Voortgang. Jaargang 24
(2006)– [tijdschrift] Voortgang– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 85]
| |||||||||||||||||||||||||||
Moeten met de betekenis ‘mogen’ en ‘willen’ in het WNT
| |||||||||||||||||||||||||||
1. Janssens probleem-oplossingsmodelAls er één werkwoord is dat Theo Janssen in de dagelijkse omgang met zijn medewerkers probeert te vermijden, dan is het wel moeten. Als er iets ‘moet’, dan kiest hij - na een inleiding waaruit de noodzaak blijkt - voor zinswendingen als ‘zou je het niet leuk vinden om...’, ‘wil je niet 'ns overwegen of ...’ en als de medewerker al enige bereidheid heeft laten blijken, zegt hij gemakkelijk zoiets als ‘wat mij betreft mag je wel...’ Hiermee voert hij zijn gesprekspartner het gebied van de illusie binnen, waarbij deze ten onrechte zou kunnen menen dat hij medebeslissingsrecht bezit, ja, dat hem zelfs een interessante mogelijkheid wordt geboden. De medewerker speelt het spel natuurlijk mee: ‘Het lijkt me boeiend’ of hij zegt zoiets zinledigs als ‘Een interessante uitdaging!’ Theo's ‘zou je niet’, ‘wil je niet 'ns’, ‘je mag wel’ zijn immers eufemismen voor ‘je bent de aangewezen persoon en dus moet je...’ Niet alleen in de dagelijkse omgang, maar ook in wetenschappelijk opzicht worstelt Theo met het werkwoord moeten. Hij heeft er een drietal publicaties aan gewijd: ‘Moeten en een verborgen redenering’ (1999), ‘Moeten: De oplossing van een probleem’ (2000) en ‘The semantics of Dutch moeten “must, should, have to” from a typological and a relevance-theoretical perspective’ (2001). In de laatste twee maakt hij in een reactie op Van der Auwera & Plungian (1998) aannemelijk, dat bij niet-epistemisch gebruikGa naar voetnoot1 van moeten het onderscheid tussen participant-internal necessity en participant-external necessity geen bijdrage levert aan nadere categorisering. Hij staaft dit met hedendaagse algemeen-Nederlandse gevallen waarin een interne en een externe noodzaak tezamen optreden en het gebruik van moeten verklaren. In alle drie de publicaties werkt Janssen, voortbouwend op het praktische syllogisme in Papafragou (1998), een model uit voor het gebruik van een moeten- | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 86]
| |||||||||||||||||||||||||||
zin. Uit de context van de moeten-zin ontrafelt hij een onderliggend probleem dat een oplossing behoeft. Hierbij maakt hij geen systematisch onderscheid tussen oneigenlijk en eigenlijk gebruik van het modale hulpwerkwoord. In 1999 schreef Janssen: ‘(...) met moeten geven we te kennen dat er naar ons oordeel in het gegeven kaderGa naar voetnoot2 maar één manier is waarop aan een bepaalde behoefte, wens, eis of voorwaarde voldaan kan worden’ (p. 33). De aanleiding zowel als het kader, waardoor voor moeten werd gekozen, behoeven niet altijd geëxpliciteerd te zijn in de tekst. In de voorbeelden die de auteur aan het hedendaagse Nederlands ontleent, treffen we gevallen aan met behoefte en met wens. In 2000 kiest Janssen voor het nauwere begrip eis. Zijn model, ontdaan van het bijgevoegde voorbeeld, geef ik in schema 1 weer.
Schema 1. Probleem-oplossingsmodel (naar Janssen 2000)
In het artikel uit 2001 gebruikt Janssen in de schematische voorstelling van zijn probleem-oplossingsmodel de term need. Hij spreekt in de ‘Final remarks’ van deze bijdrage echter uitdrukkelijk van need or wish. Onder verrekening hiervan ziet de redenering, waarin nu 2 en 3 uit schema 1 van plaats zijn gewisseld, er als in schema 2 uit.Ga naar voetnoot4
Schema 2. An inferential outline for the use of ‘necessity’ sentences (extended version of Janssen 2001)
Bij het bestuderen van modale werkwoorden als moeten was dít voor Janssen de centrale vraag: ‘How to distinguish between lexical knowledge and world knowledge?’ Het onderzoek brengt hem tot de mening ‘that component d. of the inferential outline at issue indicates the central part of the lexical semantics of modals such as moeten. Components a.-c., then, represent the pragmatic prerequisites for the use of these modals.’ (131). In deze bijdrage wil ik nagaan in hoeverre Janssens rationele visie op de | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 87]
| |||||||||||||||||||||||||||
voorwaarden voor het gebruik van moeten in hedendaags Nederlands ook van toepassing is op voorkomens van moeten in Hollandse variëteiten uit de zeventiende eeuw. Daartoe gebruik ik citaten uit het Woordenboek der Nederlandsche taal, het WNT, waarbij ik ze in een ruimere context plaats om zicht te krijgen op de behoefte of wens en op het kader. Ik beperk me tot de voorkomens van moeten in het WNT die in het huidige Nederlands niet meer bij moeten voorkomen. | |||||||||||||||||||||||||||
2. Moeten in het WNTLaten we ons eerst eens voorstellen hoe een redacteur te werk ging bij het voorbereiden en schrijven van een artikel in het WNT. Nadat de citaten zijn toegeleverd waarin het te bewerken woord met een aantal voorafgaande en volgende zinnen of (na de mechanisering) regels voorkomt, begint de ordening en de presentatie van het resultaat overeenkomstig het redactioneel protocol voor het schrijven van WNT-artikelen. Dit protocol is in de loop van het ontstaan van het WNT enkele malen aan de inzichten van nieuwe generaties redacteuren aangepast. Het formuleren van de verschillende betekenissen van een woord berust op redactionele interpretatie van historisch woordgebruik in context. Deze context beschrijft bij voorbeeld een situatie, proces, gevoelen of gedachte van een schrijver die in zijn tijd moet worden verstaan. De redacteur maakt zich op grond van de context een beeld van het beschrevene. Bij dit proces incorporeert hij zijn kennis van de oudere taalfase en historische feiten en raadpleegt hij gewoonlijk ook historische woordenboeken. Dan komt het gevaarlijke moment dat hij zijn uiteindelijke ‘beeld’-interpretatie verwoordt in het taalgebruik van zijn generatie en een specifieke betekenis aan het te bewerken woord toedicht. Rekening houdende met de taalkundige traditie en terminologie en met de huidige stand van de taalwetenschap, geeft hij de betekenisomschrijving een plaats in de structuur van het artikel. De gekozen woordbetekenis is dus een formulering door een redacteur overeenkomstig het algemeen Nederlandse taalgebruik van zijn generatie, van zijn generalisatie over een aantal gebruikswijzen van een woord in contexten als verwoordingen van situaties e.d. uit vroeger en eigen tijd. In de WNT-artikelen vinden we per woordbetekenis één of meer vindplaatsen geciteerd ter adstructie van de geformuleerde woordbetekenis. We richten ons nu op het tweede artikel moeten in het WNT, dat we in deel IX uit 1913 aantreffen. A. Kluyver bewerkte moeten (II), evenals het artikel mogen, dat in het vervolg geregeld in relatie tot moeten aan de orde komt, in 1907.Ga naar voetnoot5 Hij maakte in deze artikelen geen nadere groepering van betekenissen op semantisch-grammaticale gronden. J. Heinsius deed dit in 1909 evenmin bij kunnen. De behandeling van willen door J.P. Westgeest in 1992 en zullen (II) door M. Mooijaart in | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 88]
| |||||||||||||||||||||||||||
1996 tonen groeperingen in oneigenlijk en in eigenlijk modaal hulpwerkwoord, waaraan bij zullen (II) nog een afdeling hulpwerkwoord van de toekomende tijd is toegevoegd. De behandeling van moeten in het Vroegmiddelnederlands woordenboek (2001) door K. van Dalen-Oskam, die alle modale hulpwerkwoorden bewerkte, bevat dezelfde driedeling als zullen (II) in het WNT.Ga naar voetnoot6 Van moeten meldt Kluyver de onderstaande betekenissen - soms met aanvullende informatie.
De betekenissen 3 en 5 tot en met 9 komen nog steeds voor als betekenissen van moeten in het twintigste- en éénentwintigste-eeuws Nederlands. De betekenisomschrijvingen 1, 2 en 4 met mogen en willen wijzen daar niet op. We bezien de Hollandse citaten uit de zeventiende eeuw. De werkwoordsvormen waar het mij om gaat, heb ik onderstreept.
Ad 1. Niet alle citaten onder 1) zijn uitsluitend te interpreteren als moeten in de zin van mogen. Het eerste Coster-citaatGa naar voetnoot7 is zo'n geval. Het betreft vs. 951 uit de Boere-klucht van Teeuwis de Boer, en men Juffer van Grevelinckhuysen. De situatie is | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 89]
| |||||||||||||||||||||||||||
deze: Teeuwis is bij de Juffer geweest en zij is op zijn avances ingegaan in ruil voor zijn paarden en wagen met hout. Nu wil de boer zijn bezit terug zien te krijgen en klampt de advocaat Meester Bartelt aan. Deze heer heeft echter op dat moment geen tijd voor hem, want hij is voor een rechtszaak onderweg naar het gerechtshof, ‘de Rol’.Ga naar voetnoot8 De boer wil hem toch spreken en gaat hem achterna. Hij ziet er echter tegen op dat deftige gebouw binnen te treden en daar op de advocaat te wachten. Teeuwis heeft echter geen andere keus. Het probleem-oplossingsmodel van Janssen is hier van toepassing. We zien namelijk, dat de gebeurtenissen het kader leveren voor het voldoen aan Teeuwis' eis: ik moet het gerechtshof ingaan om de advocaat te spreken, zodat ik door hem mijn verloren bezit terugkrijg. 950[regelnummer]
ick heb van me dommelijcke daghen de Rol noch niet ghesien.
Ofmer wel gaen moet? ja denck ick, wat kennese me meer as me verbien?
En mach icker in, soo sal ick hem daer, totdat hy gedaen heeft, wachten.
‘Ofmer’ is de versmelting van ‘of men er’, waarin men de plaats van ik inneemt.Ga naar voetnoot9 Vers 951a betekent dan ook ‘Of ik daar wel [naar binnen] moet gaan?’, of vrijer: ‘Moet ik daar wel binnengaan?’ Stellig heeft moeten hier niet de betekenis mogen, zoals uit het volgende vers blijkt: ‘mach icker in’, dat is ‘als ik er in mag’. Coster had dan wel in 951a geschreven ‘Ofmer wel gaen mach?’ Dit citaat zou dan ook beter onder 7, b kunnen zijn opgenomen.
Het volgende aanvechtbare citaat uit 1) is vs. 1615 uit Costers Tiisken van der Schilden.Ga naar voetnoot10 Eerst het kader. De straatrover en oplichter Tiisken is gevangen genomen en zal publiekelijk gehangen worden. De straatjongens Ian en Dirck zijn met koten aan het spelen, als de stadsklok luidt ten teken dat de terechtstelling gaat beginnen. Ian grijpt de koten bij elkaar en wil naar dat spektakel toe. Dirck wordt echter kwaad en begint te janken. Zijn koten zijn namelijk door Ian ingepikt. Dan gaat Ian, denkend dat Dirck huilt omdat zijn moeder hem niet toestond naar de terechtstelling te gaan, hem letterlijk uitjouwen. 1615[regelnummer]
Jou, jou: hy moet niet van zijn Moer: siet daer, hy huylt.
Jou, jou: hy moet niet: siet dat 's een malle geck.
Dirck
Niet veel te jouwen, of ick smijtje voor je beck.
En of ick niet en most, wat roert het jou?
1620[regelnummer]
Wat heb je mijn kooten te nemen? je mochtse late legghen.
| |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 90]
| |||||||||||||||||||||||||||
Voor moeten in vs. 1615, 1616 en 1619 lijkt de betekenis ‘Vrijheid, vergunning tot iets hebben, mogen’ de juiste. Toch heb ik hier mijn bedenking bij, want in het WNT is betekenis 6 van mogen, waar ook Hollandse citaten uit de zeventiende eeuw geciteerd zijn, hiermee identiek. Dan moet er toch in het Hollands van die tijd een betekenisverschil zijn. Als Dirck iets niet van zijn moeder mag, richt de aandacht zich op de inperking van de eigen wil of wens van dit jongetje en in mindere mate op de moeder, die de inperking oplegde. Als Dirck iets niet moet doen, daarentegen, staat het verbod door de moeder op de voorgrond en blijft de wil of wens van het jongetje buiten beeld. Ik pleit derhalve voor de interpretatie die de pure negatie is van ‘hy moet van zijn Moer’: ‘het is hem door zijn moeder verboden’, of actief ‘Zijn moeder heeft het hem verboden’. Dit moeten hoort dan thuis onder de verplichting door een gebod met een persoon als onderwerp: betekenis 6, a. Ian verwoordt hier de eis van Dircks moeder, waaraan alleen kan worden voldaan, als Dirck niet meegaat naar de verhanging. Het knaapje gaat overigens toch.Ga naar voetnoot11 De laatste vindplaats is vers 42b uit Tengnagels Frick in 't Veur-huys,Ga naar voetnoot12 waarin een leerlingetje in het kantklossen aan de juffrouw toestemming vraagt om naar het toilet te gaan, zoals we dat thans zeggen. Kniertje staat te trappelen, zo nodig moet ze! Ik geef een ruimere context. [Juffrouw Grietje tot Kniertje]
hoe staeje dus en trantelt?
Kniertje staet veur de Matres
Matres, moet ik wel ereys gaen kakken?
Grietje
Ia: maer koom daetelijk weer. Zietz'er neers na 'er haelen. 'k zurg 't zel'er noch ontzakken.
Iozijntje staet al wringende op.
Oei! oei! oei! Matres moet ik meê gaen, 'kheb ook zukken nood?
Grietje
Loop schijtwiek loop! wat, deuze kijeren schijten of men maar ien duyt gaf voor ien heel roggenbrood.
Al zijn we geneigd het moeten van Kniertje als ‘mogen’ te begrijpen, toch pleiten er twee argumenten tegen en zullen we het eerste moeten interpreteren als ‘krijg | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 91]
| |||||||||||||||||||||||||||
ik nu van u de opdracht’. We mogen ‘moet ik wel ereys gaen kakken?’ namelijk als een brutaal geformuleerde vraag tot de juffrouw verstaan: ‘moet ik misschienGa naar voetnoot13 eens [van u] gaan kakken?’ Kniertje staat immers te trantelen, dat is ‘trappelende bewegingen uitvoeren, bijv. ten gevolge van ongeduld, verlegenheid of woede’ (WNT trantelen 3, waar dit fragment geciteerd is). Iozijntje grijpt de situatie aan en knijpt er ook tussenuit. Deze interpretatie past goed in het beeld dat Tengnagel schildert, want in het klasje is het één bende: de leerlingetjes voeren niets uit en komen en gaan naar believen. Het tweede argument voor de interpretatie Kniertjes moeten is ‘moeten’ en niet ‘mogen’, vinden we in nr. 182 van dezelfde klucht.Ga naar voetnoot14 Grietje vraagt haar buurvrouw Trijntje een gunst. Het gaat me om ‘Mag ik [wat vergen]?’ in het onderstaande fragment. Tengnagels keuze voor mogen in dit citaat blokkeert de interpretatie van ‘mogen’ voor moeten bij de meisjes Kniertje en Iozijntje hierboven. Hier volgt het fragment.
Grietje
Dat ik dorst, ik zouje nou wel wat vergen,
Trijntje
Doet dat vry.
Grietje
Mag ik?
Trijntje
Ia je.
Terug naar het eerste Tengnagelfragment. Kniertje en Iozijntje moeten door natuurlijke aandrang naar het toilet, of - wat wellicht voor Kniertje en wat zeer waarschijnlijk voor Iozijntje geldt - zij gedragen zich alzo. In het kader van de klassesituatie hebben ze daarvoor de opdracht van de juffrouw nodig. Zij vragen de juf hen dit op te dragen. Dit kan het gebruik van moeten verklaren. Het citaat past in het WNT dan beter onder moeten 6, b. Ten aanzien van de citaten onder moeten (II) 1 kom ik tot de conclusie dat ze geen onomstotelijke bewijsplaatsen zijn voor de betekenis ‘mogen’, maar alle langs de weg van een redenering als gebruiksvormen van ‘moeten’ in het hedendaagse Nederlands kunnen worden geïnterpreteerd. Dit kwam aan het licht toen ik de citaten in een ruime context plaatste en Janssens probleem-oplossings model voor zinnen met moeten in de beschouwing betrok: een eis of behoefte verplicht tot het gebruik van moeten, waarmee de enige oplossing voor een ‘probleem’ wordt gepresenteerd. | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 92]
| |||||||||||||||||||||||||||
Ad 2. We bezien nu enkele zeventiende-eeuws Hollandse citaten onder 2): moeten ‘[a]ls hulpwerkwoord ter omschrijving van den optatief; mogen.’ Naar de mening van de redacteur wordt moeten hier dus gebruikt ter uitdrukking van een wens. De modale werkwoorden zijn steeds in eigenlijk modale zin gebruikt. Allereerst het Bredero-citaat: Moortje vs. 1887.Ga naar voetnoot15 Klaartje en Angeniet zijn overstuur, omdat zij op grond van de kleding aannemen dat Negra een man is. Ritsart weet echter dat het een vrouw moet zijn, en is woedend. Dan begint het vierde uitkomen van het vierde bedrijf. [Ritsart tot Negra]
Komt uyt ghy lelyck panckt! hoe langh suldy vertoeven?
Komt voort ghy bavyaan, de droes moet u bedroeven.
Dat betekent: ‘Kom naar buiten, jij baviaan, [of anders] zal de duivel je verdriet aandoen.’ De emotionele eis binnen het dwingende kader van de situatie kan heel goed het gebruik van moeten verklaren. Hierbij sluit het citaat uit nr. 205 van Tengnagels Frick int Veurhuys aan dat ik toevallig tegenkwam. Saartje maakt Grietje hierin duidelijk, dat ook zij een trouwbelofte van Frick bezit. Ik zel hem hebben! 'kheb Schrift van zijn hand, mit bloed onderteykend;
dat hem de duyvel levendig moet voeren,
Zoo hy mijn verlaet [...].
De hoofdzin bij ‘dat [...] voeren’ ontbreekt. Ook hier is de spreker furieus en in het dwingende karakter van de uiting past moeten, al is het niet de vervulling van de eis of wens, maar de gewenste afloop voor het slachtoffer. Verwensingen en vervloekingen als deze, al dan niet elliptisch, komen geregeld voor, echter ook met mogen. In het WNT treffen we onder mogen 9, waar het gebruik van het modale hulpwerkwoord ‘om het begrip van de optatief uit te drukken’ gestaafd wordt, een citaat met ellips aan uit Costers Tiisken van der Schilden. Tiisken vetert zijn laconieke knecht uit. 166[regelnummer]
Maer spreeckt alst tijt is, als ick u wat vraech, hoe, dit malle vel,
En oock niet eer, want mijn kop is my al wat kroes,
Ick hacker wel lichtelijck op.
Luy.
Smyten? ghy mocht den droes.
De knecht is tamelijk onberoerd onder het dreigement van zijn meester, zoals uit het vervolg blijkt. Vandaar wellicht mogen in plaats van moeten, terwijl de verleden tijdsvorm (mogelijk in de aanvoegende wijs) dit beeld nog versterkt. | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 93]
| |||||||||||||||||||||||||||
In dezelfde afdeling staat ook een citaat uit Hooft, Ged. 2, 319, dat is Warenar vs. 1129, laatst toegeschreven aan Hooft en Coster. Ik geef de voorgeschiedenis. Warnar treurt omdat de pot met al zijn geld gestolen is. Zo ziet Ritsert de vrek en denkt dat Warnar verdriet heeft om zijn dochter die kennelijk bevallen is. Nu zal zijn vaderschap aan het licht komen. Ritsert bekent zijn misstap, maar Warnar interpreteert de woorden verkeerd. Hij begrijpt dat Ritsert de dief van de pot is.
Warnar
Willens quaet doen, en dan om vergifnis bidden? ic hou'er niet van Jy zoud'se gelaten hebben, so jyse vongt, en gedocht dat het so niet zijn sou.
Ritsert
Om dat ic dat niet de, ist ree'n dat ickse veur de mijn hou.
Warnar
Veur de jou? daerse my toekomt? je meucht de moort!
Ook hier hebben we naar het lijkt een forse verwensing, waarin de moort de betekenis ‘de dood’ heeft. Vandaar een annotatie als ‘je kunt doodvallen’. Binnen de handeling fungeert de verwensing echter als een scherpe ontkenning: ‘helemaal niet!’ Warnar wenst Ritsert immers niet dood, maar geeft te kennen, dat hij niet instemt met diens voornemen. Bij een dwingende eis in het gegeven kader zou moeten gebruikt kunnen zijn. Nu niet.
Moeten en mogen worden niet alleen gebruikt in verwensingen, maar ook in zegenwensen en dergelijke. In de Warenar vers 1483Ga naar voetnoot16 vinden we Leckers heilwens, nadat zijn meester Ritsert, die op het punt staat te trouwen, hem het kastekort van maar liefst vijfhonderd gulden heeft kwijtgescholden. De knecht is dolgelukkig: ‘Danck hebt! inden echt moetje veul vreuchts gewinnen.’ Moeten ter uitdrukking van iets positiefs dat men een ander toewenst, vinden we ook in het ernstige toneelwerk van Hooft. In de Theseus en Ariadne richt Theseus zich tot Koning Minos.Ga naar voetnoot17 Geparafraseerd staat er: ik wensGa naar voetnoot18 u uit naam van de Prins van Athene toe, rechtvaardige Koning, dat u nooit wijsheid zal (of moge) ontbreken om... Hooft begint met de aanspreking, gevolgd door een zware aanloop [direct-objectszin].
Theseus
Rechtvaerdich Coning, dat u nemmer moet ontbreken
| |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 94]
| |||||||||||||||||||||||||||
175[regelnummer]
Voorsichticheit, om met geluck en goede spoet,
Altijt te heerschen, als ghij tegenwoordich doet,
Over het welich rijck dat u de Goon verlenen,
Wensch' ick u wt naem des Princen van Athenen,
Mijns vaders, en mijns heers, die mij tot uwaerts sent.
Als Baeto in Hoofts gelijknamige tragedieGa naar voetnoot19 aan het eind van het vierde bedrijf zijn land zal verlaten, spreekt hij een bede uit. Dit bid, dit bid jck, dat van haerliên [t.w. de goden] werd' geboden
1225[regelnummer]
Eenmael, te sijner tijdt, tot uw' verlossing, handt.
Dit's 't laest dat jck u sie: en ruim mijn Vaederlandt.
Staet hooghe toorens. Lang moet u den Hemel spaeren.
Het komt mij voor, dat de verwensingen en heilwensen met epistemisch moeten veel krachtiger zijn dan die met mogen. We kunnen de bovenstaande citaten zo interpreteren, dat de spreker zich op grond van het kader waarin hij zich bevindt, gedwongen voelt om de verwensing of zegenwens met moeten te formuleren. Een formulering met mogen en zeker als deze in de aanvoegende wijs verleden tijd staat, ontbeert dit dwingende element.
Ad 4. Moeten in de betekenis 4 betreft ‘Behoefte hebben aan wat eene bepaling noemt, iets verlangen, willen’. Terwijl bij moeten het handelen van de betrokken entiteit onderworpen is aan een dominante macht, is deze entiteit bij willen handelingsbekwaam en zelfredzaam. Het enige citaat uit de zeventiende eeuw is uit de Warenar, vers 796. Nadat Rijckert bij Warnar geïnformeerd heeft of de wijn voor de bruiloft al is binnengebracht, reageert de vrek als volgt. [...] ick heb gien Wijn vernomen;
795[regelnummer]
Ick ghever oock niet om, sy komt ien hiel jaer niet tot mijnent in huys.
Rijckert
Evenwel moet ick jou t'avont iens maken buys:
't En past niet met allen dat men ien hylijck so droogh sluyt.
Warnar
Ick houwer niet of.
Rijckert
Ghy moet, of puys waer 't oogh uyt.
Jy moet het welvaeren van 't hylijck drincken, binje jou dochters vrunt.
| |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 95]
| |||||||||||||||||||||||||||
Rijckaerts geveinsde motivering voor het gebruik van moeten in vers 796 wordt in het volgende vers verwoord: op een huwelijksfeest hoort men te drinken. Hij zelf zal Warnar ertoe dwingen. Warnars tegenpruttelen heeft geen zin, want als hij van zijn dochter houdt, behoort hij op de goede toekomst van het huwelijk [vrijer: de voorspoed van het bruidspaar] te drinken. Rijckaert vindt dus dat Warnar het zich niet kan permitteren om bij het huwelijk van zijn dochter niet te drinken. Dit verklaart het moeten in vs. 798 en 799. Derhalve passen deze drie vindplaatsen goed onder betekenis 6, a. Een vertaling met moeten is mijns inziens beter dan één met willen. Het kader uit het probleem-oplossings model van Janssen is hiermee geschetst en levert de gronden voor de oplossing van Rijckerts eis. | |||||||||||||||||||||||||||
3. BesluitHet historisch gebruik van modale hulpwerkwoorden vormt een weerbarstig onderzoeksthema. Voor de interpretatie van zinnen met moeten in zeventiende-eeuws Hollands leidt toepassing van Janssens model, hoewel gemaakt voor het hedendaagse Nederlands, tot een nauwkeurig inzicht in de motivering die de auteur tot de keuze ten gunste van moeten heeft geleid. Hier vloeit voor de auteur pragmatiek over in semantiek en voor de lezer semantiek in pragmatiek. | |||||||||||||||||||||||||||
Bibliografie
| |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 96]
| |||||||||||||||||||||||||||
|
|