Boekbespreking door Arjan van Leuvensteijn
Matthias Hüning, Jan Konst & Tanja Holzhey (red.): Neerlandistiek in Europa. Bijdragen tot de geschiedenis van de universitaire neerlandistiek buiten Nederland en Vlaanderen. Münster, New York, München, Berlin. Waxmann 2010. 366 pp.
De titel Neerlandistiek in Europa geeft in ruime zin het thema van de bundel aan. De ondertitel beperkt Europa tot buiten Nederland en Vlaanderen en maakt ook duidelijk, dat het hier niet gaat om een integrale bespreking van de Neerlandistiek, maar - veel bescheidener - om bijdragen tot de geschiedenis ervan. Bij het bestuderen van de artikelen bleek me dat enkele auteurs ook de belangstelling van Jacob Grimm en van A.H. Hoffmann von Fallersleben voor de Nederlandse letteren, evenals de taalkundige belangstelling van Rasmus Rask voor het Fries en het Nederlands en van Theodor Siebs voor het Fries onder het begrip neerlandistiek verstaan.
De redacteuren noemen in de inleiding vier vraagstellingen die in de verschillende bijdragen worden uitgewerkt: 1. de institutionele geschiedenis, 2. de wetenschapsbiografieën, 3. de paradigmatische inbedding van het neerlandistische onderzoek buiten de moedertaalgebieden en 4. de ‘toegepaste’ neerlandistiek: ontwikkelde lesboeken en methodes. Meestal treffen we een combinatie van de punten in de studies aan.
Uit de inleiding blijkt verder dat de bundel het blijvende resultaat is van een internationaal congres in 2008 aan de Freie Universität Berlin, een jubileumjaar voor de opleiding Neerlandistiek aldaar. De historisch-bestuurlijke bijdrage van Linde van den Bosch, de algemeen secretaris van de Nederlandse Taalunie, en die van Marja Kristel, de directeur van de Internationale Vereniging voor Neerlandistiek, omsluiten de inhoudelijk neerlandistische hoofdstukken. Beide organisaties zijn voor de geldelijke en organisatorische ondersteuning van de neerlandistiek extra muros van groot belang.
De inhoudelijke studies zijn alle geschreven door neerlandici die buiten Nederland en Vlaanderen werkzaam zijn of waren. De structuur van de bijdragen is uitstekend, evenals het taalgebruik. Een ‘Summary’ en een ‘Zusammenfassung’ sluiten elke bijdrage af. Aan dit alles heeft de redactie veel aandacht besteed.
De eerste studie, die van Jaap Grave, schetst een algemeen kader voor het schrijven van een wetenschapsgeschiedenis, hetgeen dus impliciet van nut kan zijn voor de historische beschrijving van de neerlandistiek. In paragraaf 3 geeft hij een praktische uitvoering van de eerder ontwikkelde methodologie. Hier noemt hij vier elementen met betrekking tot de neerlandistiek: ‘de analyse van structuren en organisatie, van het onderwijs en onderzoek, van de neerlandici zelf en van de buitenuniversitaire activiteiten’ (blz. 25). Bestudering van de bundel maakt mijns inziens duidelijk, dat het nog wel mogelijk is de ‘structuren en organisatie’ tezamen te behandelen, maar dat de overige drie elementen zo hecht met elkaar verbonden zijn, dat scheiding tot veel herhalingen zal leiden. Daarbij is het van belang aandacht te besteden aan krachten die geruime tijd op