Vooys. Jaargang 1

[p. 14]

Reorganisatie in de Faculteit der Letteren Utrecht

Eind 1981 werd de faculteit der letteren te Utrecht geconfronteerd met het gegeven dat het niet meer mogelijk was haar bestaande takenpakket te handhaven. Zowel op korte als op langere termijn zouden de middelen onvoldoende zijn om het benodigde aantal personeelsleden te financieren.

Hoewel op dat moment de omvang en het tempo van de bezuinigingen niet te voorspellen waren, kon wel worden aangenomen dat de middelentoewijzing niet snel een positieve kant zou opgaan.

De faculteitsraad heeft in het najaar van 1981 besloten dat het accepteren van een jarenlange volledige vacaturestop ongewenste scheefgroei van de faculteit tot gevolg zou hebben. Gekozen is voor het zelf ter hand nemen van een reorganisatie, waardoor de faculteit aan de opgelegde bezuiniging kan voldoen met behoud van een zo evenwichtig mogelijke onderwijs- en onderzoeksorganisatie.

Het bestuur van de faculteit heeft daarom een werkgroep samengesteld die deze taak moest uitvoeren.

Inmiddels zijn de randvoorwaarden, waarbinnen de reorganisatie dient te worden uitgevoerd, aanmerkelijk preciezer en krapper geworden. Voorzagen we in 1981 al dat de bezuiniging minstens 5% zou moeten opleveren, nu is het zo dat het geheel van bezuinigingsmaatregelen voor onze faculteit waarschijnlijk een vermindering van de middelen met 20% betekent, te realiseren in 1985, mogelijk uiterlijk in 1987.

Terwijl de werkgroep bezig was kwam er een nota uit van de minister van onderwijs en wetenschap. Hierin wordt bepaald dat kleine studierichtingen (minder dan 250 studenten) slechts op enkele universiteiten gevestigd mogen zijn. Er zal nu een landelijk overleg tussen letterenfaculteiten op gang moeten komen, om te bepalen welke faculteiten welke studierichtingen mogen hebben. De werkgroep heeft hier natuurlijk rekening mee moeten houden.

Begin oktober heeft de reorganisatiewerkgroep haar rapport gepubliceerd, een rapport dat zeer veel stof deed opwaaien. Het kernpunt van het rapport is namelijk dat de werkgroep voorstelt twaalf studierichtingen in te brengen in het landelijk overleg, met de bedoeling ze ‘niet’ in Utrecht te handhaven.

Dit rapport heeft een golf van kritiek over zich heengekregen. Het faculteitsbestuur heeft alle kritiek ter harte genomen en heeft moeten constateren dat deze kritiek zo negatief was, dat het gezien de ernstige consequenties die de reorganisatie zal hebben, beter is het een en ander opnieuw te bezien.

[p. 15]

Het bestuur is toen met het voorstel gekomen de twaalf vakgroepen ‘wel’ in te brengen in het landelijk overleg, maar ‘niet’ per sé met de bedoeling ze af te stoten, dus met de bedoeling ze eventueel te handhaven. Het gaat om de volgende studierichtingen: Archeologie, Fries, Indonesisch, Italiaans, Klassieke Talen, Nieuw Perzisch, Oudgermaans, Scandinavisch, Semitisch, Slavisch, Toegepaste Taalkunde en Computerlinguistiek, Vergelijkende Indo-Europese Taalwetenschap. Er zal voor gezorgd moeten worden dat alle zusterfaculteiten eveneens een onderhandelbaar aantal studierichtingen in zullen brengen.

Dit voorstel van het bestuur van de faculteit der letteren is in de faculteits-raadsvergadering aangenomen, met steun van de PSO-studentenfractie. We hebben gemeend dit te moeten steunen om de volgende redenen:

Als dit voorstel afgekeurd zou zijn, dan zouden we met lege handen in het landelijk overleg zijn gestapt. De minister zou dan zelf op te heffen studierichtingen hebben aangewezen en dat zou waarschijnlijk nog veel ongunstiger zijn uitgevallen.

Ondanks alle kritiek op het rapport, ook van onze zijde, zijn wij van mening dat het rapport een redelijk gevolg is van de opdracht die de faculteitsraad aan de werkgroep heeft gesteld.

In de tijd dat het landelijk overleg plaatsvindt, is er ruimte voor het faculteitsbestuur om te zoeken naar andere vormen van bezuiniging. B.v. deeltijdarbeid of het maken van subfaculteiten door middel van het samenvoegen van vakgroepen(b.v. subfaculteit der romaanse talen, subfaculteit der germaanse talen etc.).

Tot slot een wat vrolijker puntje: In de betreffende faculteitsraadsvergadering is door de PSO-fractie een motie ingediend die in het kort op het volgende neerkomt: de studenten die in Utrecht aan een studie begonnen zijn, hebben het recht die studie in Utrecht af te maken ongeacht de uitslag van het landelijk overleg.

Voor toelichting of meer informatie kun je naar ons toekomen of ons bellen.

Ellen Voerman   (tel. 513463)

Yoska van den Brink (tel. 310132)

(beiden zijn lid van het SOV en van de faculteitsraad(PSO-fractie)).

11 november 1982