Vooys. Jaargang 2
(1983-1984)– [tijdschrift] Vooys– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 35]
| |
Paul van der Lecq
| |
[pagina 36]
| |
einde van de 18de eeuw bleven verschijnen, steeds corrupter werden. ‘Goed en bekwaam gevonden’? De doorgewinterde neerlandicus weet wat hem te doen staat. Hij zoekt onmiddelijk de meest schunnige passages op. Als Tibeert de kater vast zit in de strik luidt het: ‘De vrouwe was zoo zeer vergramt, dat zij Tybaert zijn oogen uyt het hooft sloeg. Tybaert ziende in wiens handen hij gelevert was, sprong den man nae de keêl, en beet hem den neus af. Den man van groote pijne, viel in onmacht ter aerde.’ De ‘pape’ wordt een man (elders: ‘den Weert van den Huyze’), ‘des Papen Sone’ is verdwenen, en ‘Dat ene dinc/ dat hem tusscen die bene hinc’ blijkt ‘den neus’ te zijn. De klacht van de vrouw, dat ‘hi blivet den soeten spele mat’ wordt afgezwakt tot: ‘Ik wilde dat het mij gekost had al mijne Hoenderen en dat u Tybaert zoo niet mismaakt had.’Ga naar eind1). De scherpe kantjes van het middeleeuwse gedicht zijn er duidelijk af. Het verhaal van het volksboek berust overigens op een latere bewerking uit het einde van de veertiende eeuw. De bekende geschiedenis heeft in deze redactie nog een vervolg, met tot slot een tweegevecht tussen Reinaert en Isengrim, waarbij de eerste geheel in zijn eer hersteld wordt. Bovendien wordt de tekst van het volksboek regelmatig onderbroken voor een ‘bediedsel’ waar men, zo vertelt de inleiding, ‘groote leeringen in kan vinden.’ De wijze les van de hierboven geciteerde passage luidt: ‘Die hem laet leyden in onbekende plaetsen, daar den leydsman niet voorgaan wilt, is zot en onbedagt.’ Bijzonder fraai en expressief zijn de houtsneden, die het verhaal illustreren. In de 17de eeuw was het al heel gebruikelijk dat een volksboek geen enkele toepasselijke illustratie meer bevatte. De drukker nam een paar (al veel gebruikte) blokken uit zijn voorraad en strooide die tussen het zetsel. In deze uitgave vindt men echter steeds de juiste illustratie bij het juiste hoofdstuk. Hoe onaanzienlijk dit boekje er verder ook uitziet: het is bijzonder waardevol. Juist omdat volksboeken werden beschouwd als gebruiksvoorwerpen, die na lezing weggegooid konden worden, zijn ze zeldzaam geworden.Ga naar eind2).
In de kast van de XXVIIde eeuw is een exemplaar aanwezig van ‘P.C. Hoofts nederlansche historien, Sedert de overdraght der Heerschappij van Kaizer Kaarel den vijfden op Koning Philips zijnen zoon. Tot Amsterdam, bij Jan Jacobz Schipper. 1656. Met privilegie.’ Dit dikke boekwerk, volgens Knuvel- | |
[pagina 37]
| |
der ‘het machtigste prozawerk dat de zeventiende eeuw heeft opgeleverd’ verscheen voor het eerst in 1642. Het titelblad is een gravure van J. Sandrart. Een bijgaand papiertje vermeldt: ‘In het midden de Nederlandse maagd, gezeten op een rustende maar waakzame leeuw. In de rechterhand houdt zij zeven pijlen (de zeven verenigde provinciën die de republiek vormen) en in de linker tien (de overige tien die, afgezien van de generaliteitslanden, nog door de spanjaarden bezet worden gehouden).’ Verder is er nog een paginagroot portret van Hooft, met een lofdicht van Vondel op hem ‘die Tacitus en d'Oudste dichters tart’. Er is nog een tweede deel verschenen in 1654, dus zeven jaar na zijn dood. Het is in deze band mee ingebonden. Dit deel heeft een andere uitgever, nl. Joan Blaeu (beroemd om zijn uitgaven op zeevaartkundig en cartografisch gebied), maar is van hetzelfde formaat (folio), en heeft dezelfde letter en bladspiegel. Elke pagina bevat een brede kolom tekst, met in de marge een zeer korte samenvatting daarvan. Boven elke pagina staat het behandelde jaartal vermeld. Beide delen bevatten een index. Het tweede deel, dat 333 bladzijden telt, behandelt de jaren 1584 - 1587. De uitgever in zijn voorwoord: ‘Wat dit stuk belangt, daar van zal ik alleen zeggen, dat het een bondigh werk is, ghelyk gy, buiten twyfel, met mij oordeelen zult.’ Er is in die tijd zoveel beroering geweest ‘dat de kortheid van een driejaarigh verhaal een meenighte van bladeren vereischte en vervult. Te meer, dewyl de Vereenighde gewesten niet alleen een zwaaren oorlogh van de Spaanschen, onder het beleit van de dapperen Prins van Parma, op den hals hadden; maar ook blaakten in een veel feller brant van inlantsche twist en hevige partydigheit: zoo dat gevest tegen gewest, stadt tegens stadt, burger tegens burger, jaa vrienden en magen, en geloofsverwanten tegens elkaar ingespannen stonden; waardoor de gantsche Staat, de Godsdienst, en de Vrijheidt in 't uiterste gevaar gerachten.’ Hoe dan ook, erg ‘bondig’ is de tekst niet te noemen, en niet alleen omdat Hooft een serieuze en gedetailleerde historie wilde presenteren. Hij had een hogere pretentie: ‘Voerwaer, de Poézy, wijd afweidende dikwijls, niet alleenlijk van de waarheit, maar ook van haaren schyn, vermeet zich de menschelijke gemoeden, met lust tot lof t'ontfoncken, en hunne gedachten, uit het slyk, ter haemel te voeren.’ Het werk van zijn voorgangers was weliswaar ‘een bus van dierbare diamanten; maar slechtelijk gesleepen, en niet gekast naar de konst.’ Het resultaat is bekend. Tegenwoordig prefereren we ‘Amaryl de deken sacht’. | |
[pagina 38]
| |
In de kast van moderne letterkunde vinden we een grote verzameling eerste drukken van Gorter, Bloem (Het verlangen, typografisch verzorgd door J. van Krimpen), Leopold, Nijhoff, Slauerhoff, Vestdijk (Simplicia, een dichtbundel uit 1941, bij Nijgh en Van Ditmar verschenen op uiterst merkwaardig, rood-blauw getint papier, in de colophon genoemd: geschept Ingres-papier van Van Gelder), Ter Braak, Bordewijk, Vroman, Kouwenaar, en vele anderen. Met name dichtbundels uit de periode 1900 - 1925 zijn interessant, omdat ze de hernieuwde belangstelling voor het “schone boek” tonen: mooie omslagen, stevig papier, stijlvolle letters, dit in tegenstelling tot de grauwe fabrieksprodukten uit de negentiende eeuw. De uitgaven van W. Versluys uit Amsterdam zijn hier al een voorbode van. Hier een gedicht uit Verzen (1890) van Herman Gorter: Ergens moeten toch zijn de lichte watren van haar oogen -
Mijn handen zijn zoo heete en drooge -
en het lichte water van haar stem -
mijn keel is in dorre klem.
Het kan toch zoo altijd niet duren
met de brandende uren -
mijn stem is schor,
mijn oogen dor.
Een pionier in Nederland was uitgeverij ‘De zilverdistel’, in 1909 opgericht door J. Greshoff en J.C. Bloem. De typografie van deze reeks was in handen van J.F. van Rooyen. Hieronder een voorbeeld uit Het eigen rijk van Albert Verwey, ‘gezet uit een 18d'eeuwse letter uit de gieterij van Hendrik Claesz te Amsterdam en gedrukt op Oud-Hollandsch papier bij denzelfden drukker’: XXXIV
Ideeen Vreest ge de millioenen? Luister wat ik u openbaar.
Zij allen leven naar enkele ideeën, niet meer dan een paar.
Maar ideeën zijn altijd sterker in één mensch dan in een schaar.
Hebt gij er één alleen voor uzelf, vrees dan geen gevaar.
Vervolgens ontwierp S.H. de Roos een nieuwe letter, de Hollandsche Mediae- | |
[pagina 39]
| |
val, die bij meerder uitgevers in gebruik werd genomen. Dit is de aanhef van een gedicht uit J.H. Leopold, Verzen (1913), verschenen bij W.L. & J. Brusse in Rotterdam: Is het waar, dat gij het waart?
Toen,...
toen er een licht verschijnen
tusschen de heesters kwam, door de jasmijnen
en de bloeistruiken door en de roode rozelaren
en de geuren die als vlinders waren
wuivende, stuivende over de glinsterblaren
en buiten de zon aanminnig
en van wind een streelgeaêm kus-innig.
Toen, als er een door de stamrijen ging
Tenslotte de moderne lettervormen uit Vormen van Martinus Nijhoff (1924): XIX
De verbrandende lampion Vannacht zag ik door 't raam op het balkon,
Waar 't maanlicht langs de natte planken glansde,
Voorbij de balustrade, een lampion
Van vreemd bleek licht, die in het donker danste,
Kantelen op den wind -
En plotseling
Herkende ik mijn gelaat, dat met vermoeide
Wijd-open oogen daar voor 't venster hing
Terwijl de huid als dun doek openschroeide -
47 Dit is slechts een tamelijk willekeurige greep uit de Rariora-verzameling; het resultaat van een dagje rondsnuffelen in de kasten. Wellicht heb ik de mooiste dingen laten liggen. Maar ook in de gewone kasten kan je bijzondere boeken tegenkomen, als je maar iets verder kijkt dan de boekenlijst larg is. Onze bibliotheek onderscheidt zich in twee opzichten van die in andere steden: het is een open bibliotheek, dat wil zeggen iedereen kan zelf de planken afzoeken, en naast studieboeken heeft de bibliotheek zich ook toegelegd op het verzamelen van leesteksten. Zelf ontdekte ik onlangs een aardig boekje met voorin een opdracht van de schrijver ‘voor P.N. van Eyk, die zooveel voor het schoone boek in ons | |
[pagina 40]
| |
land heeft gedaan.’ Het colophon: ¶ DIT BOEK, geschreven in 1925, werd in de maanden
Juni en Juli van dat jaar gezet uit de Erasmus-Mediaeval van
S.H. de Roos en gedrukt op de persen der uitgevers Boos-
ten & Stols te Maastricht onder leiding van A.A.M. Stols.
¶ De oplage bedraagt 380 exemplaren, waarvan 1 op Ja-
pansch, gedrukt voor den auteur, 29 op geschept Hollandsch
papier, genummerd 2-30, en 350 op Engelsch
papier, genummerd 31-380. 25 exem-
plaren werden op naam gedrukt.
No. 6 gedrukt voor P.N. van Eyck. Welk boek dit is? Zoek zelf maar. De vinder mag het als beloning twee weken lenen. |
|