Voor-zang: Welkom, welkom in deez' wanden(1836)–Anoniem Voor-zang: Welkom, welkom in deez' wanden– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 2] [p. 2] Tusschen-zang. A. Aanminnig zijn de lentebloemen, Lief is haar glans en zoet haar geur. B. Wie zou dien voorjaarstooi niet roemen, Dat jeugdig waas, die blijde kleur? A. Zie, zie den wand'laar opgetogen Bij 's boomgaards sierlijk bloesemkleed! B. Is 't vreemd, zoo met een glans in de oogen De hovenier hem tegen treedt? KOOR. Die bloei geeft hoop op verd'ren zegen, Als milde warmte en zoele regen Haast vrucht doen zwellen uit de bloem, Als 't ooft, bewaard voor gure stormen, Voor vlieg of wespen, die 't misvormen, Mag rijpen tot des najaarsroem. A. 't Is zoet, als de eerste jeugd van 't leven Reeds bloeit voor kennis, eer en deugd. B. Waar kind'ren blij naar 't goede streven, Wiens oog aanschouwt dit zonder vreugd. [pagina 3] [p. 3] A. Komt lof der kindren ijver streelen, 't Juicht al hun toe op 't lentefeest. B. Maar, wie ook in hun vreugd moog deelen, Die voor hen zorgden, treft ze 't meest. KOOR. Hier, waar in 's levens vroegen morgen, Gekweekt, geleid door trouwe zorgen, De plant der deugd reeds welig tiert, En zet haar knop voor 't zonlicht open, Hier mag men op een wasdom hopen, Met blijde vruchten rijk versierd. Doch, dat geen druk de groeikracht minder', Geen kwaad de plant bij 't opgaan hinder', Geen vuig bederf de vrucht besmet; Dat, sierlijk als de bloem mogt wezen, Eens 't ooft zij, van den boom gelezen, Verleen dit, God! op ons gebed! Wat zorg der kindren jeugd behoede, Wat onderwijs hen vorm' ten goede, Wat lof hen spoor' tot verdre vlijt, 't Zegt niets, ten zij des hoogsten zegen, Bij 't eerste pogen nu verkregen, Op 't pogen rust van laat'ren tijd. - Vorige Volgende