wij ons evenzeer geïmponeerd door zijn geleerdheid als door de relativerende wijze waarop hij over het vak en zijn rol daarin placht te spreken. Zijn oprechte belangstelling voor ons wel en wee bleef meestal verhuld onder de wat aarzelende afstandelijkheid en de (soms ook gespeelde) onzekerheid die zijn houding tegenover ons kenmerkten. Was dit toe te schrijven aan een soort gêne om zijn gevoelens te laten blijken? Maar onder die bedachtzame hoffelijkheid kon zich ook ironie verbergen. De wijze waarop hij bij tentamens een volstrekt onzinnig antwoord serieus scheen te nemen, kon bepaald verraderlijk zijn. Wij wisten dat hij ons graag mocht, maar ook dat hij ons doorhad... Zijn gevoel voor humor kon zich op een bijna kwajongensachtige wijze uiten. Toen zijn studenten hem bij zijn afscheid hadden gehuldigd, konden zijn kinderen hem er slechts met moeite van weerhouden, in zijn dankwoord het volgende Catsiaanse rijm te vervlechten:
Het is van outs geseyt, en menichmael gesproken:
Hoe ouder dat men wert, des meer men wert vernoken.
‘Ik dacht dat het er als sterk werkwoord nog wel mee doorkon’, vertrouwde hij mij later toe, ‘en dat “des meer” is misschien toch niet ongeestig’.
‘Misschien toch niet ongeestig’ - diezelfde kwalificatie heb ik Van Haeringen horen bezigen van de Middelnederlandse gedichten die hem bij gelegenheid uit de pen vloeiden. Met het maken van dergelijke pastiches zette hij een traditie voort die tot Hoffmann von Fallersleben teruggaat; ook van filologen als Van Vloten, Verwijs, Verdam en De Vreese zijn Middelnederlandse gedichten bekend. Kunstzinnige pretenties hebben deze verzen zelden, maar kunstig, in de oude betekenis van het woord, zijn zij vaak wèl, geestrijke bijprodukten van het spel met taal- en stijlvormen dat aan het bedrijven van filologie inherent is. Van Haeringens ‘Neomiddelnederlandse’ gedichten tonen niet alleen zijn grondige kennis van de taal, maar ook zijn vormbeheersing, zijn gevoel voor stijl, zijn humor. Dank zij de vriendelijke toestemming van zijn vrouw kan ik dit hieronder met een voorbeeld illustreren.
Het hier uitgegeven gedicht is ontstaan op de dag na het afscheid waarover ik zojuist heb gesproken. De studievereniging De Tafelronde had Van Haeringen gehuldigd met een opvoering van Lanseloet van Denemerken, die een succes was geworden, maar een diepe bres in de kas had geslagen. De penningmeester, Lindeman, moet daarover zijn nood hebben geklaagd bij Van Haeringen, waarop deze een kleine inzameling organiseerde onder de