Voortgang. Jaargang 30
(2012)– [tijdschrift] Voortgang– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 7]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[Voortgang. Jaargang 30]‘Ich schlug auf, und vor mir lag: van den vos Reynaerde’ Friedrich David Gräter en zijn editio princeps van 1812
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
1. InleidingHet Middelnederlandse dierenepos Van den vos Reynaerde mag zich al decennialang in een brede belangstelling verheugen. Met grote regelmaat publiceren vakgenoten artikelen, studies en tekstedities. De dertiende-eeuwse Vlaamse auteur Willem evoceert in gepaard rijmende verzen een klassiek conflict tussen macht en list. De geordende hofwereld van koning leeuw wordt geconfronteerd met de wildernesse van de vos, die kromme paden gaat, zich in een proces moet verantwoorden voor zijn misdaden en ter dood wordt veroordeeld. Niettemin weet Reynaert met een briljant leugenverhaal over de vondst van een grote schat en een moordcomplot tegen de koning aan zijn terechtstelling te ontsnappen en zich te wreken op zijn vijanden. Dankzij de zorgvuldige compositie, vlotte verteltrant, rake typeringen en flitsende dialogen wordt Van den vos Reynaerde tegenwoordig algemeen als een meesterwerk erkend. Bij een enquête naar de literaire canon onder leden van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde in 2002 scoorde Van den vos Reynaerde op de lijst van belangrijkste werken uit de Nederlandse literatuur een eervolle tweede plaats, direct na Multatuli's roman Max Havelaar.Ga naar voetnoot1 Voor het algemene publiek dat zich liever niet aan dertiende-eeuws Nederlands waagt, verschijnen hertalingen in proza en poëzie of bewerkingen tot musical, rapversie, audioboek en stripverhaal. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 8]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De canonisatie van Van den vos Reynaerde is evenwel pas in de loop van de negentiende eeuw ontstaan. Zij hield gelijke tred met enerzijds de ontwikkeling van de neerlandistiek tot zelfstandige wetenschappelijke discipline en anderzijds met de natievormingsprocessen binnen de nieuw gevormde staten Nederland, België en Duitsland.Ga naar voetnoot2 In de zestiende, zeventiende en achttiende eeuw is deze literaire vos spoorloos. Tot aan de ontdekking van een handschriftfragment door Hendrik van Wijn, gemeld in zijn Historische en letterkundige avondstonden (1800) was het verhaal van Reynaert de vos alleen nog bekend als prozaroman.Ga naar voetnoot3 Men kende de oudste drukken van Die historie van Reynaert die vos - op de pers gelegd door Gheraert Leeu (Gouda 1479) en Jacob Jacobszoon van der Meer (Delft 1485). Maar op de vraag hoe de Nederduitse Reynke de Vos, een tekstueel nauw verwante rijmdruk (Lübeck 1498), zich tot deze Nederlandstalige prozatraditie verhield, moest men het antwoord schuldig blijven.Ga naar voetnoot4 Het fragment-Van Wijn - dat het einde omvat van een versroman aangeduid als Reynaerts historie; het colofon dateert het handschrift in 1477 - kon geen rol van betekenis spelen in beschouwingen over de verhouding tussen verstraditie en prozatraditie. Het bleef meer dan een halve eeuw onuitgegeven in privébezit. Het was de editie van Van den vos Reynaerde door Friedrich David Gräter die in 1812 de eerste impuls bracht. Hier werd voor het eerst Middelnederlandse literaire fictie van enige betekenis en omvang compleet gepubliceerd. De oogst aan Middelnederlandse tekstuitgaven op vaderlandse bodem was tot dan toe bepaald bescheiden geweest. Juristen met vooral historische en taalkundige belangstelling hadden zich daarbij beperkt tot kronieken, zoals de Hollandse Rijmkroniek van Melis Stoke en de Spiegel historiael van Jacob van Maerlant.Ga naar voetnoot5 Met enige goede wil kan men stellen dat Gräters editie niet alleen het begin van tweehonderd jaar Reynaertfilologie markeert maar ook het begin van de bestudering van Middelnederlandse literatuur in engere zin. Voldoende reden, dunkt mij, om het ontstaan van deze editie in Duitsland en haar ontvangst in Nederland voor het voetlicht te halen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 9]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
2. Ontdekking en publicatieFriedrich David Gräter werd in 1768 geboren in Schwäbisch Hall, een vrije rijksstad in het Heilige Roomse Rijk. Hij doorliep er het gymnasium, alwaar hij - na zijn studietijd in Halle en Erlangen - in 1789 werd aangesteld als conrector en leraar Grieks en Hebreeuws. In 1804 volgde zijn benoeming tot rector. Gräter was een van de eerste geleerden die in het spoor van Johann Gottfried Herder de Germaanse literatuur uit de Middeleeuwen bestudeerden om door te dringen in de eigenheid van de Duitse Volksgeist. Hij richtte een tijdschrift op om vondsten, tekstuitgaven en studies te kunnen publiceren: Bragur. Ein literarisches Magazin der Teutschen und Nordischen Vorzeit. In de jaren 1791-1802 verschenen zeven delen. Vervolgens bleef het een decennium stil. Deel acht verscheen pas in 1812, bij een nieuwe uitgever, C.F. Barth in Breslau, en met een nieuwe ondertitel: Odina und Teutona. Over de oorzaak van deze langdurige onderbreking is Gräter in zijn ‘Vorrede’ nogal vaag: Ich schwieg. Eine Reihe von häuslichen, amtlichen und bürgerlichen Vorfällen, die meine ganze Musse forderten, machten mir jede Fortsetzung unmöglich, so gross auch der Reichthum meiner Materialien, so vielfach der Zufluss von Beiträgen, so auffordernd durch neue Erscheinungen die Veranlassung, und so dringend die Aufmunterung inund ausländischer Freunde war.Ga naar voetnoot6 Iets verderop probeert hij te verklaren hoe de belangstelling voor ‘das Nordische und Teutsche literarische Alterthum’ in het eerste decennium van de negentiende eeuw was toegenomen: [...] wozu allerdings auch der Umsturz des ehmaligen Teutschlands, die Aufhebung der Stifter und Klöster, die Bekanntwerdung und Durchsuchung ihrer Bibliotheken, ja selbst das Bedürfniss auf der einen Seite, an der Betrachtung unsers Alterthums die teutsche Kraft wieder hervorzurufen, und der Trost auf der andern, in dem Umgang mit der Vorzeit sich met den Kriegs-Drangsalen der Gegenwart auszusöhnen, das seinige beygetragen zu haben scheint.Ga naar voetnoot7 De gevolgen van de Franse Revolutie en de Coalitieoorlogen waren in elk geval niet ongemerkt voorbijgegaan aan Gräter. De Franse legers hadden Oostenrijk en Pruisen diverse nederlagen toegebracht. Bij de vrede van Lunéville (1801) werden de Duitse gebieden op de linker Rijnoever aan Frankrijk afgestaan. Om de Duitse vorsten te compenseren voor hun daar verloren bezittingen, werd het Heilige Roomse Rijk onder druk van Frankrijk ‘gereorganiseerd’. In 1803 bracht de zogenaamde Reichsdeputationshauptschluss het aantal soevereine vorstendommen en heerlijkheden in het Duitse Rijk terug van 1700 à 1800 tot ongeveer 60. Daarbij | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 10]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
werden de kerkelijke gebieden geseculariseerd en de vrije rijkssteden ondergebracht bij de hen omringende staten. Zo werden Schwäbisch Hall en het nabij gelegen abdijvorstendom Comburg toegevoegd aan het hertogdom Württemberg. Hertog Frederik, bondgenoot van Napoleon, werd keurvorst en bij de vrede van Presburg (1805) zelfs koning. In 1806 trad Württemberg met andere Duitse vorstendommen toe tot de Rijnbond, een door Napoleon ingestelde confederatie van Duitse vazalstaten aan de oostgrens van het Franse Keizerrijk. In hetzelfde jaar werd het Heilige Roomse Rijk opgeheven. In enkele jaren tijd was Württemberg in omvang verdubbeld. Er volgden sociale, bestuurlijke, justitiële en ook onderwijskundige hervormingen die het koninkrijk van een losse verzameling territoria tot een homogene moderne staat moesten maken. In deze context van reorganisatie viel in 1811 ook het besluit om het gymnasium in Hall - ondanks pogingen van Gräter om deze instelling als wetenschappelijke vooropleiding te behouden en uit te bouwen - terug te brengen tot een Latijnse school.Ga naar voetnoot8 D.F. Gräter (1768-1830). Gravure. Heidelberg, Universitätsbibliothek, Graph. Slg. P 0753
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 11]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De secularisatie van het abdijvorstendom Comburg heeft Gräter van nabij meegemaakt. Al in de jaren 1790 had hij herhaaldelijk de boeken van de kloosterbibliotheek geraadpleegd. In 1805 raakte hij als adviseur betrokken bij de ontmanteling van de bibliotheek. Hij selecteerde en beschreef de handschriften en belangrijkste oude drukken uit de collectie, rariora die werden toegevoegd aan de Königliche öffentliche Bibliothek te Stuttgart. Van deze werkzaamheden deed hij verslag in vijf gedrukte gymnasiumprogramma's uit de jaren 1805-1809, getiteld ‘Ueber die Merkwürdigkeiten der Comburger Bibliothek’. Drie bijdragen zijn als vijf paragrafen herdrukt in deel 8 van Bragur. a. ‘Einleitung’ (p. 224-233); b. ‘Entstehung und Geschichte dieser Bibliothek’ (p. 234-245); c. ‘Allgemeine Ansicht der Bibliothek’ (p. 245-249); d. ‘Handschriften der ehmaligen Comburger Bibliothek’ (p. 249-264); e. ‘Die erste entdeckte Handschrift des Reineke Fuchs in flammändischer Sprache’ (p. 265-274).Ga naar voetnoot9 De afdruk van de tekst zelf beslaat precies honderd pagina's (p. 276-375). De Vlaamse codex met rugtitel ‘Versus belgici’ (tegenwoordig door neerlandici aangeduid als ‘het’ Comburgse handschriftGa naar voetnoot10) moet Gräter al vóór 1800 in handen hebben gehad, zoals blijkt uit de laatste bijdrage (gedateerd 3 oktober 1806): Ich durchblätterte ihn oft, und es war ungefähr vor acht oder 10 Jahren [= 1795-1798, AB],Ga naar voetnoot11 dass ich darin eine Entdeckung machte, die für die Geschichte der Literatur überhaupt, und der teutschen insbesondere denkwürdig ist. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 12]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Bragur sagen möchte. Diese Aufforderung von einem so theuem und würdigen Veteran unserer Literatur und Dichtkunst war für mich ein schmeichelhafter Sporn. In der Erinnerung, einen pergamentenen Codex altteutscher und besonders niederländischer Gedichte in der Bibliothek zu Comburg gesehen zu haben, eilte ich dahin, und sonderbar, wie vorgeahndet, ich schlug auf, und vor mir lag: Gräter citeert vervolgens de proloog van Van den vos Reynaerde (vs. 1-40) en drukt de eerste verzen van het Vlaamse gedicht (41-60) af naast de corresponderende verzen uit de Nederduitse rijmdruk Reynke de Vos (p. 269-270, 272-273). De tekstuele verwantschap toont aan, zo betoogt Gräter terecht, dat Hinrec von Alckmer, die in de Nederduitse proloog wordt genoemd als auteur werkend naar Franse bronnen, ‘nicht der erste Verfasser des teutschen Reineke Fuchs, sondern nur ein neuer Bearbeiter desselben gewesen sei’ (p. 271). Gräter blijkt in de jaren 1796-1806 nog niet over een compleet afschrift van Van den vos Reynaerde beschikt te hebben (vgl. ‘da ich den Schluss des Gedichts mir aufzuzeichnen vergessen habe’, p. 274). Bij zijn opmerking dat Reynke de Vos een verdubbeling van de handeling heeft en Van den vos Reynaerde halverwege stopt, moest hij derhalve afgaan op zijn geheugen: ‘und es ist fest in meiner Erinnerung, das sie sich wirklich damit endige’ (p. 274). Dit gegeven wordt bevestigd in de ‘Vorrede’ (gedateerd 16 maart 1812), waar Gräter een inhoudsoverzicht geeft van het tijdschriftdeel en daarin opmerkt dat de tekst van Van den vos Reynaerde is afgedrukt naar een afschrift dat hij en Ferdinand Weckherlin (gezamenlijk?) hebben vervaardigd: Abdruck dieser entdeckten Handschrift nach einer, vom Prof. Gräter, dem ersten Entdecker, und Herrn Ferdinand Weckherlin, dem ersten Untersucher derselben, eigenhändig genommenen Abschrift.Ga naar voetnoot14 Ferdinand Weckherlin (1795-1817) woonde in Stuttgart en moet daar als zoon van staatsraad Weckherlin gemakkelijk toegang tot het Reynaerthandschrift hebben gehad. De hoogbegaafde Ferdinand voelde zich al vroeg thuis tussen de boeken en hij zou dan ook vanaf 1813 enkele jaren als onderbibliothecaris werken in de Hofbibliothek van koning Frederik. Hij overleed onverwacht op reis in Zwitserland.Ga naar voetnoot15 Als zestienjarige publiceerde hij Beyträge zur Geschichte altteutscher Sprache und Dichtkunst (1811). Hierin nam hij twee aanhangsels op: ‘A. Zur Geschichte der altflandrischen Sprache überhaupt’ (p. 100-125), waarin hij de inhoud van de Vlaamse | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 13]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
codex beschrijft; en ‘B. Zur Geschichte und Litteratur des Reineke Fuchs insbesondere’ (p. 125-151), waarin hij Van den vos Reynaerde analyseert en met de Nederduitse Reynke de Vos vergelijkt, en tot besluit verzen 1-176 laat afdrukken. Heeft Gräter Weckherlin benaderd (eind 1810 of begin 1811; diens ‘Vorrede’ dateert van september 1811) om een nieuw afschrift van Van den vos Reynaerde te laten vervaardigen, zodat hij de zijne kon aanvullen en controleren? De Vlaamse codex lag immers in de Koninklijke Bibliotheek te Stuttgart, ruim honderd kilometer verwijderd van Schwäbisch Hall. En was Weckherlins publicatie part of the deal of een onaangename verrassing voor Gräter? Vermoedelijk het laatste, want hij vermeldt de studie niet in Bragur. Blijft de vraag waarom Gräter niet al vóór 1800 in Bragur melding heeft gemaakt van zijn ontdekking, gezien zijn enthousiasme over Goethe's Reineke Fuchs en de suggestie van zijn toenmalige correspondent, vader Uz, om te schrijven over het ontstaan van Reynke de Vos. Immers, pas in 1802 stokte de publicatie van de Bragur-delen. De bijdragen over de Comburgse bibliotheek en de Vlaamse codex in de gymnasiumprogramma's van 1805-1809 zullen gepubliceerd zijn omdat de pas benoemde rector zichzelf en zijn gymnasium wilde profileren. Hoe dit ook zij, dat Gräter de tekst van Van den vos Reynaerde in 1812 publiceerde, met hulp van Weckherlin, en niet nog later, had ongetwijfeld te maken met de aankondiging van Jacob en Wilhelm Grimm om een oud-Duits Reynaerthandschrift (met de tekst van Reinhart Fuchs) uit te geven. Naar deze aankondiging verwijst Gräter in het naschrift van zijn bijdrage over Van den vos Reynaerde (voor het overige een herdruk van de tekst uit het gymnasiumprogramma): So schrieb ich im J. 1806. [...] Fünf Jahre verschwanden mir indessen ohne Musse für das mir so theuer gewordene Altherthum. In gegenwärtigem Jahre [= 1811?, AB] kommt nun glücklicher Weise die älteste Gestalt des Reinecke Fuchs abermals zur Sprache, indem die Herrn Grimm, die sich durch seltenen Eifer für das Studium der nordischen sowol als altteutschen Literatur auszeichnen, die Bekanntmachung einer vaticanischen Handschrift des 13ten Jahrhunderts und eine kritische Bearbeitung desselben versprechen. Unstreitig wird unter diesen Umständen der endliche Abdruck der ersten, von mir entdeckten flammändischen Handschrift dieses bewundernswürdigen Gedichts nicht nur dem Publikum willkommen, sondern auch vorzüglich den Herren Bearbeitern der letzt entdeckten Handschrift interessant und lehrreich seyn. Gr.Ga naar voetnoot16 Over Grimm en Gräter verderop nog nader. Laten we eerst de tekst van Van den vos Reynaerde die Gräter in Bragur liet afdrukken nader bekijken. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3. De editieWanneer een moderne editeur de tekst uit één middeleeuwse bron wil publiceren kan hij uit verschillende benaderingen kiezen. Hij kan in zijn translitteratie het aan- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 14]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
getroffen tekensysteem integraal overnemen (al dan niet met oplossing van afkortingen), inclusief fouten, doorhalingen en inconsequenties. De editeur doet als het ware een stap terug, zodat de rol van de kopiist bij de tekstconstitutie zichtbaar blijft. Bij een dergelijke aanpak spreekt men van een diplomatische editie. Een fotomechanische herdruk (of facsimile-editie) is geen diplomatische editie. De materiële kenmerken en lettervormen van de bron worden weliswaar zo getrouw mogelijk weergegeven (door fotograaf en drukker) maar translitteratie en interpretatie van de tekst door een editeur ontbreken, zodat de lezer verder geheel op zichzelf is aangewezen. In de praktijk wordt een facsimile-editie overigens meestal gecombineerd met een transcriptie. In een zogenaamde kritische editie is de editeur veel prominenter aanwezig, met tekstingrepen zoals herstel van kennelijke fouten, modernisering van spelling (in het bijzonder normalisatie van u/v/w en i/j) en toevoeging van interpunctie. Ter illustratie kan het begin van de tekst in kolom b op bladzijde 205 recto uit het Comburgse handschrift dienen - hier afgedrukt in een fotomechanische, diplomatische en kritische weergave. Reynaert is na zijn veroordeling aan het woord en vertelt aan de hofdieren hoe slecht hij door Ysengrijn de wolf werd bedeeld als ze samen op jacht waren geweest en een prooi hadden bemachtigd. Er bleef niet veel voor hem over nadat Ysengrijn, diens vrouw en kinderen zich uitgebreid te goed hadden gedaan: | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Diplomatische tekstweergave [fol. 205r, kol. b]
Met sine(n) wiue vrauwe harsende(n)
En(de) met sine(n) VII kindre(n)
Sone mochtic cume deene hebbe(n)
Van den alre mintste(n) rebbe(n)
Die sine kindre hadde(n) ghecnaghet
Dus nauwe hebbic mi beiaghet
Nochtan dat was mi lettel noot
Ne waer dat mijn zin so groot
Die lieue drouch te mine(n) oem
Die mijns nemet crancke(n) goem
Ic hadde ghewonne(n) wel tetene
Coninc dit doe ic hu te wetene
Ic hebbe noch seluer en(de) gout
Dat al es in mier ghewout
So vele dat cume een waghe(n)
Te VII waerue(n) soude ghedraghe(n)
Alse die co(ninc) dit v(er)hoerde
Gaf hi r(eynaert) felle andwoerde
Reynaert wane(n) quam hu die scat
Reynaert andwoerde ic segghu dat
Wijldijt wete(n) also ict weet
No dor lief no dor leet
Sone salt danne bliue(n) v(er)hol(en)
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Kritische tekstweergavemet sinen wive vrauwe harsenden
ende met sinen VII kindren.
2125[regelnummer]
Sone mochtic cume deene hebben
van den alre mintsten rebben
die sine kindre hadden ghecnaghet.
Dus nauwe hebbic mi bejaghet.
Nochtan dat was mi lettel noot.
2130[regelnummer]
Ne waer dat mijn zin so groot
die lieve drouch te minen oem,
die mijns nemet crancken goem,
ic hadde ghewonnen wel tetene.
Coninc, dit doe ic hu te wetene:
2135[regelnummer]
ic hebbe noch selver ende gout
dat al es in mier ghewout
so vele dat cume een waghen
te VII waerven soude ghedraghen!'
Alse die coninc dit verhoerde,
2140[regelnummer]
gaf hi Reynaerde felle andwoerde:
‘Reynaert, wanen quam hu die scat?’
Reynaert andwoerde: ‘Ic segghu dat.
Wijldijt weten also ict weet,
no dor lief no dor leet
2145[regelnummer]
so ne salt danne bliven verholen.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 15]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[Diplomatische weergave]
Coninc dien scat was bestole(n)
Ne waer hi oec ghestole(n) niet
Daer ware die moert bi ghesciet
An hu lijf in rechter trauwe(n)
Dat alle huwe(n) vriende(n) mochte rauwe(n)
[...]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[Kritische tekst weergave]Coninc, dien scat was bestolen.
Ne waer hi oec ghestolen niet,
daer ware die moert bi ghesciet
an hu lijf, in rechter trauwen,
2150[regelnummer]
dat alle huwen vrienden mochte rauwen.’
[...]
Stuttgart, Württemberg. Landesbibliothek, Cod. poet. et phil. 2o 22, f. 205r (detail)
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 16]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De diplomatisch weergeven tekst links is grotendeels ontleend aan de uitgave van het Comburgse handschrift door Herman Brinkman en Janny Schenkel.Ga naar voetnoot17 Dat de oplossing van afkortingen onderhevig is aan interpretatie laat vers 2140 mooi zien: moet de eigennaam opgelost worden als Reynaert of (vanwege de datief) als Reynaerde? In de kritisch weergegeven tekst rechts, ontleend aan de uitgave Of Reynaert the Fox, is gekozen voor de laatste mogelijkheid.Ga naar voetnoot18 De tekst is in deze passage niet gecorrigeerd (daartoe was geen aanleiding) maar wel zijn de afkortingen stilzwijgend opgelost, is een moderne interpunctie toegevoegd en is het gebruik van hoofdletters en van u en v genormaliseerd. De informatie over de aanwezigheid van een lombarde in vers 2139 is verdwenen. De corresponderende verzen in Gräters editie bevinden zich op pagina's 336-337 van Bragur deel 8, hier ter vergelijking eveneens gereproduceerd. De rector laat zich niet uit over zijn editieprincipes, maar de transcriptie zelf wijst in de richting van een diplomatische tekstbenadering. Ik noem enkele kenmerken:Ga naar voetnoot19
Voor het resultaat in Bragur zijn zowel de editeur als de drukker verantwoordelijk. Gräter (geassisteerd door Weckherlin) heeft de tekens uit de Vlaamse codex getranslittereerd en geïnterpreteerd en een afschrift vervaardigd. Het manuscript met dit afschrift is naar Breslau verzonden en daar heeft een zetter/drukker (met waarschijnlijk weinig tot geen kennis van Middelnederlands) het afschrift op zijn beurt getranslittereerd en geïnterpreteerd. Opmerkelijk is dat de tekst van het afschrift in lood werd gezet en vervolgens gedrukt, zonder dat de editeur de proeven gecontroleerd heeft. Uit de ‘Verbesserungen’ op pagina [420] kunnen we namelijk afleiden dat Gräter maar van zeven vellen een drukproef heeft kunnen corrigeren (dus tot en met pagina 112): | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 17]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Mehrere Bogen, als diese sieben, sind indem ich das Manuscript schliesse, nicht in meinen Händen. Ich muss daher den billigen Leser bitten, wenn in den folgenden Bogen wegen der, dem Setzer noch ungeläufigen Handschrift, ähnliche Fehler sich sollten eingeschlichen haben, solche nicht auf Rechnung des, über 200 Stunden entfernten Herausgebers zu setzen. Gr. [= Gräter, AB] Collatie van Gräters editie met het handschrift - waarbij ik de kleurenfacsimile van Van den vos Reynaerde en enkele edities gebruikteGa naar voetnoot21 - brengt een flink aantal fouten aan het licht; zie hiervoor de bijlage aan het einde van deze bijdrage. Ze variëren van kleine verlezingen tot verlies van hele verzen. In Gräters editie telt de Comburgse redactie 3465 verzen, vier minder dan in het handschrift. Het is niet altijd duidelijk wie voor deze misslagen verantwoordelijk is: de editeur of de drukker. Abusievelijke weergave van n als u of omgekeerd kan zowel het gevolg zijn van een verlezing van het handschrift door de editeur als van een distributiefout door de zetter, die los zetsel niet goed heeft teruggeplaatst in de zetkast en zonder te kijken tijdens het zetten van de Reynaert een verkeerde letter uit het juiste vakje pakt. De zetter heeft alle lombarden in het handschrift correct aangeduid door inspringing, dus dat zal hij hebben overgenomen uit het afschrift. Daarentegen zijn de paragraaftekens inconsequent weergegeven in de druk (nummering volgens Gräter): met een eigen teken 2207, 2496, 2802, 3386; door inspringing: 126, 203, 1053, 1108; genegeerd 170, 205, 247, 375, 561, 892. Hieruit zou men kunnen afleiden dat deze inconsequentie ook al in het afschrift voorkwam; het ligt niet voor de hand dat een zetter enerzijds de moeite neemt om paragraaftekens in hout bij te snijden en mee te zetten (terwijl hij ze eerder al door inspringing had aangegeven) en ze anderzijds gewoonweg negeert. Ook het tekstverlies is waarschijnlijk veroorzaakt door de editeur. Gräter zal zijn afschrift voorzien van versnummers naar Breslau gestuurd hebben. Wanneer de zetter van uitgeverij Barth abusievelijk regels had overgeslagen was er een discrepantie ontstaan tussen de nummering van het afschrift en die van de druk, een discrepantie die eigenlijk meteen opvalt en dus hersteld zou zijn. Maar Gräter trof in de Vlaamse codex uiteraard geen versnummers aan en heeft zijn transcriptie onvoldoende gecontroleerd op fouten die samenhangen met het afschrijfproces.Ga naar voetnoot22 In de onderstaande gevallen betreft het continueringsfouten ontstaan als gevolg van een saut du même au même, wanneer het oog van de editeur/kopiist (gestuurd door memorisatie van de nog af te schrijven dan wel net afgeschreven woorden) afwisselend van voorbeeldtekst naar afschrift en van afschrift naar voorbeeldtekst gaat (overeenkomstige woorden zijn onderstreept): | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 18]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Bragur 8 (1812), p. 336-337. Leiden, Universiteitsbibliotheek, ex. 1140 G 21
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 19]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 20]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Op twee manieren probeert de editeur de lezer te ondersteunen bij zijn lectuur. In de eerste plaats zijn er een soort leesaanwijzingen in de hoofdtekst tussen ronde haken. De doorstreepte r voor reynaert (2138, ontbrekend in loodzetsel en daarom in hout bijgesneden) wordt zo lastig geacht dat de editeur erachter heeft toegevoegd ‘(reynaerde)’. Voor deze en vergelijkbare gevallen (vooral bij gebruik van het afkortingsteken ʒ, aan het einde van een woord, op te lossen als -et of -iet) zie Gräters verzen 55, 66, 588, 2060, 2138, 2216, 2138, 2216, 2305, 2314, 2325, 2364, 2510, 2679, 2693, 2804, 2829, 3133. Met een noot in de marge worden enkele moeilijke woordvormen verklaard (1847 hye, 2371 yewer, 2705 puēde). Strikt genomen heffen de leesaanwijzingen in de tekst (en de boven besproken transcriptiefouten) het diplomatische karakter van de tekstweergave op. Logischer was het geweest om in deze gevallen een voetnoot te plaatsen, zoals gebeurd is op pagina 322 (1605 verweruic). De voetnoot is gesigneerd met ‘W.’, een aanwijzing te meer dat Weckherlin bij de totstandkoming van het afschrift betrokken was. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
4. De ontvangst: Grimm, Bilderdijk en ‘v.d.H.’De editio princeps van Van den vos Reynaerde verscheen eind 1812 op een weinig gelukkig moment. Europa zuchtte onder het juk van het Continentaal Stelsel, ingesteld door keizer Napoleon. Onder meer om de handel met Engeland te verhinderen was het Koninkrijk Holland in 1810 samen met de Noord-Duitse kustgebieden ingelijfd bij het Franse Keizerrijk. De dienstplicht werd ingevoerd, want Napoleon had soldaten nodig voor zijn oorlogen. In de eerste helft van 1812 werden troepen verzameld voor de veldtocht naar Rusland. Circa 30.000 jonge-mannen uit de Hollandse departementen en 90.000 uit de Duitse vazalstaten van het Grande Empire en Pruisen maakten deel uit van het leger dat in juni vanuit Polen Rusland binnenviel. De veldtocht liep uit op een fiasco. Het bijna 700.000 man tellende leger leed zware verliezen, in de strijd met de Russische legers maar | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 21]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ook door ondervoeding, ziekte en de extreme koude, vooral tijdens de terugtocht volgend op de nutteloze bezetting van een grotendeels verlaten en weldra brandend Moskou. In 1813 streed Napoleon met nieuwe troepen (waarvoor hij andermaal Hollandse dienstplichtigen onder de wapenen riep) tegen de geallieerde legers in en om Duitsland. De slag bij Leipzig in oktober 1813 maakte een einde aan de Franse overheersing. In het voorjaar van 1814 werd Napoleon afgezet en naar Elba verbannen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
4.1. Jacob GrimmJacob Grimm (1785-1863) studeerde rechten in Marburg. Hij volgde zijn hoogleraar Friedrich Carl von Savigny voor korte tijd naar Parijs als onderzoeksassistent, maar wijdde zich sinds 1805 aan de geschiedenis van de Duitse taal- en letterkunde. In 1808 werd hij tot bibliothecaris van Jerôme Bonaparte benoemd, de broer voor wie Napoleon het koninkrijk van Westfalen had gecreëerd (het zou slechts zes jaar bestaan: 1807-1813). Vanuit Kassel zocht de jonge germanist in augustus 1810 per brief contact met de oudere en gereputeerde Gräter. Hun briefwisseling uit de jaren 1810-1813 werd eind negentiende eeuw uitgegeven door de germanist Hermann Fischer, die op het wetenschapshistorisch belang van de in totaal twintig brieven wees:Ga naar voetnoot23 Er zeigt die eben erwachende rein wissenschaftliche Erforschung des germanischen Alterthums im Gegensatz und Kampf mit einer älteren, mehr romantisch gefärbten Richtung, die noch im engsten Zusammenhang mit Herder und mit dem Bardenwesen der Genieperiode steht; und er zeigt diesen Gegensatz an zweien der allerhervorragendsten Vertreter beider Richtunge. Ich unterlasse es, an diesem Orte mich über die moralischen Factoren in dem Streite zu verbreiten, der sich zwischen dem jugendlich kecken Grimm und seinem Gegner entspann, in dessen Briefen vielleicht Mancher eine Illustration und Bestätigung des Grimm'schen Urtheils über Gräter als einen ‘unmassig eitlen Schriftsteller von viel Geschrei und wenig Wolle’ (Deutsche Mythologie, erste Ausg., S. xxix.) finden werden, dessen Empfindlichkeit es wohl nicht vertragen mochte, dass der siebenzehn Jahre jüngere Grimm sich mit berechtigtem Stolze neben ihn stellte und mit seinem Tadel dann und wann nicht zurückhielt.Ga naar voetnoot24 Voor ons is deze briefwisseling van belang omdat Van den vos Reynaerde diverse malen ter sprake komt. We krijgen daardoor een duidelijker beeld van de omstandigheden waaronder Gräter tot publicatie overging. In brief III (23 oktober 1810) deelt Grimm aan Gräter mee dat hij bezig is met Reinhart Fuchs, den ich hoffentlich (im Vertrauen gesagt) aus einer vaticanischen Hs. des 13 J.h. herausgeben werde, und wo sich unter andern interessante Aufschlüsse über den Zusammen- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 22]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
hang dieses ebenso berühmten als herrlichen Gedichts mit dem späteren plattdeutschen, so wie mit dem französischen roman du renard ergeben werden.Ga naar voetnoot25 Zeven maanden verstrijken, voordat Gräter terugschrijft. In zijn antwoord schemert enig onbehagen door omdat Grimm zich bezighoudt met een studieonderwerp dat Gräter voor zichzelf geclaimd meende te hebben (brief IV, 1 juli 1811): Wissen Sie denn, oder wissen Sie es nicht, dass ich die erste Handschrift des Reineke Fuchs auf Pergament in einem flammändischen Codex der Comburger Stiftsbibliothek schon vor mehreren Jahen entdeckt, und in einem meiner Programme über die Merkwürdigkeiten der Comburger Bibliothek Proben davon gegeben habe. Auch besitze ich von einem Theil des Manuscripts eine eigenhändige Abschrift. Wenn Ihre Handschrift ganz sicher aus dem 13ten Jahrh. ist, so hat sie übrigens allerdings den Vorzug. Ich bin auf Proben daraus und Ihre Ansichten sehr begierig.Ga naar voetnoot26 Grimm antwoordt dat de gymnasiumprogramma's uit Hall onbekend zijn in Duitse boekhandels en spoort Gräter aan om zijn bijdragen over Comburg te publiceren in Bragur (brief V, 23 juli 1811). Grimm blijkt tevens op de hoogte van het bestaan van het fragment-Van Wijn en wil graag weten of de Comburgse Reynaert berijmd is of in proza en bovendien in hoeverre die overeenkomt met Reynke de Vos. Als het vervolgens weer een tijd stil blijft vanuit Schwäbisch Hall schrijft Grimm een nieuwe brief, waarin hij niet alleen zijn verzoek om inlichtingen herhaalt, maar ook de wens uit om de Vlaamse codex zelf in te zien (brief VI, 10 oktober 1811): Auf meinen letzten Brief, ich glaube vom Monat Juli, habe ich unverdienterweise keine Antwort bekommen. Verzeihen Sie es daher, hochgeehrtester Herr Professor, wenn ich Ihnen schon wieder beschwerlich falle. Ich kann es indessen nicht unterlassen, mir nähere Nachricht von dem Combacher [sic] Ms. des Reinhart Fuchs auszubitten, da ich gegenwärtig stark an der Geschichte dieser Fabel arbeite und wohl fühle, dass ein solcher neuer Fund neue Aufschlüsse geben muss, mir kommen selbst Kleinigkeiten in Betracht. Meinem Fleiss würden Sie wenigstens Gerechtigkeit widerfahren lassen, ich habe das grosse Pariser Ms. du roman de renard bestehend aus mehr als 25,000 altfranzösischen oft schwerleserlichen Zeilen wörtlich, ja buchstäblich copirt und darin freilich gar viel Merkwürdiges angetroffen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 23]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
PS. Sollten Sie mit Besorgung des Ms. von Reinecke F. zu befassen nicht die Güte haben wollen, so wünsche ich wenigstens die Adresse zu erhalten, wohin man sich nach Stuttgart etc. etc. zu wenden hat?Ga naar voetnoot27 Op 22 november 1811 antwoordt Gräter eindelijk, na vier maanden. Hij beschikt niet meer over zijn afschrift van Van den vos Reynaerde, omdat hij dit naar de drukker heeft gestuurd, samen met de tekst van zijn Comburgbijdragen uit de gymnasium-programma's (brief VII): Also die Handschrift des Reynaerd de Vos betreffend, so ist meine, schon vor Jahren eigenhändig genommene und deutlich geschriebene Abschrift in den 1sten Band von Odina und Teutona (oder den 8ten von Bragur) aufgenommen, und ich konnte sie also, als ich Ihren Brief erhielt, Ihnen nicht mehr mittheilen - denn da ich mehrere einzelne Programme d.d. darin niedergelegt habe, so glaubt' ich vorzüglich auch, dass meine vier Programme über die Merkwürdigkeiten der Comburger Biblioth. wovon die entdeckte Handschrift des flammändischen Reinke den Beschluss macht, darin des Aufbewahrens werth seyen. Diesen Abdruck des Textes sollen Sie nun sogleich erhalten, wie er aus der Presse kommt, und zwar unmittelbar nach Cassel, wozu ich die gemessenste Weisung geben werde. Auf die Richtigkeit desselben dürfen Sie sich verlassen, und unter dieser Voraussetzung wird Ihnen auch die Vergleichung mit dem Abdruck lieber seyn als mit einer Abschrift. Die wenigen Abbreviaturen habe ich alle gewissenhaft beybehalten. Ik recapituleer. Gräter moet eind 1810 of begin 1811 besloten hebben om de tekst van Van den vos Reynaerde alsnog te publiceren, vooral (zo veronderstel ik) om Grimm vóór te zijn met een middeleeuwse bronnenpublicatie over de voorgeschiedenis van Reynke de Vos. En daarbij moet hij (tweede veronderstelling) Ferdinand Weckherlin benaderd hebben om zijn incomplete afschrift te controleren en aan te vullen. Deze heeft de bevindingen die hij naar aanleiding van de raadpleging van de Vlaamse codex in de Königliche öffentliche Bibliothek te Stuttgart voor zichzelf noteerde, bewerkt en als aanhangsel toegevoegd aan zijn Beyträge, die eind 1811 of begin 1812 in druk verscheen.Ga naar voetnoot29 Op Grimms verzoek om bemiddeling bij de raadpleging van het Comburgse handschrift gaat Gräter in het geheel niet in. Grimm antwoordt pas na bijna zes maanden, nogal geërgerd (brief VIII, 12 mei 1812). Hij verwijt Gräter: | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 24]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
eine gewisse Ungeneigtheit Ihrerseits [...]. Auf meine zum Theil angelegentliche Briefe empfing ich nur kurze, eilige und späte Antworten, welche die Hauptsache absichtlich liegen zu lassen schienen. Hierop antwoordt Gräter droogjes, per kerende post (brief IX, 20 mei 1812): Wenn Ihr Reinhart Fuchs von meinem Reynaerd de Vos gänzlich verschieden ist, wie mir aus den Proben von Ihnen auch gleich Anfangs einleuchtend schien, desto besser! Vermuthlich haben Sie bereits den ganzen Abdruck des meinigen in Händen; denn fertig muss er seyn, obgleich ich noch keine Zeile davon gedruckt erhalten habe. So langsam gehen die Sendungen aus Breslau durch Böhmen hieher an die Schwäbische Grenze.Ga naar voetnoot31 Grimm laat weten dat hij de drukvellen met de Reynaerttekst nog steeds niet uit Breslau heeft ontvangen en dat hij uit Weckherlins Beiträge heeft opgemaakt (brief X, 29 mei 1812): dass die comb. H.S. leider nur einen Theil des flandrischen Gedichts aufbewahrt hat, denn dass dem Inhalt nach ebensoviel gereimt vorhanden gewesen seyn mus, als unser plattd. Gedicht gibt, beweise ich sehr leicht mit dem alten delfter Druck der Prosa, worin am Ende nicht weniger als am Anfang die alten Reime häufig durchschimmern. Ich denke aus Ihrer Ausgabe für den Commentar des vatic. Gedichts viel Nutzen zu ziehen, dieser wird etwas umständlich werden, allein über die Thiernamen mehrere Bogen lang.Ga naar voetnoot32 Er worden nog diverse brieven gewisseld in de tweede helft van 1812 maar de verschijning van Odina und Teutona (zoals Bragur nu meest wordt aangeduid) laat almaar op zich wachten. Pas begin 1813 meldt Grimm aan Gräter dat hij het tijdschrift in een Kasselse boekhandel gevonden heeft (brief XVIII, 9 januari 1813): am wichtigsten war mir darin, wie sich versteht, der Reynaert Vos [...] Beim Reynaert geht es nicht ohne Druckfehler ab, wie Sie selbst vermutheten [...]. Ich tadele, dass Sie 1) keine Interpunction beigefügt haben; ein bei diesem Gedicht, wo der Sinn selten mit der Zeile ruht und worin oft ein lebhafter Dialog stattfindet, empfindlicher Mangel. 2) dass die Abbreviaturen geblieben, ja einige sogar in Holzstöcken repäsentirt sind. Sie waren hier, ich wage zu sagen, sämmtlich, leicht aufzulösen und aus ihrer Figur ist | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 25]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
nichts, das ich wüsste, zu lemen. 3) über die Orthographie und Varianten der Eigennamen hätte ich eine Notenharmonie gewünscht, so wie durchgehende Vergleichung mit dem Plattdeutschen. 4) Sie sagen in der Vorrede xxix ‘über dieses letztere Werk hätte ich mehreres zu erinnern; aber ich verspare es auf eine andere Gelegenheit und mit Absicht’. Ich wünschte, Sie hätten das deutlicher ausgedrückt; ich errathe Ihre Absicht nicht, selbst wenn Sie sich auf meine vorhabende Ausgabe des R. bezöge. Sie können mir freilich öffentlich einwenden, dass niemand das Recht habe, Ihnen Ihre Absicht, die Sie für sich behalten wollen, abzufordern, und auch ich bin weit entfernt, es einmal privatim zu thun; jenes war ein bloser Wunsch.Ga naar voetnoot33 Grimm heeft kritiek op het diplomatische karakter van Gräters editie. Hij betreurt het ontbreken van een moderne interpunctie in een verstekst met veel enjambementen en dialoog; ook acht bij het overnemen van afkortingstekens nutteloos. Verder had hij meer toelichting verwacht, ten aanzien van de eigennamen en de vergelijking met Reynke de Vos. Het vierde punt toont aan dat het onderwerp dierenepiek voor beide correspondenten een open zenuw is. Gräter antwoordt een maand later (brief XIX, 11 februari 1813), waarbij hij het merendeel van Grimms kritiek negeert en slechts op één punt ingaat: Das ungeheuer lange Ausbleiben der Odina ist allein Schuld, dass ich Ihnen auf Ihre gütigen Mittheilungen erst heute antworte, und die Versicherung beyfüge, dass nun mit dem Postwagen, der künftigen Montag von hier abgeht, ein Exemplar derselben von meiner Hand an Sie erfolgen wird. [...] In de laatste brief die Fischer heeft uitgegeven stuurt Gräter eindelijk een presentexemplaar van het tijdschrift naar Grimm (brief XX, 28 februari 1813): Meinem Versprechen gemäss habe ich endlich die Ehre, Ihnen ein Exemplar meiner Odina und Teutona selbst zu übersenden. [...] Het is niet duidelijk of Gräters afschrift ooit vanuit Breslau is geretourneerd. Het bevindt zich in elk geval niet in zijn schriftelijke nalatenschap die berust in de Württembergischen Landesbibliothek te Stuttgart.Ga naar voetnoot36 | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 26]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
In Nederland had men over de ontdekking van de Vlaamse codex en van een complete Reynaert-in-verzen nog niets vernomen. Het was Grimm die, na door Gräter in de zomer van 1811 te zijn ingelicht, contact zocht met beoefenaars van de oudere ‘Nederduitsche’ (lees Nederlandse) letterkunde in de Hollandse departementen van het Keizerrijk. Dat was nog niet eenvoudig; zijn brief aan Hendrik van Wijn bleef onbeantwoord. Maar in H.W. Tydeman, toentertijd hoogleraar aan de universiteit van Franeker vond hij een enthousiaste en betrouwbare correspondent.Ga naar voetnoot37 Via zijn bemiddeling plaatst Grimm in de Algemeene Konst- en Letterbode van 22 november 1811 een (vertaalde) oproep ‘Aan Kenners en liefhebbers der Oude Nederlandsche letterkunde en dichtkunst’, waarin hij laat weten bezig te zijn ‘met eene uitvoerige geschiedenis der Oud-Duitsche poëzie’.Ga naar voetnoot38 Grimm is beducht dat zonder intensivering van de naspeuringen waardevolle literaire documenten verloren zullen gaan. In het bijzonder vraagt hij om inlichtingen over oude handschriften. Dat hier een nieuwe wetenschappelijke wind waaide, blijkt uit het feit dat Grimm vooral in Dichtung geïnteresseerd is en minder in Wahrheit: Van het meeste gewigt schijnen echter hier niet zoo zeer de eigenlyk Historische Rymkronieken te zijn maar veel meer gedichten, welke de reeds tot mythen ingekleede Geschiedenis van Karel den Grooten en de zynen, en vooral welke den grooten kring van oud-Duitsche helden-maren betreffen, die in het heerlyk Heldenlied der Nibelungen als 't ware zyn middelpunt gevonden heeft.Ga naar voetnoot39 Tevens vraagt Grimm om inlichtingen over oude volksliederen, zowel oude handschriften en drukken als mondelinge versies bij ‘oude lieden’. Zijn derde verzoek betreft de Reynaertstof: Indien het geoorloofd is, by deze algemeene wenschen en verzoeken een byzonder te voegen - zoo vraagt de ondergeteekende, die thans met de uitgave van een Hoogduitsch, tot dus ver geheel onbekend in de Vatikaansche Bibliotheek begraven gedicht van Reineke de Vos uit de twaalfde eeuw en eene vergelyking deszelven met de oud-Fransche in handschrift overgeblevene bearbeidingen, bezig is: | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 27]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
land is, b.v. van een tweede huwelyk der weduwe van den dood gezegden Vos maar hetwelk door de tydige terug- en thuiskomst des waren gemaals nog verhinderd werd, in welk verhaal ook rymen voorkomen.Ga naar voetnoot40 De oproep in de Letterbode had Grimm reeds op 29 augustus 1811 aan Tydeman verzonden, dus bijna twee maanden nadat Gräter hem had ingelicht over het Comburgse handschrift met Van den vos Reynaerde. Grimm houdt hier dus zijn kaarten tegen de borst. Mogelijk wilde hij eerst weten of Gräters gymnasiumprogramma's tot in Holland waren doorgedrongen of dat Gräter over zijn ontdekking met Nederlandse geleerden had gecorrespondeerd. Pas in zijn brief aan Tydeman van 9 december 1811 legt hij zijn kaarten op tafel en meldt hij de ontdekking. Het bericht wordt door de geadresseerde vertaald en aangeboden aan de Letterbode, die deze (Nederlandse) primeur in de aflevering van 17 januari 1812 publiceert: Te Comburg, in Zwaben, heeft men een Handschrift op perkament, 346 bladen groot, ontdekt, het welk louter Nederduitsche Gedichten bevat, en, het geen gy wel niet verwacht hadt, tot myne groote blydschap, het berymde Reintje de Vos, dat men meende, dat verloren was. De maker noemt zich bloot Willem, en kon dus Willem Utenhove, van Aardenburg, of Claes Willemsz. zyn. Ik twyfel niet of het fragment by den Heer v. Wyn [...] behoorde tot hetzelfde Gedicht; en even min, of de Oud-Hollandsche Redactie, in onrym, is regtstreekts uit het Gedicht gesproten. Het handschrift is uiterlyk uit de laatste helft der vyftiende eeuw, het Gedicht zelf, myns erachtens, uit de veertiende eeuw. Ik heb een stuk van het begin des Gedichts, 't welk ik u zoude mededeelen, indien wy niet hopen mogten het geheel binnenkort gedrukt te zien. De kundige Gräter, die den vond gedaan heeft, heeft ook de uitgave op zich genomen. Van [...] Henr. van Alcmar is geen spoor in het gansche werk te zien, wie weet, waaraf nu het plat-Duitsche komt, althans niet van dit.Ga naar voetnoot41 Niet zonder reden noemt Rita Schlusemann - die in een project van de Deutsche Forschungsgemeinschaft werkt aan de uitgave van de briefwisseling van de gebroeders Grimm met Nederlandse en Belgische filologen - Jacob Grimm een pionier van de neerlandistiek.Ga naar voetnoot42 Want de oproep van november 1811 moge, voor zover bekend, geen reacties hebben opgeleverd, na deze bekendmaking in januari 1812 zoeken verschillende Nederlandse instellingen en geleerden, bewust van Grimms betekenis voor de Nederlandse letterkunde, contact met de bibliothecaris in Kassel, en er ontstaan diverse interessante briefwisselingen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
4.2. Willem BilderdijkWillem Bilderdijk (1756-1831) is de eerste en belangrijkste correspondent. Bilderdijk had na zijn studie rechten in Leiden een advocatenpraktijk in Den Haag ge- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 28]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
vestigd. Daarnaast verwierf hij roem als dichter en was hij wetenschappenlijk actief. Na de inval van de Fransen en de instelling der Bataafse Republiek, in 1795, was Bilderdijk (een uitgesproken orangist) naar het buitenland uitgeweken. Pas in 1806 keerde hij terug en werd leraar Nederlands van Lodewijk Napoleon, die door zijn keizerlijke broer tot korting van Holland was benoemd. Bilderdijk was een van de drijvende krachten achter het in 1808 opgerichte Koninklijk Instituut van Wetenschappen, Letterkunde en Schoone Kunsten te Amsterdam. Al op 6 februari 1812 schrijft hij als secretaris van de Tweede Klasse van het Instituut een vleiende brief aan Grimm in het Nederlands: een passende hulde, aldus Bilderdijk, gezien Grimms verdiensten voor de ‘Nederlandsche Letteroudheden’. Hij vraagt of Grimm zou kunnen bemiddelen teneinde het Comburgse handschrift naar het Instituut in Amsterdam te krijgen of, als dat niet lukt, tenminste een afschrift van de Maerlantstukken toe te sturen.Ga naar voetnoot43 Diverse brieven gericht aan het Koninklijk Instituut, en onlangs teruggevonden door Schlusemann, tonen aan dat Grimm (die op 27 februari 1812 tot corresponderend lid van het Instituut was benoemd) zich inderdaad hiervoor heeft ingespannen.Ga naar voetnoot44 Blijkens een brief van 14 april 1812 heeft hij twee brieven naar het Württembergse hof geschreven maar nog geen antwoord gekregen. Op 25 mei laat hij Bilderdijk weten dat minister Girard heeft geweigerd om het Comburgse handschrift ter beschikking te stellen, vermoedelijk, aldus Grimm, om Gräter en Weckherlin, die ermee bezig zijn, niet voor het hoofd te stoten. In zijn brief van 3 september schrijft hij Bilderdijk dat zijn pogingen in verband met de Vlaamse codex mislukt zijn. Aan deze Württembergse weigerachtigheid heeft Bilderdijk zich hevig geërgerd, zoals onder meer blijkt uit zijn voorwoord op het derde deel van Maerlants Spiegel historiael (van augustus 1812): Eene ontdekking die in het afgeloopen jaar 1811, van etlijke oudnederlandsche Handschriften, te Komburg in Zwaben geschiedde, waaronder ook eenige van Maerlant, deed de Klasse zonder uitstel werkzaam zijn. Zy vernam spoedig, dat een tot nog toe onbekend Reintjen de Vos (geheel onderscheiden van dien van Heinric van Alcmaer), daaronder begrepen, in Duitschland door de geleerde Wekherlin en Gräter stond uitgegeven te worden; maar zy verzocht de overzending der andere stukken, inzonderheid die van Maerlant, ten einde die zelve te onderzoeken, en voor zoo verre daar andere handschriften van bestonden, te vergelijken. Dan ongelukkig heeft het Zijner Majesteit, den koning van Wurtenberg, niet kunnen behagen, in deze onschadelijke dienst aan de Hollandsche letteren te bewilligen, ter zake, gelijk het bij het andwoord wordt uitgedrukt ‘dat dit werk met eenmaal gedrukt of afgeschreven te worden, noodwendig veel van zijn waarde verliezen moest.’ Vreemd zou men 't kunnen vinden, dat dit toegepast wierd op Maerlants Heimelicheit der heimelicheden, waarvan verscheiden handschriften | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 29]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
aanwezig zijn: want ook dit was onder de weigering begrepen. Doch de stukken schijnen in één band vereenigd, en als onafscheidbaar van elkander beschouwd te zijn.Ga naar voetnoot45 Op 9 december stuurt Grimm een pakket met verschillende Duitse werken naar Amsterdam, waaronder een exemplaar van Odina und Teutona met de Reynaerteditie en een overzicht van tien pagina's over verschillende woorden in de Reynaert. Bilderdijk bedankt voor deze zending in februari 1813. En dan volgt op 31 maart een zeer uitvoerige brief waarin Bilderdijk verslag doet van zijn lectuur en bestudering van Gräters Reynaerteditie:Ga naar voetnoot46 Il faut l'avouer, Monsieur, le Reynaert, tel que Mr. Gräter le donne, fourmille de fautes. Pour les abbréviations (dont il aurait pû épargner l'embarras au lecteur), on dirait presque que l'éditeur n'en entend pas trop bien l'usage. Au moins il s'y trompe quelquefois, tout comme il se trompe en confondant les i, u, et m. Je ne parlerai pas de ces passages que vous venez de corriger dans notre exemplaire; je lui pardonne même qu'il écrive onghenouch pour ongeuouch vs. 3390 et autres semblables; mais comment a-t-il pu imprimer coiiiier pour commer, criiiie pour crune? [...] Comment spca et sp''ac (vs. 3257, 1070) au lieu de spac; lieii au lieu de lieu' c'est à dire liever? Comment a-t-il pu négliger la différence d'emploi de l'y et de l'ij, qui se trouvent confondus quelquefois dans son édition? C'est bien singulier aussi, que dans un MS., où l'orthographie est si pure (car il se fait remarquer par ce chef, et c'est une preuve de l'ancienneté de l'écriture) il y ait des fautes comme rach pour lach et pareilles. Et il ferait à souhaiter qu'on pût s'informer sûrement, si c'est là véritablement le cas. Je dis la même chose de l'au pour ou; qui pourrait bien n'être dû qu'au copiste de Mr. Gräter. Car, quoique le dialecte Flamand admette ce diphtongue, et que ce dialecte s'y montre dans bien des endroits, l'ou Hollandais s'y lit assez régulièrement. L'u au heu de l'i en lust donne encore des soupçons, v. 117, 1033, 2045. - V. 2391 on lit list, v. 2617 lest, l'un et l'autre selon l'usage du 13me siècle. Il serait important de vérifier tout cela avant de passer à une nouvelle édition.Ga naar voetnoot47 Net als Grimm is Bilderdijk dus van mening dat Gräter de lezer al die afkortingen had moeten besparen, die hij bovendien zelf niet steeds weet te doorgronden. Hij hekelt niet alleen het grote aantal leesfouten maar ook de inadequate leesaanwijzingen, niet verwonderlijk voor iemand die (anders dan Grimm) niet vertrouwd is met het Nederlands en niet de moeite neemt om een Nederlandse geleerde te raadplegen: D'ailleurs, le peu d'observations que Mr. Gräter a hasardées (vous l'avez remarqué, Monsieur,) ne prouvent que trop son manque de savoir dans l'ancienne langue des Païs-Bas, pour qu'on regrette qu'il ne les ait pas multipliées. Ses méprises page 292 et 322 (ajoutez-y sa parenthèse en vs. 66) apprêtent à rire, à ceux mêmes qui n'en savent pas beaucoup. J'en suis fâché pour un savant aussi distingué. En cas de méprises rien ne doit | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 30]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
étonner, lorsqu'il s'agit d'un idiôme étranger, mais on était à même de consulter des gens du païs, et il n'y a personne qui n'aurait redressé ces travers. J'ai noté plus de 150 endroits où la leçon est dépravée; il y aura dans cela (je veux le croire) quantité de fautes d'impression, mais celles-ci n'excusent point le grand nombre de passages où Mr. Gräter a mal lu, ou bien négligé de rectifier les erreurs du MS. Lorsqu'on trouve toujours vernaert, on a peine d'imputer cette erreur à l'imprimeur; et que celui qui écrit les MS. ait constamment méconnu le mot de vervaert (l'un des plus communs dans la langue), c'est une impossibilité. Vous avez remarqué d'autres erreurs, Monsieur, et je ne puis qu'admirer votre pénétration et votre génie. Pour la plus grande partie de vos émendations (toutes remplies d'une sagacité, et d'une érudition judicieuse autant qu'étendue) il n'y a pas moyen de les contester. Un très petit nombre pourrait fournir matière à quelque discussion, si cela vous fait plaisir. En attendant je tâcherai de répondre à quelques points de doute que vous aviez l'air de me proposer par vos ?? mis en marge du texte.Ga naar voetnoot48 Bilderdijk gaat vervolgens uitgebreid in op de door Grimm in december 1812 in bijlage meegestuurde opmerkingen en vragen bij verschillende verzen.Ga naar voetnoot49 Het gaat hier te ver om deze vele bladzijden omvattende explicaties op te nemen en te behandelen, hoe interessant ook. Hij besluit zijn ‘college’ (Bilderdijks grote vertrouwdheid met het Middelnederlands is evident) met het aanbod om Grimm te helpen bij een heruitgave van Van den vos Reynaerde: Je serai ravi, Monsieur, si ces petites explications ont l'honneur de vous satisfaire, ou si elles vous paroissent valoir la peine de m'en dire vos sentimens. Je n'ai pas voulu grossir cette lettre par la citation des passages, dont je pourrais les confirmer, mais si vous les désirez, vous n'avez qu'à parler. Ayez la bonté, je vous en prie, de me marquer si pour répéter l'édition de Reynaert, vous avez accès au MS.? C'est là un point essentiel. Pour l'explication des mots et des phrases, pour la suppéditation des exemples &c., je vous offire tout ce que je pourrais contribuer, et je vous l'offre de coeur et d'âme.Ga naar voetnoot50 Bilderdijks vriendelijke bejegening van Grimm staat in schrille tegenstelling tot zijn oordeel over Gräter. Ook later geeft Bilderdijk herhaaldelijk af op Duitse geleerden, die naar zijn mening onvoldoende kennis van het Middelnederlands bezaten. Zo merkt hij in het ‘Kort verslag wegens gevondene brokken van een Oud Hollandsch Rijmwerk’, gepubliceerd in het eerste deel van zijn Taal- en dichtkundige verscheidenheden (1820) op: En indien al eene gewichtige ontdekking van eenig Nederlandsch stuk in Duitschland geschieden mocht, wat is het, wanneer de uitgave door een Duitsch geleerde geschieden moet? Men zie die van het nieuw gevonden Reintje de Vos in de zoogenoemde Odina und Teutona, waar van ik voor ditmaal niet anders zal zeggen, dan dat ik in de weinige | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 31]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
bladzijden, die het behelst, meer dan honderd en vijftig misslagen van meer en minder gewicht, maar echter alle zeer wezendlijk, opgeteekend heb, doch waarvan ik voor de Duitschers op mijne beurt een geheim maken zal, tot er by ons een uitgaaf op nieuw geschiede, waartoe ik ze gaarne wil meêdeelen. Van eene enkele aanteekening, die er door Gräter by gevoegd is, rep ik niet; die ze leest, kan geen twijfel meer voeden, hoe weinig die Uitgever onze taal verstaat, welke 't schijnt, dat geen Duitscher, aan zijne Hooge bergtaal of de mengeling die men na Luther ingevoerd heeft, gewend, ooit recht machtig kan worden.Ga naar voetnoot51 Ook in correspondentie met vakgenoten blijft Bilderdijk (die in 1816 teleurgesteld het Koninklijk Instituut had verlaten) zich ergeren, op het onredelijke af. Zo in een brief aan Jan Frans Willems (5 augustus 1825): Wat den laatst gevonden Nd. Reinaert betreft. Ik hou hem voor 't werk van Willem van Utenhove, wien Maerlant in zijne Naturenbloeme gedenkt. Ik heb in vroeger dagen by het Instituut (waar ook Gräters uitgave, in een stukjen van de Odina en Teutona, berust) daar vrij aanmerkelijke vertogen over voorgelezen. Die uitgave van Gräter heeft meer misslagen dan regels, waarvan ik, zonder het oorspronklijk te hebben konnen zien, eene ontzachlijke lijst gemaakt heb, die ik UWelEd. by gelegenheid toonen zal. Maar zoo is 't; wanneer een Neêrduitsch HS. in de handen van de Duitschers raakt, is het erger dan verloren, want dat dom geslacht verstaat hun eigen taal zelfs niet, hoe zou het de onze.Ga naar voetnoot52 Bilderdijk heeft zijn eerdere, in wezen classisistische, idealen van wetenschap- zonder-grenzen opgegeven. De historische letterkunde verlaat de Republiek der Letteren en komt langzamerhand in nationalistisch vaarwater terecht, waarbij negentiende-eeuwse preoccupaties (geopolitiek, taalstrijd) niet zelden worden teruggeprojecteerd in (de studie van) de Middeleeuwen.Ga naar voetnoot53 In de jaren 1810 was Bilderdijk vooral bezig met het werk van Maerlant en hij lijkt niet erg geïnteresseerd te zijn geweest in de cultuurhistorische en literaire betekenis van Van den vos Reynaerde. Gräters editie is, voor zover ik weet, in geen enkel Nederlands tijdschrift besproken. Vermoedelijk beschikten ook maar heel weinig mensen in deze streken over een exemplaar van Gräters editie. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
4.3. ‘V.d.H’De weerklank in Duitsland is eveneens bescheiden, maar in de Jenaische Allgemeine Literatur-Zeitung verscheen begin 1814 een opmerkelijke recensie. Zij is in het wetenschapshistorische onderzoek van de vroege Duitse en Nederlandse filologie tot nu toe buiten beeld gebleven. Misschien wel omdat de auteur ervan zichzelf enigszins buiten beeld plaatste; hij ondertekende namelijk met ‘v.d.H’. De initialen staan vermoedelijk voor Friedrich Heinrich von der Hagen (1780-1856), een in die jaren | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 32]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
vooraanstaand germanist, die net als Gräter een meer publieks- en literair georienteerde wetenschapsopvatting voorstond en na zijn dood snel in de vergetelheid raakte. Zijn publicaties werden door de gebroeders Grimm (die volgens streng-filologische principes werkten) in felle en soms nogal zure recensies bekritiseerd.Ga naar voetnoot54 De bespreking van Odina und Teutona werd afgedrukt in drie afleveringen van de Jenaische Allgemeine Literatur-Zeitung (Ergänzungsblätter, nrs. 6-8) en omvat bijna twintig tekstkolommen. In de eerste aflevering (kol. 41-48) wordt de inhoud van Gräters tijdschrift tot pagina 224 besproken, de overige afleveringen (kol. 49-56, 57-60) concentreren zich op ‘Reineke Voss’. Aflevering twee is nauwelijks een recensie te noemen. Uitvoerig behandelt de recensent allereerst de relatie van het Vlaamse gedicht met de Oudfranse Roman de Renart en de Nederduitse Reynke de Vos, vervolgens de middeleeuwse voortzettingen van de Reynaertstof en de namiddeleeuwse drukgeschiedenis, dit alles in breed Europees perspectief. De auteur heeft een grondige kennis van de Roman de Renart, is geïnteresseerd in de literair-historische dimensie van de teksten en weet feilloos de branche aan te wijzen die het meest verwant is aan het Vlaamse gedicht: Jünger ist freylich die grösste und Hauptbranche, deren ungenannter Dichter ausdrücklich den Perrot damit ergänzen will, und diese ist nun eben die, welche dem niederländischen Vos Reynaert zum Grunde liegt, und offenbar auch die trefflichste und reichste dieser Fabeln ist, welche, zumal in der niederländischen und deutschen Darstellung, mehrere der anderen einzelnen, zum Theil auch schon von Perrot aufgenommenen episodisch enthält, und auf andere als bekannt anspielt. Die niederländische Bearbeitung scheint sich theilweise sehr nahe an die französische Urschrift zu halten: die Namen der Thiere sind dieselben; dessgleichen führt der Fuchs den Wolf in den Speicher des Pfaffen von Vnnbloys im Lande Vermendoys (V. 1508, wofür unser Reineke Voss das julicher Land setzt). Sonst aber ist hier der Schauplatz, der Hof des Löwen, wohl in den Niederlanden gedacht; auch haben einige Fabeln ganz niederländische Farbe, und örtliche, ja vielleicht selbst persönliche Beziehung, und werden dagegen in den französischen Auszügen nur kurz angedeutet. Dergleichen sind, wie der Fuchs den Bären zum Honig und den Kater zu Mäusen führt; besonders aber die dort ganz fehlende Erzählung, wie er den Löwen auf einen Schatz reizt: da ist der Schauplatz ausdrücklich in Vlaendren im süssen Waes-Lande (V. 2250-55), zwischen Hyfte und Ghend (V. 2261), fern von dem wilden Land Arttinnen (V. 2247. - Ardennen), dagegen in Verbindung mit dem Lande zwischen der Elue und Zomme (V. 2438), mit Sassen und Doringhen (V. 2449, 2462);Ga naar voetnoot55 | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 33]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Net als Grimm hecht de recensent groot belang aan de bestudering van plaatsnamen en eigennamen en speurt hij ijverig naar (relicten van) oeroude inheemse dierfabels: Diese Fabeln sind zum Theil als ein uraltes Gemeingut anzusehen; der obgedachte altdeutsche Reinhart Fuchs enthält vielleicht auch noch manches Eigenthümliche; beym Marner (manass. Samml. II. 174) ist eine solche Fabel von Reinhart, Isengrin und dem Esel; und Rec. ist unter andern auch eine einzelne noch ungedruckte alte Fuchsgeschichte in Reimen bekannt [mijn cursivering, AB]. Und überall liegt etwas ursprünglich Volksmässiges in diesen Fabeln.Ga naar voetnoot56 Aan het begin van de derde aflevering, als de recensent zich dan eindelijk aan een (vriendelijke) beoordeling van Gräters editiewerk zet, maakt hij in het voorbijgaan duidelijk dat hij de tekst van het fragment-Van Wijn kent: Hn. Gräters Abdruck des niederländischen Reinaert Voss, in welchem der älteste deutsche Stamm dieses Gedichts glücklich aufgefunden, ist übrigens genau nach der Handschrift, selbst mit den Abkürzungen derselben, ohne Interpunction und Erläuterung; und wenn auch jene wohl der Alterthümlichkeit unbeschadet zu wünschen, und manche dunkle Stellen, zumal bey der schwankenden alten Rechtschreibung, leicht aufzuhellen und zu verbessern waren, und auch wohl noch einige Lese- und Druck-Fehler sich eingeschlichen haben: so wollen wir doch dem Herausg. den besten Dank sagen für diese so wichtige Mittheilung, und solchen auch dadurch bethätigen, dass wir selber etwas zur Berichtigung des Textes beytragen. Sehr fruchtbar dafür würde die Vergleichung eines ansehnlichen Bruchstücks eines holländischen Reineke in einer Handschrift von 1475 seyn, wovon Rec. bald nähere Auskunft zu geben hofft [mijn cursivering, AB]: vor der Hand aber gewährt die Vergleichung der altholländischen Prosa und unseres niederdeutschen Gedichts, so wie der alten und jetzigen Sprache und Schreibart und überhaupt der Sinn, schon manche Verbesserung.Ga naar voetnoot57 We weten dat Grimm zich veel moeite heeft getroost om een afschrift van dit Middelnederlandse rijmfragment te bemachtigen, hetgeen door bemiddeling van Tydeman in april 1813 lukte.Ga naar voetnoot58 Wanneer we dit bijzondere feit combineren met de omstandigheid dat Von der Hagen in zijn Literarischer Grundriss zur Geschichte der Deutschen Poesie (1812) bij de behandeling van ‘Reineke Fuchs’ nauwelijks oog heeft voor de Nederlandse traditie en het fragment-Van Wijn in het geheel niet vermeldt; wanneer we voorts constateren dat de bespreking duidelijk ‘Grimmige’ | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 34]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
thema's aansnijdt, rijst de vraag: heeft Jacob Grimm zelf deze bespreking vervaardigd, onder het pseudoniem ‘v.d.H.’?Ga naar voetnoot59 De bespreking eindigt met een een lijst van ruim honderd correcties, of liever: verbeteringssuggesties, onder voorbehoud gepresenteerd, waaruit opgemaakt mag worden dat de recensent het Comburgse handschrift nog niet zelf heeft kunnen raadplegen: Viele dieser Berichtigungen wird hoffentlich eine genaue Vergleichung der Handschrift bestätigen; andere, weniger entschiedene, hätten zu weit geführt.Ga naar voetnoot60 De verbeteringssuggesties heb ik opgenomen in de bijlage aan het eind van deze bijdrage. Het mag eveneens opmerkelijk heten dat een negentiende-eeuwse hand het overgrote deel van deze gedrukte correcties met inkt heeft genoteerd in de marges van het Comburgse handschrift. Dit feit doet een heel nieuw licht vallen op deze gebruikssporen.Ga naar voetnoot61 Het lijkt mij een argument te meer om na te gaan of de ambitieuze Jacob Grimm - die de dierenepiek in brieven en aankondigingen vóór 1814 meermaals heeft geclaimd als studieonderwerp - beschouwd kan worden als auteur van deze bespreking. In dat geval zou tussen de vriendelijke regels door duidelijk worden gemaakt dat iemand anders dan Gräter veel beter in staat is om de tekst van Van den vos Reynaerde te bezorgen, met minder fouten en een fatsoenlijke commentaar. Maar wellicht voert deze veronderstelde vossenstreek te ver: Jacob Grimm, die het hoofd van Gräter in de pelgrimstas meegeeft aan Belijn von der Hagen, ter bezorging aan het (hof)publiek... | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
5. BesluitHet aantal correcties op de editie van Gräter, geventileerd in de correspondentie van Bilderdijk en Grimm en in de gedrukte recensie uit 1814 is niet gering en voor een groot deel terecht.Ga naar voetnoot62 Toch lijden ook de observaties en voorstellen ter verbetering van de criticasters aan een gebrek aan feitenkennis, zowel systematische kennis van het Middelnederlands als paleografische kennis van het Comburgse handschrift. Omdat de materiële basis ontbreekt, is het niet zelden onduidelijk of de kritiek zich richt tot de zetter van het tijdschrift, de editeur van het handschrift, de kopiist van datzelfde handschrift, of zelfs tot de auteur van Van den vos Reynaerde, simpelweg | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 35]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
omdat men niet in staat is om te onderscheiden tussen al deze rollen. Gräters leesaanwijzingen mogen dan van weinig kennis van het Middelnederlands getuigen, zonder kennis van het handschrift tasten ook de recensenten behoorlijk in het duister. ‘v.d.H.’ is zich nog het meest bewust van het belang van het handschrift. Bilderdijk wist eigenlijk niet of zijn ‘emendaties’ (hij telde meer dan honderdvijftig fouten) nu fouten verbeterden in het zetsel uit Breslau, in het afschrift uit Schwäbisch Hall of in de Comburgse codex zelf. Een dergelijke attitude was in die tijd zeker geen uitzondering. Nog in de jaren 1820 bereidde Albert ten Broecke Hoekstra een Reynaerteditie voor waarbij hij steunde op de editie van Gräter, zonder ooit zelf het handschrift in Stuttgart bekeken te hebben.Ga naar voetnoot63 Grimm heeft tegenover Bilderdijk zijn voornemen geuit om Van den vos Reynaerde nog eens, en dan beter, uit te geven. Dit voornemen heeft hij pas ruim twintig jaar later kunnen realiseren, nadat hij onder andere de historische taalkunde op een meer wetenschappelijke grondslag had gevestigd. In 1834 verscheen dan eindelijk zijn Reinhart Fuchs, een studie en bronnenuitgave van niet alleen het twaalfde-eeuwse Middelhoogduitse dierenepos, maar van de gehele dierenepiek in middeleeuws West-Europa, inclusief Van den vos Reynaerde en het fragment-Van Wijn.Ga naar voetnoot64 Met dit invloedrijke boek zou Grimm zijn oude Reynaertcorrespondenten Gräter en Bilderdijk, beiden inmiddels overleden, alsnog overvleugelen. Het werd de opmaat voor een internationaal debat tussen folkloristen en esopisten over de oorsprong van de West-Europese dierenepiek, die de Duitser Grimm vooral in mondeling overgeleverde oude Frankische Tiersagen zocht, terwijl zijn Franse tegenstrever Paulin Paris de schriftelijke traditie van esopische fabels en het primaat van de Roman de Renart benadrukte. Pas na 1834 gingen ook geleerden in België en Nederland (in die volgorde) zich serieus bezighouden met de wetenschappelijke vossenjacht. In 1836 verscheen de editie van Jan Frans Willems, voorvechter van de Vlaamse taal en cultuur, in 1856 die van Willem Jonckbloet, toen hoogleraar in Groningen.Ga naar voetnoot65 Er volgden nog vele Reynaertedities. Tezamen vormen ze een imposante reeks, aan de hand waarvan de ontwikkeling van de medioneerlandistiek redelijk adequaat te schetsen is.Ga naar voetnoot66 Maar die schets zou moeten beginnen in 1812, met de editio princeps van Gräter, verre van foutloos afgedrukt in een moeilijk verkrijgbaar Pruisisch tijdschrift. Toegegeven: een bescheiden begin voor zo'n schitterende tekst. Maar het is een begin. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 36]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Bibliografie
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 37]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 38]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 39]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Bijlage: Collatie van de editie-GräterIn de eerste kolom voor de horizontale streep staan de lezingen uit het Comburgse handschrift, na de streep de foutieve of van toevoegingen voorziene lezingen in Gräters editie. De afkortingen in het handschrift zijn opgelost tussen ronde haken, die van Gräter zijn gehandhaafd.Ga naar voetnoot67 De versnummers van Gräter (in cursief) wijken vanaf 486 af door het wegvallen van in totaal vier verzen in zijn editie. De tweede kolom bevat alle voorgestelde correcties uit de bespreking in de Jenaische Allgemeine Literatur-Zeitung van 1814 (Ergänzungsblätter, nr. 6, kol. 59-60). De voorgestelde verbeteringen voor de vet genummerde verzen zijn (deels in beknopte vorm) door een negentiende-eeuwse hand met inkt genoteerd op de Reynaertbladzijden van het Comburgse handschrift, in de marges of tussen de regels. Voor een goed begrip: alle aantekeningen op deze bladzijden van Comburg zijn in verband te brengen met de verbeteringsvoorstellen uit de Literatur-Zeitung. De hand is goed leesbaar in de kleurenfacsimile van Janssens e.a. 1991. De gebruikssporen in Comburg dienen bijgevolg niet geïnterpreteerd te worden als een verwerking van leesproblemen tijdens de bestudering van het handschrift (aldus Jo De Vos in Janssens e.a. 1991, p. 148 en Brinkman & Schenkel 1997, p. 56-57). Sommige van de suggesties zijn zelfs alleen verklaarbaar zonder kennis van het handschrift. Er is bijvoorbeeld geen enkele reden om aan te nemen dat het handschrift in vers 25 nieet zou lezen in plaats van niet. Deze fout is vermoedelijk ontstaan tijdens het drukproces van Gräters editie. De aantekeningen zijn veeleer de op het handschrift te controleren verbeteringsvoorstellen uit de Literatur-Zeitung, waarschijnlijk vrijmoedig ‘ingeboekt’ door iemand die bezig is om een nieuwe editie voor te bereiden. Grimm? Dat de aantekeningen van Gräter zouden zijn, zoals in Brinkman & Schenkel 1997 wordt betoogd (p. 56, n. 133), is niet waarschijnlijk. De aantekeningen zijn immers te dateren na het begin van 1814, en Gräter heeft nooit de ambitie gehad om een herdruk van zijn editie voor te bereiden.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 40]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 41]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 42]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 43]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 44]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
|