarde van X), finaal (X om Y).Ga naar eind4
| |
7. Dit beziende kan men aan de slag met teksten waarin een Natureingang voorkomt. De Natureingang heet zeer onorigineel te zijn, maar blijkens de teksten met een Natureingang komen er volledig andere typen voor dan bij punt 6 genoemd, wat pleit voor de creativiteit in het relaties leggen van middeleeuwse dichters.
8. Gezien punt 5a en het feit dat de relatie Natureingang-vervolg een relatie is tussen een vast fenomeen en een stuk tekst dat een/de existentie aangaat, is er een hieruit logisch volgende categorie aan te geven, namelijk de categorie positief/negatief: N heeft een positieve uitwerking, N heeft een negatieve uitwerking op de existentie.Ga naar eind5
9. Dit ziende en dit begrippen-apparaat hebbend, komt men tot een begrippen-apparaat bestaande uit de genoemde variabele positief/negatief, de constante existentieel en daarbij nog een particuliere variabele en zijn de volgende typen Natureingänge te onderscheiden:
A. De positief-causale existentiële Natureingang: In de natuur is X, de natuur maakt mijn bestaan positiever.
Bij voorbeeld Guiraud de Borneil: ‘quan lofreitz e'l glatz e la neus...’Ga naar eind6
Wanneer de koude en het ijs en de sneeuw weggaan
En de warmte komt weer, wanneer de lieflijke lente groen maakt
En de vogels hun loopjes weer laten horen,
Dan is zo groot voor mij de charme van de zachte tijd
Van het eind van maart, dat ik mij handiger dan een luipaard
En levendiger dan de steenbok voel.
B. De negatief-causale existentiële Natureingang: In de natuur is X en maakt mijn bestaan negatiever.
Bij voorbeeld Bernartz de Ventadorn: ‘quan vei la lauzeta...’Ga naar eind7
Als ik de leeuwerik zie bewegen
Van vreugde zijn vleugels tegen 't licht,
Die zich vergeet en zich laat vallen
Door de zachtheid die tot zijn hart gaat,
Helaas! Wat voor een jaloezie komt mij aan
Jegens hem die ik gelukkig zie!
C. De positief-fenomenaal existentiële Natureingang: In de natuur is X, zó gedraag ik mij ook.
| |
Bij voorbeeld Peire Vidal: ‘La lauzeta e'l rosinhol’Ga naar eind8
Ik houd meer van de leeuwerik
En de nachtegaal dan van welke andere vogel dan ook,
Want uit vreugde over de nieuwe tijd
Beginnen zij hun zang als eersten
Want als de andere troubadours
Stil zijn, dan zing ik van liefde
Voor mijn Vrouwe, Vrouwe Vierna
D. De positief-wegende existentiële Natureingang: In de natuur is X met een positieve invloed op mij, maar dat is non niets vergeleken bij Y.
Bij voorbeeld Raimbaut de Vaqueiras: ‘Kalenda Maia’Ga naar eind9
Noch de eerste mei, noch het blad van de beuk,
Noch het gezang der vogels, noch de bloemen der zwaardlelie,
Kunnen mij zo zeer verheugen,
Edele en vrolijke Vrouwe,
Als het moment waarop ik van Uw kant
Een snelle bode zie komen...
E. De positief-redengevende existentiële Natureingang: In de natuur is X, daarom is Y terecht.
Bij voorbeeld Guillaume de Poitiers: ‘Ab la dolçor del temps novel’Ga naar eind10
Tijdens de zachtheid van de lente
Krijgen de bomen bladeren en alle vogels
Zingen, elk in zijn eigen taal
Op het ritme van een nieuwe zang.
Terecht is het dus dat ieder zijn hart
Doet opengaan voor degeen naar wie hij net meest verlangt.
F. De positief-affectieve existentiële Natureingang: In de natuur is X en X geeft mij positieve gevoelens.Ga naar eind11
Bij voorbeeld Bertran de Born's ‘Be'm platz lo qai temps de Pascor’Ga naar eind12
Ik houd van de vrolijke tijd van Pasen,
Die bloemen en bladeren doet te voorschijn komen.
Ik houd ervan de vrolijkheid der vogels te horen...
| |
en hun teksten maken op mij een minder stereotype indruk dan de teksten van de liederen die ik sinds 1977 - sinds de verbanning van de Punk naar de marginale etablissementen - uit de televisie hoor schallen na het programma Toppop. Toch lopen volksmassa's warm voor het laatste. Ook hiervoor zal wel gelden - als bij de moderne lezer en de middeleeuwse toehoorder -: ‘He who's at the inside, experiences it from the inside; he who's at the outside, observes it from the outside’. (Without empathy?)
december 1979 - april 1983
|
-
eind1
- Zie bij voorbeeld J.P.M. Geurts: Feit en theorie. Kernproblemen in de wetenschapsleer. Assen, 1978, 2e druk, bladzijde 103: ‘Ervaringsgegevens en theoretisch inzicht zijn medebepalend voor elkaar...’ Vergelijk ook Feyerabend: How to be a good empericist. In: ‘Philosophy of Science. The Delawar Seminar. Volume 2, 1962/1963: ‘Facts and theories are much more intimately connected then is admitted...’.
Dit moet zo geinterpreteerd worden dat hetgeen men aanneemt over iets wezenlijk bepalend is voor hetgeen men zal zien. Dit is te illustreren aan het volgende Chinese verhaal: een houthakker staat op een dag op en ziet dat zijn bijl niet op de plaats ligt waar hij hen altijd had neergelegd. Hij besluit: ‘De bijl is gestolen.’ Even later komt zijn rechterbuurman iets lenen. De houthakker kijkt hem aan en denkt: ‘Die man lijkt op een dief.’ Even later komt zijn linkerbuurman iets lenen, de houthakker kijkt hem aan en zegt: ‘Die man lijkt op een dief.’ Als de tweede buurman is weggegaan, kijkt de houthakker nog eens rond en blijkt hij de bijl ergens anders te hebben neergelegd. De buurlieden komen de geleende spullen terugbrengen. Geen van beiden lijkt op een dief. Dit verhaal illustreert dat de aanname van iets (de bijl is gestolen.) bepalend is voor de visie op de werkelijkheid (de buurman lijkt op een dief), illustreert de verwevenheid van theorie en zienswijze van een feit.
De teksten van Geurts en Feyerabend gaan met name over de kentheorie toegepast op de fysica, maar hebben algemeen kentheoretische implicaties. Er is een groot verschil tussen een bèta-meson en het Egidiuslied, een verschil dat als meest fundamentele kenmerk heeft dat het eerste experimenteel manipuleerbaar is en men het Egidiuslied niet experimenteel kan manipuleren (ook al verandert men licht, plaatsing, schikking, voert een rondedans uit, danst een wals, het Egidiuslied blijft het Egidiuslied), maar er zijn parallellen te trekken aangaande kennis over fysica en literatuur: in beide is de relatie tussen concept en feit vergelijkbaar (zie voor de cruciale rol van het concept in de ontwikkeling van het ontdekken van feiten en theoriën nogmaals Feyerabend: How to be a good empiricist, bladzijde 22 en verder). In beide diciplines kan men stellen dat het ontwerpen van nieuwe concepten ook nieuwe feiten en feitenrangschikkingen oplevert (zo levert een logische analyse van Natureingang en vervolg van het liefdeslied andere feiten op dan een ander concept). Het is dus niet zo dat het feit een concept oplevert, maar eveneens zo dat het concept een feit oplevert.
Het principiële verschil tussen de natuurwetenschap en de literatuurwetenschap en de literatuurwetenschap is het feit dat het in de eerste tak van wetenschap gaat om empirische kwesties, terwijl het in de tweede gaat om conceptuele kwesties. Er is dienaangaande een parallel te trekken tussen de literatuurwetenschap en de uitspraken van een aantal sociale filosofen over de sociale wetenschappen (‘But the issue is not an empirical one at all: it is conceptual. It is not a question of what empirical research may show to be the case, but of what philosophical analysis reveals about what is makes sense to say.’ Deze uitspraak gaat over de sociale wetenschappen in een boek van P. Winch: The idea of a social science and its relation to Philosophy. London, 1980). Hierover is overigens nog meer te stellen dan dit, zowel aan toe te voegen als aan af te dingen.
-
eind2
- Logisch gezien kunnen bij twee termen X en Y de volgende zaken onderzocht worden, wanneer er sprake is van het feit dat X en Y iets betekenen en van een relatie tussen X en Y:
1.
2.
3a.
wat is de relatie X-Y?
b.
is de relatie reflexief, dat wil zeggen: is er een relatie; is er een relatie tussen X en X, Y en Y?
c.
is de relatie symmetrisch, dat wil zeggen: is er bij elke relatie X-Y een relatie Y-X aan te wijzen?
Omdat de relatie N-Y in liederen met een Natureingang irreflexief is (nooit komt voor: ‘de nachtegaal zingt, terwijl de nachtegaal zingt’) en asymmetrisch (men kan geen paren aanwijzen waar te zien is: ‘de nachtegaal zingt, dus ben ik vrolijk’ en ‘ik ben vrolijk, dus de nachtegaal zingt’) en X gedefinieerd is als Natureingang blijven alleen de vragen 2 en 3a over. Zie ook Hodges: Logic. Hammondworth, 1980.
Hierbij ga ik wel uit van de aanname dat een lied met een Natureingang een te formaliseren gegeven is (zie ook noot 13).
-
eind3
- Het vervolg van een lied beginnend met een Natureingang gaat over een amoureuze gesteldheid. Er zijn uitzonderingen, bijvoorbeeld: Jacques de Cisoing: ‘Le printemps que je vois revenir’, een lied dat begint met een Natureingang en uitloopt op een protest tegen de hertog van Vlaanderen (Zie A. Scheler: Trouvères belges du 12e au 14e siècle. Bruxelles, 1876).
-
eind4
- De relaties zijn ontleend aan Drop en de Vries: Taalbeheersing. Handboek voor taalhantering. Groningen, 1977. Bladzijde 58-69.
-
eind5
- Het woord existentie wordt hier gebruikt in de betekenis die het ook heeft in het woord existentialisme: het bestaan van de mens betreffend, in tegenstelling tot de betekenis het bestaan van het objekt betreffend, die het woord in de predikaatlogika heeft (vergelijk existentiële kwantor, teken dat betekent dat iets bestaat, niet dat de mens bestaat).
-
eind6
- Zie: Sämtliche Lieder des Trobadors Giraud de Bornelh. Mit Ubersetzung, Kommentar und glossenkritisch herausgegeben von Adolf Kolsen. Deel I, bladzijde 58 en verder.
-
eind7
- Zie: Bernart de Ventadorn. Seine Lieder mit Einleitung und Glossar herausgeben von Carl Appel. Halle, 1915. Bladzijde 249 en verder.
-
eind8
- Zie: Peire Vidal: Poésie. Edizione critica e commento a cura di d'Arco Silvio Avalle. Milaan, 1960. Deel II, bladzijde 185 en verder.
-
eind9
- Zie: J. Linskill: The poems of Raimbaut de Vaqueiras. Den Haag, 1964. Bladzijde 184 en verder.
-
eind10
- Zie: Les chansons de Guillaume IX, duc d'Aquitaine (1071-1127), éditées par Alfred Jeanroy. 2e druk, Parijs, 1927, bladzijde 24 en verder.
-
eind11
- Deze categorie dient onderscheiden te worden van de existentiële Natureingang: werkt de natuur in de existentiële Natureingang-liederen op de gehele existentie, in de affectieve Natureingang-liederen werkt de natuur alleen op het gevoel, roept een (positief of negatief) affect op. Affect als woord is in deze aanduiding op zich neutraal.
-
eind12
- Zie: Poésies complètes de Bertran de Born, publiées par Antoine Thomas. Toulouse, 1888. Bladzijde 133 en verder.
-
eind13
- Wat te beginnen met deze Natureingang:
Mijn hart is zo vol vreugde, Dat de hele natuur lijkt te veranderen: De sneeuw lijkt mij een witte bloem, rood en helder. Met regen en wind groeit mijn geluk. (Bernart de Ventadorn: Tant ai mon cor plen de joia. Zie noot 7)
Dit lied leidt tot fundamentele vragen: Is dit een Natureingangr? Hoe definieert men de Natureingang (de ‘eingang’ is hier niet de natuur, maar de blijdschap van de ik; pas daarna komt de natuur). Het lied leidt tot vraagtekens bij de basisaanname van het hierboven beschrevene: namelijk tot de vraag of de Natureingang wel te formaliseren is. Maar juist de vraagtekens bij de mogelijkheid tot formalisatie zijn een argument voor de stelling dat de functie van de Natureingang niet onorigineel is, een cliché (of dat niet hoeft te zijn): wat zou er makkelijker te formaliseren zijn dan een formule, een cliché?
Het schema is te toetsen aan de 25 liederen van Van Veldeke, men kan nagaan of het schema enigszins adequaat is. Het naat redelijk op, nog sterker bij de invoering van de categorie ‘de vergelijkende existentiële Natureingang’: zoals in de natuur X zich voelt, zo ben ik ook (positief) of zo ben ik niet (negatief). In de oorspronkelijke opzet van het geschrevene had deze categorie ook een plaats, maar zij is weggelaten, omdat ik in de troubadourslyriek niet zo snel een voorbeeld vond daarvan en alleen wilde refereren aan troubadoursliederen.
De Natureingang komt in 9 van de 25 liederen van Van Veldeke voor: 36%. 4 van de 9 kunnen in het oorspronkelijke schema worden ingepast: 44%. Met de extra categorie ‘positief/negatief vergelijkend existentieel’ kunnen er 6 gecategoriseerd worden: 67%. Drie Natureingänge blijken niet te categoriseren te zijn, namelijk:
a.
De Natureingang van ‘In den tiden dat die rozen’, die een temporeel sociaal (sociaal hoofs) proces als vervolg krijgt.
b.
De twee gelijkende liederen ‘Het hebben die kalde nechte gedaan’ en ‘In den tiden van den jare’, waarin de Natureingang geen expliciete relatie met het vervolg heeft.
Na zelfs een kortstondige analyse van Van Veldekes lyriek aangaande de Natureingang komt naar voren dat
a.
Het schema voor een groot deel toepasbaar is op zijn lyriek (wat pleit voor de uitgangsstelling: de Natureingang is een formaliseerbaar gegeven).
b.
Er toch weer andere varianten bij Van Veldeke voorkomen.
En een analyse van Hadewijchs lyriek zal weer een ander beeld opleveren. (Ik heb de indruk dat zij de relatie Natureingang-vervolg sterk temporaliseert).
Het schema is daarin op zijn zwakst waar de categorieën elkaar gaan overlappen (zoals de kritische lezer zelf wel kan bespeuren). Het feit echter dat dit schema zijn zwakte toont in dat opzicht, wijst op een feit aangaande het bestudeerde: namelijk dat de Natureingänge verwant zijn (op een wijze die ik op dit moment niet kan formaliseren en waarvan ik niet weet of dat op zich mogelijk is). Wederom geldt: het feit (het lied) roept een concept op (een schema), dat wederom een feit (verwantschap van gegevenheden van het schema) oplevert. Zie wederom Feyerabend: How to be a good empiricist. Pagina 1 en verder, alsmede noot 1.
-
eind14
- Wie kent genoeg feiten? En wat zijn dat? Welk mens heeft de eruditie dat hij kan stellen dat de verzameling van liederen met een Natureingang gemaakt tussen 1100 en 1600 tussen Taag en Oder een homogene verzameling is? Wie dat stelt overschat zichzelf.
-
eind15
- Dit zou als consequentie hebben dat de functie van de Natureingang in de liederen van bijvoorbeeld de rond 1100 levende troubadour Guillaume de Poitiers minder stereotiep zou zijn dan de Natureingang in liederen uit de Nederlandse literatuur rond 1500.
|