| |
| |
| |
Boekbespreking door H.M. Hermkens
J. Noseman, Hans van Tongen of Razende-Liefdens-Eyndt en De Wanhébbelyke Liefde bezorgd door Nil Volentibus Arduum. Met inleiding en aantekeningen uitgegeven door Arjan van Leuvensteijn. Stichting Neerlandistiek VU Amsterdam / Nodus Publikationen Münster 2012. ISBN 978-90-8880-026 / 978-3-89323-770-8.232 pp.
Dit is een degelijke uitgave van twee Amsterdamse kluchten uit de zeventiende eeuw door een zeer deskundige filoloog. Hij heeft met ijver en toewijding zijn taak volbracht. Hij is zelfs enthousiast geraakt, hetgeen blijkt uit zijn bewering dat deze stukken speelbaar zijn in onze tijd. Hij had er een beperking aan kunnen toevoegen: voor een geselecteerd publiek; weinig toehoorders, zelfs onder de neerlandici, zullen de dialogen gemakkelijk verstaan. Daarvoor zouden er zoveel ‘aanpassingen’ moeten geschieden, dat er geen lol meer aan is; ik denk met weerzin terug aan een gemoderniseerde opvoering van Huygens' Trijntje Cornelis.
De inleiding geeft informatie over auteurschap, bron en inhoud van de twee kluchten. Het auteurschap van Wanhébbelyke Liefde blijkt onzeker; daarom wordt Nil Volentibus als zodanig vermeld. Over Noseman, zijn familie en zijn persoonlijke carrière krijgen we interessante informatie. Als bron voor Hans van Tongen wordt de Decamerone aangewezen; voor De Wanhébbelyke Liefde gold La mere coqvette van Quinault als model. De inhoud van beide kluchten wordt nauwgezet ontleed; verschillende 17de-eeuwse uitgaven worden vergeleken. Enkele opmerkingen over spelling, klankleer, morfologie en woordgebruik dienen als hulpmiddel. Een uitgebreide bibliografie van gebruikte en te gebruiken publicaties besluit het voorwerk.
De twee teksten zijn uitvoerig en kundig becommentarieerd. Maar de lezer zal zich op een aantal plaatsen in de steek gelaten voelen. Ik heb bewondering voor het werk van mijn collega, maar het zal hem en anderen niet verbazen, dat ik met hem van mening verschil over de gevolgde methode. In mijn uitgave van Trijntje Cornelis heb ik betoogd en gedemonstreerd dat het beter anders kan. Ik had gehoopt, dat een breuk met de traditie van uitgeven op zijn minst overwogen zou worden. Van Leuvensteijn gaat voort op de oude baan; ik wil aantonen dat hij beter anders had kunnen doen.
Mijn bezwaar tegen de traditionele werkwijze is dat die te occasioneel en versplinterd is. De ideale methode zou meer systematiek moeten vertonen. Mijn advies aan tekstverklaarders is als volgt.
Begin met alle representatieve woorden alfabetisch te verzamelen met vermelding van vindplaatsen. Dat biedt de mogelijkheid om bij de eerst aangetroffen locus een verklaring op te nemen en daar in de volgende gevallen naar te verwijzen. In de bestaande uitgaven, ook de hier besprokene, komen in de voetnoten allerlei inconsequenties voor: betekenissen worden niet bij de eerste ontmoeting gegeven, ze worden op verschillende plaatsen herhaald, of ze worden slechts op één plaats verstrekt in de veronderstelling dat de lezer dat onthoudt. Zo'n woor- | |
| |
denlijst is bovendien een kostbaar instrument voor andere tekstuitgaven. En het is een kleine moeite, die voor de samensteller zelf ook veel gemak biedt.
De tweede stap is: noteer systematisch alle loci die een zakelijke of taalkundige bespreking vereisen. Vervolgens stel je een zakelijke en een taalkundige inleiding samen, waarnaar in de voetnoten verwezen kan worden. De inhoud daarvan is afhankelijk van de verklaringen waar de tekst om vraagt. Ortografische, fonetische, morfologische, syntactische en semantische bijzonderheden komen ervoor in aanmerking. Verderop behandel ik een aantal onderwerpen die bij Van Leuvensteijn niet of onvoldoende aan de orde komen.
Het derde onderdeel van de filologische bezigheid is een volledige hertaling, die naast de tekst wordt geplaatst. Het lijdt geen twijfel, dat dit de enige manier is om de moderne lezer te bedienen. In de onderhavige uitgave sta ik (die door het leven ga als filoloog) nogal eens voor moeilijk oplosbare vragen die de commentator niet beantwoordt. Misschien vindt hij het antwoord voor de hand liggend of mogelijk heeft hij zich de vraag niet gesteld. Als hij op papier een volledige hertaling had geleverd, waren die beide mogelijkheden uitgesloten.
Een uitgave zonder fouten en vergissingen behoort jammer genoeg niet tot de mogelijkheden; dat weten weinigen beter dan ik. Ik vermeld hier enkele vergissingen in Hans van Tongen:
071 het binnense > binnenste; 127 hoe raeck > hoe raeck ick(?); 453 wou > nou; 506 bewaert > beswaert; 532 Romeynschr > Romeynsche; 604 speulen, laten: komma weglaten of bespreken; 569 ock > och; 649 stervan > sterven; noot 414 vewel > veel; 711 Goris en Giert > Gorisen Giert (= Giert Gorissen)
| |
Enkele thema's voor een taalkundige inleiding
Het hiervoor gebruikte materiaal uit de teksten is niet volledig.
| |
1. Genus en casus
Noot - C. Huygens, Trijntje Cornelis. Ed. H.M. Hermkens, 2dln., 4 volumina, Utrecht 1987-1989; artikelen Hermkens, opgenomen in ‘Spraeck van huijden, toon van straet’: Het genus in het Hollands van de zeventiende eeuw, Studies voor Damsteegt, Leiden 1981; Van casus-n naar genus-n, De nieuwe taalgids 78 (1985); Het generasysteem bij G.H. van Breughel, Taal en Tongval 40 (1988); Huygens als dialectkenner, Constantijn Huygens 1596-1996, Lezingen van het tweede Groningse Huygenssymposium 1997; Huygens en de grammatica (niet eerder verschenen)
| |
1.1. Hans van Tongen
Pronominale verwijzing naar substantieven komt slechts enkele keren voor, bv. 477 de werrelt > se; 114 vleermuys > se; 359 geest > hem; maar 062 geest > se; 358 pot >
| |
| |
Ontsteecktse; (maar 358 In dien besloten pot). Hooft behandelt pot in zijn Warenar als een femininum. Het genusbesef was in Amsterdam duidelijk aan het wankelen.
De auteur houdt zich terecht niet aan het kunstmatig naamvallensysteem. Wel zijn er sporen van een classificatie naar genus, maar enige consistentie is niet te bespeuren.
Het Zuid-Hollands van de zeventiende eeuw onderscheidde nog mannelijk, vrouwelijk en onzijdig. In Trijntje Cornelis laat Huygens de Zaanlanders Delflands spreken, hij kende geen Zaans. Het systeem: in het mannelijk enkelvoud krijgen de attributiva een -n als er een klinker, h,d,t,b, of r volgt. Zijn Antwerps onderscheidt bovendien het masculinum van het femininum door tweelettergrepige vormen: ene man, mene man (enen heer enz.).
Noseman maakt geen gebruik van twee lettergrepen ter aanduiding van het mannelijk genus, behalve in 237 uwe eer-waerde ... knecht. Maar ook de fonetisch geconditioneerde genus-n verschijnt slechts in een deel van de daarvoor in aanmerking komende gevallen; die stond in Amsterdam zwakker dan in Den Haag en omgeving. In ‘nominatieffunctie’: 004 desen dagh; 032 den uyl; 104 geen grooten eed; 258 den hals-heer; 309 eelen baes; 495 den Adel; 751 armen bloet; in andere functies: 074 in korten tijdt; 244 in korten tijd; 097, 100 eenigen raet; 135 ontrent den dam; 257 op den dijck; 358 In dien besloten pot; 402 voor den dagh; 446 een hielen tijd; 481 al den dagh; 598 grooten danck; 640 den Advocaet; 648 desen dagh; 663 goeden dagh; 689 toneelaanwijzing: om den hals. In verreweg de meeste gevallen ontbreekt de -n, ook in de fonetisch gunstige situatie, bv.: 024 mit die malle achterdocht; 026 de tooren van Babel; 035 de duyvel; 042 de breuck; 084 met de Heer; 180 tot haer leste duyt; 181 de tijdt; 218 u minste dienaer; 246 vande eerste stoot; 261 die Barbier; 281 de brant; 363 de droes; 476 de ouderdom; 530 de derde; 627 de schortel-doeck; 630 onse Heer; 706 De duyvel; 714 de baert.
Opmerking - Het lidwoord een kan, enclitisch gebruikt na graadaanduidende woorden, op een genusuitgang lijken; deze gevallen moeten buiten het materiaal worden gehouden.
Hans van Tongen: 368 sulcken noot (m.); 053 sulcken bekooringh (vr.); 038 sulcken nickertje (onz.); dubbel: 660 sulcken heeten vlam (vr.); 505 sulcken moyen dier (onz.); het laatste geval is van een toelichting voorzien, nogal willekeurig; andere loci: 015, 119, 437, 612, 678. Wanhébbelyke Liefde: 049 zulken staat (m.); 300 zo jongen bloed (o.); 463 zulken dageraad (m.); 019 sulken genegenheid (vr.); 286 Zulken lucht (vr.); 322 zulken geleegenheid (vr.); zelfs meervoud: 197 in zulken zinnen; maar: 471 zulk een geschikte zoon; 262 zulke vrémde tydingen.
| |
1.2. Wanhébbelyke Liefde
Pronominale verwijzing is zeldzaam. Zoals in andere Amsterdamse teksten vinden we ook hier enkele keren een vrouwelijk pronomen voor een mannelijk woord: 379 raad > ze; 440 ring > ze.
| |
| |
Tweelettergrepige genuskenmerken komen niet voor, het is steeds een, mijn.
Van het oude naamvallensysteem is niets meer over; er zijn ten hoogste nog enkele relicten, en dan nog wel in de fonetisch gunstige situatie: T 084 in den oorlog tegen den Fransman; 236 van deezen dag; 276 élken oogenblik (tijdsbepaling, ogenblik is oorspr. mannelijk); 281 een stinkenden aassem: 347, 401, 461, 533 Goeden dag; 553 den bek; in strijd met het casussysteem: 560 Wel lamlénden schieven hond.
Evenmin is er sprake van fonetisch geconditioneerde genus-n: 064 de Edelman; 563 die onverstandige ouwe rammelaar; 180 een jonge hékspringer; 416 lieve Héndrik; 223 de barbier; 044 déze béngel; 622 die brand; 201 déze ring; 391 die raad, e.a.
| |
2. Aanspreekvormen
Noot - C. Huygens, Trijntje Cornelis. Ed. H.M. Hermkens, 2dln., 4 volumina, Utrecht 1987-1989; H.M. Hermkens, Huygens als dialectkenner; in: Constantijn Huygens 1596 - 1996. Lezingen van het tweede Groningse Huygenssymposium, 1997, p. 51-70. Opgenomen in: H.M. Hermkens, Spraeck van huijden, toon van straet, opstellen over taal en Constantijn Huygens, Amsterdam / Münster 2011. H.M. Hermkens, Pronominale aanspreekvormen en imperatief bij de humanistische grammatici; in: ‘Bonjours Neef, Ghoeden dagh Cozijn! Opstellen aangeboden aan Geert Dibbets bij zijn afscheid als bijzonder hoogleraar Geschiedenis van de Nederlandse grammatica in West-Europese context aan de Universiteit Nijmegen op 19 december 2003, Münster 2003; opgenomen in Spraeck van huijden.
Het standaard-Nederlands is ontstaan in Holland, uit Hollandse elementen, met sterke beïnvloeding door Brabantse en Vlaamse immigranten. In Holland gebruikte men in de formele schrijftaal de zuidelijke pronomina gij / u, en daarmee corresponderend het possessivum uw, voor enkelvoud en meervoud. Dit gebruik drong ook door in de spreektaal van de elite. Het gewone volk bleef natuurlijk zijn eigen taal gebruiken: jij, je, jou, voor enkelvoud en meervoud, met de meervoudsvariant jijlui, joului bij zware klemtoon.
In Huygens' Trijntje Cornelis vinden we zuiver Hollands en Antwerps. Voor zover ik weet, is Constantijn de enige auteur die dat gepresteerd heeft, de enige ook die dat kon. Andere Hollandse kluchtschrijvers brachten het ten hoogste tot een benadering van het doel; ze ontkwamen niet aan de invloed van de nieuwe omgangstaal in hun omgeving, o.a. in het gebruik van de aanspreekvormen.
| |
2.1. Persoonlijk voornaamwoord
2.1.1. Hans van Tongen
Noseman sprak geen zuiver Amsterdams. In ieder geval schoot hij in dat opzicht bij zijn personages ernstig te kort. Hij heeft er een rommeltje van gemaakt; we
| |
| |
vinden allerlei Amsterdamse elementen naast Brabantse. Zijn gebruik van de voornaamwoorden jij, gij, jou, u is in hoge mate chaotisch.
2.1.1.1. Subjectsvorm - In voorpositie is je relatief zeldzaam: je weet, je bent enz.; ook jij in die positie is aanzienlijk minder vertegenwoordigd dan het Brabantse gij.
In achterpositie is je talrijk: weetje, benje, binje, sinje, selje, salje, datje, watje, ofje, dieje enz.; jij is zeldzaam: weet jij, kan jij, sin jij; nog zeldzamer is ghij: weet ghij, moet ghij. Het Brabantse encliticum ge, -y, -e (komdy, komde) ontbreekt.
2.1.1.2. Objectsvorm - Het Hollandse jou komt aanzienlijk minder voor dan het Brabantse u. De smoorverliefde Hans spreekt Haesje in 289 aan met u l.: u(we) liefde.
De scheldvorm is jou: 527 jou rechten schavuyt; 717 Jou beest.
Een grotere chaos bij de keuze van deze varianten is nauwelijks mogelijk. Voorbeelden: 037 Hadje hier strack geweest ghy souter je hemt om verkoopen; 040 Benje van u sinnen berooft; 103 Om u vrou ... selje; 282 Had jijse onder u kouse-bant gebonden eerje u soo vermeestert vond; 313 datje u lusten temt; 316 Ghy sult de grootste dagh-werck doen, dieje van u leven deede; 376 wilje, ghy meught; 377 eerje het begint soo moet ghy; 384 heb ickje ... door u loncken; 393 bedanck ick u, en selje bedancke; 394 Ghy verlicht... jij verlost mijn; 397 ofje u woort houwen sult; 399 ghy kunt u saecken soo haest als je wilt; 506 Ghy souter me be(s)waert wesen ofje met bey u beenen ...; 527 selje deur u harsebecken liegen; 704 Hanghje ... u siel.
| |
2.1.2. Wanhébbelyke Liefde
Er heerst meer orde dan in Hans van Tongen. De gewone vormen zijn de Hollandse personalia jij, je, jou, ook voor het meervoud (096, 585, 610, 323); bij 323 merkt Van L. ten onrechte op: ‘Jy heeft hier de plaats ingenomen van Gy (meervoud)’. Het Hollandse jij wordt immers gebruikt voor enkelvoud en meervoud; een enkele keer jyluij (324). Maar de personalia gy en u komen geregeld opdagen. In de distributie van deze varianten valt weinig systeem te ontdekken; een gedeelte daarvan heeft Van L. toegelicht ((p. 48-50), maar ook hij kan er geen consistentie in aanwijzen. Voorbeelden van onregelmatigheden: 153 Gy hébt jou zoon ...; 618 jy Joost neef, wat zégt gy.
| |
2.2. Bezittelijk voornaamwoord
2.2.1. Hans van Tongen
Het possessivum is je, jou (je rijckdom, je man, jou man) of u (u vrou, u lusten), met een duidelijke voorkeur voor u. Er is geen onderscheid tussen een of meer bezitters (420 you kunsjes: jullie kunstjes).
| |
2.2.2. Wanhébbelyke Liefde
De gewone vorm is de Hollandse: jou, je; het Brabantse u(w) komt geregeld opdagen.
| |
| |
| |
3. De gebiedende wijs
3.1. Hans van Tongen
De Brabantse vorm met -t is overheersend in enkelvoud en meervoud. De Hollandse variant zonder -t komt nauwelijks voor bv. 010 neury, 124 Maeck, 330 Maeck (op dezelfde regel: Weest); 241 Loop; 672 Schaemje (maar 073 schaemtje); met steunpronomen 606 wees jy. Maar, al of niet als adhortatieve interjecties, zonder -t: 351, 724, 736 segh; 613 seghme; 241 Loop; 370, 731 Sie; 669 Kijck; 402, 636 kom.
| |
3.2. Wanhébbelyke Liefde
De imperatief is in verreweg de meeste gevallen Hollands: zonder -t voor enkelvoud en meervoud (346 lég 'et over mét je beijen; 588 zwyg allebeij). De uitgang -t verschijnt gemakkelijk voor klinker (of h + klinker): 76 spreeckt 'er; 77, 395 gaet 'er; 79 doet 'er; merkwaardig: 399 Loop, maekt 'et; 592 Hoort eens vrinden; 327 geeft haer; 369 doet het. Merkwaardig, met steunpronomen: 613 Verklaar gy.
| |
4. Syntaxis
4.1. Congruentie
4.1.1. Hans van Tongen
Van Leuvensteijn wijst enkele gevallen van incongruentie aan, zonder volledig te zijn of er een systeem in aan te brengen.
Noseman verbindt collectiva vaak met een meervoudige persoonsvorm: 495 den Adel hebben; 496 de gemeent ... souwen; 243 een party gaen; 452 de mieste part seggen; in de twee laatste voorbeelden is de substantiefgroep een onbepaald telwoord geworden (vgl. daar lopen een paar mensen). Merkwaardig is 638 sijnder geen soo mal. Het vnw. men wordt met een meervoudige persoonsvorm verbonden (459 Men weten, 601 men ... kosten) of met een enkelvoudige (453 Men moet; 513 men wist; 516 soumen; 517 Men vond; 615 seytmen). Bij een opsomming bepaalt het naaste substantief het getal; 623 dat wijst de Hal, de Vismarckt, en de Erf-huysen wel uyt.
| |
4.1.2. Onhébbelyke Liefde
In 001 is er incongruentie, veroorzaakt door al; ‘tzyn grillen al dat verliefd weezen; in 487 gebeurt het tegenovergestelde: valt alle dingen uit; het meervoud alle dingen fungeert als collectivum; vgl. 491 zulke dingen mv.
| |
4.2. Voorwaardelijke bijzinnen
Noot - Zie ook Trijntje Cornelis II, 1, p. 210.
| |
| |
Voorwaardelijke bijzinnen zijn in de Hollandse kluchten opvallend talrijk; Hans van Tongen opent en sluit ermee (001, 757). Ze geven door hun vorm vaak aanleiding tot misverstand, twee redenen om er uitgebreid aandacht aan te besteden.
| |
4.2.1. Hans van Tongen
De vorm met onderschikkend voegwoord, al of niet met herhalend woord, is in de minderheid: 001 Indien de liefde blind was ... Soo souse ...; 070 Soo die wellustigheyt lang duurt het sal ...; 090 Dat is geen swarigheyt, als ick haer maer mach soenen; 102 als ickje kom vragen ... selje dan ...; 107 ofje dan wat leelijcks saeght, souje oock sijn vervaert?; 109 soo de picke mijn sagh hy sou ...; 114 als 't wesen moest, soo mostje ...; 242 Als ick mijn leven sat waer soo kon ick ...; 273 soo ickje langer derf, Soo gelooft mijn ...; 285 (ick) sal ... Soo 'k gheen verlichtingh krijgh, mijn sinnen raecken quijt; 315 sooje mijn nu wilt stellen te vreden, Ghy suit ...; 374 als dat dan soo is, soo is het heel ondieft; 378 als de verliefde dat hoort, ... soo sal hy...; 386 indien ick dan wat aen u vermach, Soo blust mijn brant; 505 alsje nae u sin al sulcken moyen dier had, Ghy souter ...; 507 als dat goetje ghetrout is dan laten sy ...; 549 of ick het sey, souje oock versteuren?; 550 als 't al gebeurde, ick ben niet swaer; 568 sooje mee wilt gaen, ick selje leyden; 600 als 't werck aen sal gaen, Soo sal ...; 656 sooje nou van me keert, Soo meughje dencken; 673 Sooje dan niet wilt, soo sel ick ...; 731 soo het dan weer geschiet, Soo doet met me...; 757 de vryers hebben wat vrydom, als de vrouwen...
Speciaal geval: 336 Wel, als 't wesen moet; soo wensch ick ... (‘als het dan moet’, gevolgd door drie wensen, vandaar die puntkomma).
Van L. interpreteert de volgende constructie onjuist: 428 Of dat ick een bortjen uyt-hingh, daer sou'er menich by mijn komen streven ...: ‘Zou ik eens een uithangbordje plaatsen? (elliptische zin)’; correctie: Als ik een uithangbordje plaatste, dan zou...
Het Hollands gebruikte voor de conditionele bijzin bij voorkeur de vorm die ontstaan is uit een vragende hoofdzin (Heb je geen zin? Blijf dan maar thuis).
Bij Noseman is hij schering en inslag, meestal in voorpositie, al of niet met herhalend zinsdeel; (meestal volgt er geen inversie bij het ontbreken van een herhalend woord): 003 had ick mijn oogen ghesloten ... Soo waer ick; 037 Hadje hier strack gheweest ghy souter ...; 042 Krijght dit de Schout inde neus, waer me selje de breuck genesen?; 047 binje trou, Ick selje ...; 050 kan jy swijghen, ick sal niet seggen ...; 059 Wil ick dan mijn wijsheyt weer hebben, soo moet ick ...; 069 wistje hoe vleysigh dat ick om mijn hart ben, ghy soud seggen ...; 080 word ick eens Euverman van het Schilders gilt, Ick sel ...; 094 doe jy 't dan, soo meughje ...; 097 weetje eenigen raet, soo laet my niet verlegen; 098 hadje dat gheswegen, Soo sou ...; 100 weetje eenigen raet, ick selje ...; 113 weetje wat raet, soo laet mijn niet verlangen? (het vraagteken is vreemd); 153 weet jy 't nou soo te klaren ..., soo selw'er voort me varen? (het vraagteken is vreemd); 180 Hadse somtijdts gelt se sou ... 234 duurt het lang ick raeck op stroo; 264 Sin jy een Poëet,
| |
| |
waarom staje dan niet in de Linde-blaetjens?; 265 soudense alle daer in staen ... Soo dienden...; 269 meenje dat het al groote eer is ... O daer staet'er soo menigh in ...; 270 mochtense uyt-koop doen met gelt, Sy souden ...; 323 haddense dit juweeltje gesien, sy souwen...; 376 wilje, ghy meught ...; 416 mochtense om twee of drie blancken ... mijn ceel eens hebben te lien, Ick wed sy souwen ...; 423 had ick wat veel van dit goetje, een rijckdom wasser uyt te halen; 444 Hebje een goet hock in, siet datjer u in keunt houwen; 464 beurt het weer, ick sel ...; 465 Ginghse na de vis-marckt, en seij ick..., ... Sy noemden 't ...; 526 seghje dat mijn wijf mijn ontrou is, Dat selje ...; 533 wilje al de luy haer praetjes aen trecken, Soo geef jyse ...; 565 Sou jy 't mijn niet geseyt hebben, het sou ...; 569 kan ickse betrapen, Sy meugen deyncken ...; 592 soumense alle verkoopen by 't gewicht, Men souder ...; 622 wil de vrou soo moet hy ...; 726 was ick sleghts gesturven ... So sou ick ...
In de meeste gevallen volgt er op de bijzin de constructie: rechte woordorde zonder herhalend woord. Omdat het moderne Nederlands deze vorm nauwelijks kent, heeft de lezer moeite met de interpretatie. Van L. kiest in enkele gevallen dan ook voor een andere dan de voorwaardelijke bijzin of hij laat een probleemgeval onbesproken.
Voorbeelden: 063 had jyse ghesien, Se was as ien lely. Dit zal geen conditionele bijzin zijn, maar een wensende uitoep: ik wou dat je ze gezien had; vgl. 282; 650 En souje wel willen dat jou liefde, in mijn liefde, soo sou bederven: Dat was heel qualijck. Als het eerste deel een vragende uitroep is, dan mis ik het vraagteken. Zo ook 677 Wel scheeren wy mekaer, mijn dunckt het sinne droomen: ‘houden wij elkaar voor de gek?’ Deze interpretatie lijkt me niet juist: er staat geen vraagteken. Er blijven twee mogelijkheden over: 1. een wensende uitroep; 2. een voorw. bijzin; ik prefereer het laatste.
428 Of dat ick een bortjen uyt-hingh, daar sou'er menigh by mijn komen streven: ‘Zou ik eens een uithangbordje plaatsen?; elliptische zin’ (vgl. 580). Ik geef de voorkeur aan: Als ik ..., dan zou ...
Eindpositie van de conditionele bijzin levert voor de moderne lezer een probleem op (die constructie is ons nauwelijks bekend, Van L. laat verschillende gevallen onbesproken): 046 hoe hiet souwenser aen peuren, Quam 't maer eensjes slaeghs; 241 Loop nae ..., is 't datje wat schort; 438 Sy sel soo licht gheen huur kryghen kennen haer alle luy soo wel als ickse ken; 453 Men moet de huysen soo niet vieren, woonen wy nou hier, op een aer jaer op een aer; 562 noch was 't te degen, Had ick rechtevoort dese ongeluckighe bootschap niet gekreghen.
Middenpositie is uitzonderlijk: 634 Soo meughje (is hy half sot) sijn sinnen heelendal steelen.
De mededeling wordt omsloten door bijzinnen van verschillende soort: 095 haddense alle houte neusen die 't doen, en kreegh ick'er oock ien, Soo souter niet om achter blijven, als 't maer kon gheschien.
| |
| |
| |
4.2.2. Onhébbelyke Liefde
De voorwaardelijke bijzin beginnend met een onderschikkend voegwoord, al of niet met herhalend woord, al of niet gevolgd door inversie, is niet ongewoon; ingeleid door dat (‘als’): 089, 196, 419; door zo: 99, 138, 152, 192, 425, 630; door als: 208, 441, 520; door of: 460; door indien: 512, 593.
Soms is er twijfel mogelijk over de grammaticale functie. In 634 kiest Van L. voor hoofdzinsfunctie (ellips): Dat wy 't dérde paar maakten, én meê voor de Roôdeur gingen? Wy zouden ...: ‘Laten wij het derde paar vormen en ...’; de interpunctie ondersteunt zijn keuze. Een ellips is zeker aanwezig in 069 joost Maar zo dat miste, én wierd ik ook eens afgeslagen. (We zouden drie puntjes verwachten; naar de vorm zijn het twee conditionele bijzinnen, de eerste met, de tweede zonder voegwoord; hendrik vult aan: Dan was 't maar, als 't nu is); 430 óch wist je 't karésseren, Dat een bedaagde vrouw an een jong man doet, och heer! 'k Ben verzékerd, jy wenschten op der aerde niet meêr. Van L. kiest niet voor een wensende uitroep maar voor een bijzin: ‘als je het minnekozen kende’. Het uitroepteken is hiervoor geen beletsel.
De constructie zonder voegwoord, al of niet gevolgd door herhalend woord of inversie, is frequent in voorpositie; een keuze: 147 Wou jy hém maar tien duizend pond meê geeven; 173 wist ik jou een vrijer mét een tonnetje op te speuren; 200 komt het jou te pas; 204 hou jy me je woord; 210 zeit hy wat; 213 Is hy vrijer; 298 word ik wakker; 341 Wil je me hélpen; 342 wil je me tégenstaen; 366 wou ze me dat maer toelaaten; 377 Was 't myn vader niet; 379 hébje raad; 398 was 't mooglik.
In de meeste gevallen volgt er een voorpv. in de rechte volgorde zonder ‘herhaald zinsdeel’, bv. hou jy me je woord, 'k zweer ...; Was 't myn vader niet, 'k zou ...; maar 342 wil je me tégenstaen, zo houdje vry uit myn prezénsi; 379 hébje raad, zo geef ze me.
Middenpositie: 200 uit de naam van die vrijer, komt het jou te pas, Bied ik je ...; 398 Jou daar van aan te spreeken, én was 't mooglik t'overreeden ...;
Achterpositie: 094 daar is goed genoeg, wou 'er de moeder maar van scheijen; 123 Ia wel, was 't myn zoons liefste niet; 127 't Is Héndrik, die jou vryt, spélt hy me geen leugens op de mouw. Voor de moderne lezer levert deze constructie interpretatieproblemen op; de commentator dient er aandacht aan te besteden.
| |
5. Woordvolgorde
Noot - Trijntje Cornelis II, 1, p. 214; Syntagma's uit de omgangstaal bij Huygens, in: Veelzijdigheid als levensvorm: facetten van Constantijn Huygens' leven en werk; studies ter gelegenheid van zijn driehonderdste stefdag. Deventer 1987; opgenomen in Spraeck van huijden 2012
De ‘grammaire raisonnée’ heeft enkele syntagma's uit de gesproken taal genormaliseerd, die in oude teksten veelvuldig voorkwamen en in zuidelijke dialecten nog
| |
| |
gewoon zijn. Van Leuvensteijn wijdt er geen aandacht aan; toch kan dit verschijnsel tot misverstand leiden.
| |
5.1. Hans van Tongen
5.1.1.
In geïnverteerde voorpv-constructies staat een onbeklemtoond (enclitisch) pronomen als object of het woordje er onmiddellijk na de pv, tenzij het onderwerp zelf een onbeklemtoond eenlettergrepig pronomen is: 099 Soo sou 't niemant gheweten hebben; 612 al brenght ons de winter noch sulcken kou. 619 al verpeutert het een wijf.
| |
5.1.2.
In een constructie met achter-pv staat een onbeklemtoond (enclitisch) pronomen als object of het woordje er onmiddellijk na het voegwoord of ander verbindend woord; het onderwerp komt op de derde plaats; als er twee onbeklemtoonde pronomina als object of er (onbeklemtoond pronomen) als object in de bijzin voorkomen, staan beide voor het onderwerp; dat bekleedt dan de vierde plaats: 007 doeme aerdige Truytje soo geweldigh na liep; 202 Datse Sinte Raspynis en sijn Clooster vry kost en slapen vereert; 435 hoe het onse Trijn dus het (‘heeft’) wegh kunnen vlyen; 496 Op dat het de Gemeent niet me doen souwen; 554 Datter de Schout noch mee eten sal; 665 datje (als je) de Koningen sagen.
| |
5.1.3.
Normale volgorde in de vroegere gesproken taal: bij nevenschikking van bijzinnen (met behoud van het subject) krijgen de tweede en volgende de zgn. hoofdzinsvolgorde: 714 jy hebt al groot geluck dat ickje de baert niet gae kemmen, Luysebos, en haelje de oogen en dat hayr uyt jou beseten kop.
| |
5.1.4.
Bij nevenschikking van infinitiefconstructies, waarbij samentrekking in het hulpww. plaats vindt, staat de tweede infinitief in voorpositie (onmiddellijk na het voegwoord): 048 Ick selje als een vrient op-biechten, en noemen de vrou; 114 soo mostje mijn tavont een vleermuys gaen vangen, En brengense aen mijn huys; 182 Laet Marry Montjes stracks met Geertje Goris spreecken, En segghen haer mans doen; 209 ick selder gaen onder singen ... En ... sprekense an; 344 'k sel u nu driemael moeten Bestrijcken, ..., En schrijven ...; 411 ghy die by heele nachten, Loopt over straet swieren, ... En kussen de klinck; 424 Ick gingh 's maendaghs op de Nieuwemarckt staen, en doenme wel betalen; 673 soo sel ick het aers aen leggen, En raecken u met dit ceeltjen aen.
| |
| |
| |
5.2. Onhébbelyke Liefde
064 zo raakt 'er de Edelman in; 094 wou 'er de moeder maar van scheijen; 244 Ziet me de lust Niet ten oogen uit?; 418 Maar heeft jou jou vader daar jou lés niet fray veur eschreeven?; 424 Behalven dat heeft my zo daadelyk jou nicht Agniet Vertrocken...; 410 dat u die tyding uw geduld zou doen verliezen; 630 ik bén te vreden, zo 't Geertruij doen wil.
De verwarring bij de lezer ontstaat doordat hij in de bijzin het onderwerp onmiddellijk na het onderschikkend voegwoord verwacht. De voor ons reguliere volgorde komt ook voor, bv. 452 Door dienze (onderwerp) uw vader (voorwerp) ginder zag.
| |
6. Negatie
6.1. Hans van Tongen
6.1.1. Het partikel en komt nog voor als een relict
In voorpositie (‘hoofdzinsvolgorde’): onder een negentigtal ontkenningen met niet (bijwoord en voornaamwoord), geen, niemand, niemendal tel ik weinig gevallen met en: 008 en kreunden ick me niet; 027 't En kan niet schaen; 057 'k En vind mijn verstant niet weer; 092 om jouwent-halven ... en sal ick noch doot, Noch ... niet vreesen; 503 dese dingen En souwe jou niet dienen; 637 onder alle dieren, En sijnder geen soo mal; 468 hoe het was, of niet en was.
In achterpositie (‘bijzinsvolgorde’) tel ik 22 negaties, relatief veel met en: 019 tot datje niet (‘niets’) en behout; 045 Die niet vies en sijn; 083 die dat niet en dee; 482 dat die niet deur en mach; 508 Ofse niemant toe en hoorden; 537 die niet en stuyten; 570 datter voor haer luy geen booser dagh en is geschapen; 578 Dat niemant met u vrou, als ghy, en hebt te schaffen (hebt is merkwaardig); 635 op dat hy ons niet sien en kan; 679 die men niet en wacht, die men niet acht (eenmaal en; Van L.: variant op Vlaamse zegswijze ‘Die niet en wacht en wordt niet geacht); 756 Dat het vreemde vrouwen vervolgen niet en past.
Het negatiepartikel komt in Huygens' Hollands geregeld voor, naast gevallen zonder dit woord; in zijn Antwerps overheerst en (Trijntje Cornelis II, 1, p. 201).
| |
6.1.2. Dubbele ontkenning
Het voegwoord noch, gevolgd door een ontkennend woord: 092 om jouwenthalven ... en sal ick noch doot, Noch kyven vanme wijf, noch al de orlementen (Van L.: verbastering van ornamenten; m.i. elementen) niet vreesen; 457 Dat klappen noch dat snappen en nam sijn leven geen end; 508 noch sy weten niet aen te vangen.
| |
| |
| |
6.2.2. Onhébbelyke Liefde
Het partikel en ontbreekt volledig.
Noch wordt gevolgd door ontkennend woord: 090 Ie zoudt van geen liefde weeten, nóch veur geen liefde vreezen.
Ontkenning na een werkwoord van verhindering: 333 ik zal altyd wél belétten, Dat hy mijn dóchter niet krygt. Van L. ziet de constructie als een afwijking, mogelijk met komisch effect. In feite is ze heel gebruikelijk in klassieke en moderne talen, ook in het Nederlands.
| |
7 De annotaties
7.1. Hans van Tongen
Op een relatief groot aantal plaatsen mis ik nadere uitleg. Ik wijs er enkele aan.
De functie van het diakritisch teken in zég enz., dóchter enz. blijft onbesproken. Daarvoor had De Twe-spraack geraadpleegd moeten worden. Overigens was de oorspronkelijke vorm van dit teken een omgekeerde komma. Zie Hermkens, Spelling en interpunctie, Den Bosch: Malmberg, 1971, p. 18.
036 gantsch bloemendal: bastaardvloek, uit God verdoeme me al; 050 kan jy swijghen, ick sal niet seggen: onbegrijpelijke voorwaarde zonder toelichting. Bedoelt hij: ik kan evengoed zwijgen als jij? Of is het een toespeling op de anekdote van Willem de Zwijger, die zei: Kun je zwijgen? Ik ook; 082 een meester-stuk op gaen stellen: een meesterproef voor gaan eisen (zodat ze lid kunnen worden van het gilde); 31, 324 schijt: uitroep, afgeleid van ïk heb er schijt aan / van; 160 inde tegenwoordigheyt Van haere raet: als we kunnen beschikken over hun inzicht; 319 ridder van Sint Joris: verwijzing gewenst naar de legende van de heilige Joris, die de maagd bevrijdde van de draak; 319 een lammere tong: woorden van lammeren, woorden die de zaak mooier voorstellen dan ze zijn (WNT lam I); 382 hoe boertje: van boerten = schertsen; 442 inde naem: in nomine Domini, ontleend aan een kerkelijke ceremonie in de Katholieke Kerk (Trijntje Cornelis II, 1, p. 226); 489 nieuwe snoffe kanckjes: ‘nieuwe, modieuze snufjes’, zonder verdere uitleg; snof, snuf: modeartkel, kanck (Hollandse velarisering voor kant): nieuwe modellen van kantjes; 492 stick (stuk): stuk brood, boterham; 503 strickjes, of quickjes: vaste verbinding; quickjes: onbenullige opschik, speciaal ‘linten’; 645 de liefde = Amor; 667 een open soompje: opengewerkt verkregen door in de rand van het weefsel een aantal naast elkaar gelegen draden uit te trekken en vervolgens de vrijgelaten breedte- of lengtedraden bij wijze van versiering groepsgewijs vast te naaien (WNT zoom); schuyntje: schuine insnijding in stof (uitvoeriger in WNT schuin); in 488 wordt gesproken over neus-doecken met schuyntjes (‘bepaalde soort versiering’); neusdoeken zijn meestal halsdoeken (WNT neusdoek 2, met een citaat uit Bredero: neusdoek mit schuyntjes); 514 Heer Krelis (niet een lagere geestelijke, zoals Van
L. zegt, maar meneer pastoor) kwam, met sijn Lieven-Heer onder de mantel; hij
| |
| |
bracht de geconsacreerde hostie naar de ‘stervende’; 528 datse: totdat ze; 667 ghy naeyt heel wit: je naait heel zuiver, netjes (?); 704 Hanghje dus u siel over een tuyn: Heb je geen geweten? (WNT tuin 1,d). De toevoegingen ‘tuin = omheining, haag’ en ‘variant voor ziel: conscientie’ zouden hier verhelderend kunnen werken; 726 wat bedroefder vrou: ‘wat een bedroefde vrouw’; geen comparativus maar genitivus afhankelijk van wat.
Op enkele plaatsen interpreteer ik anders: 093 orlementen: ‘verbastering van ornamenten’; correctie: elementen; 490 silver-tuyghje: ‘zilveren opsmuk’; correctie: bos benodigdheden (mesje, schaartje, naaldenkoker, sleutelbos) aan zilveren kettinkjes, ook sleutelreeks genoemd; WNT II 8; Trijntje Cornelis II, 2, afb. p. 40; 664 Dus besich, alder-schoonste, daer soo menigh groote Rijck Om vernielt sou worden, datje de Koningen sagen?: ‘bemin [mij], allerschoonste, om wie zo menig groot rijk te gronde gericht zou worden, als de koningen u gezien zouden hebben; WNT bezigen 5’; correctie: Ben je zo druk bezig? (elliptische zin; ze is druk bezig zoals blijkt uit het vervolg); 704 Ick pack mijn spillen op: ‘ik verdwijn met mijn naaigoed; Spil - overdrachtelijk voor vrouwelijke werkzaamheden’; correctie: spillen, variant voor spullen (WNT spil I: kan staan voor spul in zijn spillen pakken: er met zijn hebben en houden vandoor gaan); 740 ghy speult een mans leugen is een vrouwe troost: ‘de leugen van een man is een vrouwenvertroosting; vrouwe troost is hier een eufemisme voor het mannelijk lid’; m.i.: jij doet alsof de leugen van een man een vrouw kan geruststellen.
De grammaticale toelichting lijkt soms mank te gaan.
071 Het is ofme met een stock het binnenste in mijn lijf hiel omroert: ‘contaminatie van Het is of me een stock het binnenste in mijn lijf hiel omroert en Het is of me met een stock het binnenste in mijn lijf omgeroert wort’. Deze noodgreep berust op de verkeerde interpretatie van me; dat is het vnw. men (vgl. 078); 075 het beschiet toch niet veel Voor ons, die maer uyt-hangh-borden, en tappers deure schilderen: ‘het is voorl. ond. voor die ... schilderen’. Correctie: het: loos onderwerp, die ... schilderen: bijv. bep. bij ons. Als er gestaan had dat we ... schilderen was de interpretatie juist geweest.
117 soo salse niet konnen laten Of geven jou haer liefde: ‘Of = dan’. Ik zie hier een balansconstructie: ‘je haar liefde te geven’.
443 trots u leven geen vrouwen: ‘verzet jullie nooit tegen jullie mevrouwen (of tegen jullie mevrouw; vrouwen opgevat als gen. sg. van vrouwe)’; dit ontgaat me volkomen.
314 Och wat schaet het watertje datter somtijdts een Eentje in swemt: ‘het + enclitisch 't’. Lijkt me niet nodig; het kan lidwoord zijn, de onderwerpsbijzin fungeert ook zonder voorlopig onderwerp. Hetzelfde geldt voor 645 op dat sijn mannelijcke wil ghelieft te gehengen ...: ‘dat = dat + enclitisch 't’; ook hier kan het voorlopig onderwerp gemist worden.
316 de grootste dagh-werek: ‘dagh-werck is hier een femininum, zoals uit de en het relativum die moet worden afgeleid’. Blijkbaar gaat Van L. ervan uit, dat de schrijver bij een masculinum de casus-n zou hebben genoteerd. Deze veronder- | |
| |
stelling is onjuist: dat deed hij nou net niet; de en die berusten op een vergissing, misschien veroorzaakt door dagh als eerste deel van de samenstelling; in dat geval had de auteur een mannelijk woord op het oog.
428 dat ick een bortjen uyt hingh: ‘Zou ik eens een uithangbord plaatsen?; elliptische zin’; correctie: voorwaardelijke bijzin met het voegwoord of dat.
| |
7.2. Onhébbelyke Liefde
002 jy waart: ‘waart is de vorm die bij gy hoort’; correctie: waart is de oorspronkelijke vorm bij jij, vgl. 344 jy waert; 373 jy zoudt (maar 238 jy zou); 472 jy woud; Hans van Tongen 094, 118, 152, 476, 634, 657, 685 meughje; 107 je saeght; 713 jy sout.
122 Och, die dat meisje eens zou moogen?: ‘Och, degene die dat meisje eens zou mogen beminnen... Vrij: Och, mocht ik dat meisje eens beminnen’. Dit is een veel voorkomende wenszin, ontstaan uit: Gelukkig hij die ...; de hertaling met ‘mocht ik ...’ is de enige juiste.
184 op anders geen: ‘op niets anders’; correctie: op niemand anders;
540 schaamje, dat je zo de vrome luij haar kinderen ontsteelt: ‘1. De kinderen van fatsoenlijke mensen; 2. de fatsoenlijke mensen (indirect object) hun kinderen (direct object)’; correctie: bij ontstelen is de eerste mogelijkheid uitgesloten. Trijntje Cornelis II, 1, p. 184-186.
Bovenstaande opmerkingen zijn niet bedoeld als negatieve kritiek op deze uitgave, die in haar soort voortreffelijk is. Mijn bezwaar gaat uit naar ‘de soort’. Ik wil in de eindfase van mijn filologische activiteit nog graag een boodschap meegeven aan de jonge collega's: ga door met de studie van oude teksten (ze zijn het waard), maar ontwerp een methode om deze studie effectiever te maken. Zelf hoop ik een bescheiden bijdrage geleverd te hebben aan dit nobele doel.
|
|