Voortgang. Jaargang 24
(2006)– [tijdschrift] Voortgang– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 73]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De conceptuele basis van doordat, omdat en want
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
1. Betekenis en interpretatieEen van de thema's die Theo Janssen nooit losgelaten heeft, is de verhouding tussen betekenis en interpretatie. Theo heeft daarbij altijd gezocht naar descriptieve oplossingen die optimaal ruimte boden voor de interpretatieve creativiteit van de menselijke geest, zie o.a. Janssen (2002). De andere kant van deze medaille is vanzelf, dat men de voor taaltekens gepostuleerde betekenissen sober houdt. Andersgezegd: minimale semantiek, maximale pragmatiek. Geïnspireerd door die visie hebben we in deze bijdrage de connectieven doordat, omdat en want opnieuw tegen het licht gehouden. Dit wekt misschien verbazing, gezien het feit dat er de afgelopen jaren door anderen, die we in de tekst met name noemen, veel energie is gestoken in de empirische fundering van theoretische uitspraken over de betekenis van deze en aanverwante connectieven. Semantisch gezien kan het onzes inziens echter soberder. Vandaar het volgende. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
2. Tekstlinguïstische benadering van doordat, omdat en want2.1 Subjectiviteit en causale connectievenHet Nederlands beschikt over de achterwaartse connectieven doordat, omdat en want om resp. een oorzaak, een reden en een argument te benoemen; de functies van de drie connectieven zijn, zou je dus denken, duidelijk onderscheiden. Frappant is dat dit niet zo wordt ervaren door de groep tekstlinguïsten die sinds een aantal jaren onderzoek doet naar gebruik en betekenis van causale connec- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 74]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
tieven in het Nederlands.Ga naar voetnoot1 Ze verbazen er zich veeleer over, want ‘why [should] a language have different connectives to express one and the same notion: backward causality[?]’ (Pit 2003: 6). En sterker nog, het vormt een lastig probleem. Een connectief heeft de functie om een coherentierelatie - een betekenisrelatie die ‘losse’ tekstdelen samenhang geeft - expliciet te maken. Gebruik van het connectief dient, is de aanname, alleen het gemak van de hoorder; in de tekst ligt al impliciet vast hoe tekstdelen samenhangen. Voor causale connectieven worden verder vier gebruikscontexten onderscheiden: het causale gevolg betreft (i) iets dat buiten de wil om gaat; (ii) een vrijwillige handeling; (iii) een taalhandeling of (iv) een conclusie. Toch zijn doordat, omdat, en want niet uniek te herkennen aan het type gebruikscontext(en) waarvoor ze de causale relatie expliciet kunnen maken: die gebruikscontexten vertonen veel overlap. Kennelijk, zo is de conclusie, reflecteren de connectieven niet alleen bepaalde causale coherentierelaties maar verschillen ze ook in betekenis van elkaar. Over het antwoord op de vraag waar dat betekenisverschil in schuilt, is in de loop der tijd onder de genoemde tekstlinguïsten in essentie een communis opinio bereikt. Het gaat om subjectiviteit en de vraag hoe dicht de spreker zich bevindt bij de entiteit die aan de bron van de causale relatie staat. De meest recente voorstelling van zaken vinden we in Stukker (2005: 292):Ga naar voetnoot2 De betekenis van [causale] connectieven is in recent onderzoek beschreven in termen van een ‘subjectiviteitsschaal’. ‘Subjectiviteit’ wordt hier begrepen als: de mate waarin de stem van de spreker doorklinkt in de causale relatie die ze presenteert. ‘Zeer subjectief’ zijn de argumentatieve (of epistemische) relaties gemarkeerd met [want]: de verbinding tussen argument en conclusie is per definitie een product van de spreker zelf. Iets minder subjectief zijn de redengevende (of ‘intentioneel causale’) relaties gemarkeerd met [omdat]: daarin is altijd sprake van een handelende persoon, waarmee de spreker zich meestal zal identificeren. Minimaal subjectief zijn de oorzaakaanduidende (of ‘non-intentionele causale’) relaties met [doordat]: met fysische processen kan de spreker zich niet identificeren; dit soort relaties wordt begrepen als ‘objectieve weergave van de werkelijkheid’. De volgende voorbeelden illustreren de prototypische gebruikscontexten van de drie connectieven; de toelichting vanuit met name Stukkers visie, volgt aansluitend daarop.Ga naar voetnoot3 | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 75]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Omdat geeft in (1) een reden aan voor een ‘intentionele’ handeling, een handeling dus die ‘willens en wetens’ wordt uitgevoerd door een bewust denkend persoon, een ‘subject of consciousness’ (Pander Maat en Sanders 2001: 251). In (1) is dit de frauduleuze dame; wat zij heeft gedaan, gebeurde op vrijwillige basis, en de causale relatie wordt ‘vrijwillig’ of ‘intentioneel’ genoemd. Bij dit type causaliteit wordt de ‘intentionality’ - oftewel de vrije wil - van genoemde persoon door de spreker geconceptualiseerd ‘as the ultimate source of the causal event’ (zelfde p.). Het verschil met doordat, vgl. (2), is dat hier de causale relatie geconceptualiseerd wordt als tot stand komend zonder toedoen van iemands wil, non-intentionele causaliteit dus. De rol van de spreker blijft bij beide connectieven beperkt tot die van conceptualiseerder; dat betekent, stelt Stukker, dat beide typen causale relaties objectief zijn: ze leggen verband tussen de inhoud van de tekstdelen. Dit ligt anders bij voorbeelden als (3) en (4). Hier is, net als bij omdat, sprake van intentionele causaliteit, maar het gaat nu om resp. een taalhandeling en een epistemische handeling (concluderen), en het causale gevolg betreft de handeling als zodanig, niet de inhoud ervan. Dit betekent, stelt Stukker, dat de causale relatie gelegd wordt op illocutief niveau: de spreker geeft in het ‘hier en nu’ van de spreeksituatie uitvoering aan zijn taal- of epistemische handeling. Louter en alleen door, zie (3), uiting te geven aan de woorden ‘Zullen we naar de bioscoop gaan vanavond?’, voert de spreker, richting hoorder, een taalhandeling van het ‘vraagstellen’-type uit; het door want ingeleide argument, ‘ons beider favoriet, Casablanca, draait’, expliciteert wat hem daartoe heeft gebracht. Voor (4) geldt hetzelfde, behalve dat het hier om een argument, ‘[dat is] blauw postpapier’, gaat voor het trekken van een conclusie, ‘Dat daar is Frans’. Bij (3) en (4) vallen dus de rol van conceptualiseerder en die van ‘subject of consciousness’ samen in de persoon van de spreker, en in die tweede hoedanigheid staat de spreker aan de bron van de causale relatie. Deze relatie is, conform Langacker (1990: 320), subjectief: de spreeksituatie zelf wordt ten tonele gevoerd. Kortom, de prototypische gebruikscontexten van de drie connectieven staan in een een-op-een-relatie met het type coherentierelatie dat ze reflecteren, en | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 76]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
deze verschillen op fundamentele punten van elkaar: de causale coherentierelatie is objectief en non-intentioneel (oorzaakaanduidend doordat), objectief en intentioneel (redengevend omdat) of subjectief en intentioneel (argumentatief want). Hoe is het nu mogelijk dat de connectieven ook voorkomen in nonprototypische gebruikscontexten? Stukker verklaart dit als volgt. Semantische categorieën hebben een interne structuur; sommige leden van de categorie zijn prototypisch, andere in sterkere of minder sterke mate perifeer. Perifere leden kunnen in contexten worden gebruikt waar prototypische leden niet voorkomen, al zijn er, aldus Stukker, voor de connectieven wel grenzen aan de mate waarin een perifeer lid kan afwijken van het prototype: er moet op zijn minst één eigenschap van het prototype gehandhaafd blijven. Daarom kan in (3) en (4) omdat niet voor want in de plaats komen. Wel kan want in (1) omdat vervangen. Het vertegenwoordigt dan een enigszins perifeer lid van de categorie argument,Ga naar voetnoot4 want er is nu een expliciet ‘subject of consciousness’. De ‘vrijwillige handeling’-interpretatie blijft dus intact, maar de stem van de spreker klinkt sterker door dan in het oorspronkelijke voorbeeld. Ook komt wel gebruik ‘in atypische contexten’ voor, zegt Stukker (2005: 290). Het volgende voorbeeld (Stukkers nummer (11), het gaat om plagiaat door studenten) illustreert zo'n atypische context: (5) Job van der Meer (24, Communicatiewetenschappen) vindt het plan van Rutte oneerlijk: ‘Eerst komen we zwaar onder druk te staan door zijn prestatiebeurs. Als we daardoor de fout in gaan, worden we straks wel erg hard afgestraft.’ Stukker geeft de volgende uitleg: Oorzaakaanduidend daardoor wordt hier gebruikt in een onmiskenbaar redengevende context, een typische daarom-context, en toch ervaren we deze zin niet echt als ‘fout Nederlands’ [...] Het vreemde, en tegelijk ‘passende’ effect van daardoor [...] kunnen we begrijpen aan de hand van de retorische bedoelingen van de spreker: die heeft er alle belang bij zijn eigen inbreng en verantwoordelijkheid in de beschreven situatie naar de achtergrond te brengen. De spreker roept met zijn formuleringskeus een beeld van de werkelijkheid op dat hem goed uitkomt; hij presenteert zijn eigen construal van de situatie. (p. 290-291) Met het bovenstaande hebben wij de essentie weergegeven van (Stukkers versie van) de subjectiviteitsanalyse van causale connectieven. Wij zijn niet overtuigd van de juistheid ervan. Het idee dat omdat in wezen een relatie zou uitdrukken waarvan het gevolg een ‘gewilde oorzaak’ heeft (Keestra 2006: 15), is bevreemdend - dat klinkt als een contradictio in terminis. Verder vervult want o.i. een | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 77]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
dusdanig andere functie dan de andere twee connectieven dat het helemaal niet als ‘concurrent’ daarvan gezien moet worden. Ook twijfelen wij aan de juistheid van de opvatting dat causale connectieven alleen als ruggesteuntje voor de hoorder dienst doen. En tenslotte staat de aanname dat vrijwilligheid inherent is aan de betekenis van de predikaten waarmee we vrijwillig gedrag kunnen beschrijven, haaks op de betekenisopvatting die aan de wieg staat van de cognitieve linguïstiek. In de eerstvolgende paragraaf zullen we Stukkers analyse van voorbeeld (5) nader bekijken, waarbij dit laatste punt vanzelf aan de orde komt. In paragraaf 3 gaan we in op de eerder genoemde punten. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
2.2 Vrijwilligheid nader bekekenTaal, stelt Fauconnier (1994: xxii), ‘does not carry meaning, it guides it’. Om Fauconniers inzicht aanschouwelijk te maken, passen we Fillmores theorie van ‘frame semantics’ toe op het volgende voorbeeld: (6) Jan is een echte vrijgezel, ook al is hij getrouwd. ‘[W]ords represent’, zoals Fillmore (1982: 112) uitlegt, ‘categorizations of experience, and each of these categories is underlain by a motivating situation occurring against’ een ‘frame’, oftewel een cognitief (ervarings)model. Toegepast op het prototypische gebruik van vrijgezel, komt dit neer op een motiverende situatie waarin sprake is van een ongetrouwde man, met als achterliggend frame dat van het huwelijk. De aan (6) ten grondslag liggende motiverende situatie draait echter, getuige de context, niet om een ongetrouwde man maar om diens gedrag als ‘echte’ vrijgezel; het frame dat daarop aansluit beschrijft dit als ‘macho, promiscuous and nondomestic’ (Lakoff 1987: 86). Het woord vrijgezel - we kunnen er, gegeven een voorbeeld als (6), niet onderuit - draagt niet de betekenis ‘ongetrouwde man’. Die betekenis wordt alleen geactiveerd tegen de achtergrond van het prototypische huwelijksframe. Dit schildert de situatie die ooit voor een taalgemeenschap reden geweest zal zijn ‘for creating the category represented by the word’ (zelfde p.). De betekenis die (6) voor vrijgezel oproept, is met andere woorden een perifeer lid van de categorie vrijgezel. Analoog redenerend, komen we bij Stukkers voorbeeld (5) tot de volgende analyse. Het gedrag beschreven in de hoofdzin draait om plagiaat. Het frame voor dit soort gedrag wordt dus opgeroepen, zij het dat de gebruikscontext (zware tijdsdruk op de studenten) in een essentiëel opzicht afwijkt van dit frame: het doel is niet om andermans ideeën te stelen, maar om tijd te winnen. Het gaat m.a.w. om plagiaat om der wille van iets anders dan plagiaat, een atypisch lid van de categorie plagiaat, en in die zin des woords kan een student plagiaat plegen ook al wil hij dat niet. Daardoor wordt in (5) dus correct gebruikt. Stukker redeneert anders. Daardoor wordt hier gebruikt in een atypische, want ‘onmiskenbaar redengevend[e]’ context; de gedachtegang is blijkbaar dat | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 78]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
er sprake is van inherent vrijwillig gedrag.Ga naar voetnoot5 Dat moet ook wel binnen een theorie die vrijwilligheid ziet als een ‘primitive distinction [that is] part of the “informational surplus” that characterizes the coherence relation itself’ (Stukker 2005: 80). Vanuit deze visie is het gebruik van daardoor ‘eigenlijk’ niet passend in (5). Dat de taalgebruiker dit anders ervaart, komt dan doordat de spreker zijn eigen construal aan de situatie oplegt: de student die plagiaat pleegt, kan dat niet helpen. Maar in feite is hij wel verantwoordelijk, want het gedrag is vrijwillig. Als we echter Stukkers opvatting van ‘construal’ vergelijken met Langackers notie, dan botsen de twee. Langacker (2000: 5) noteert: ‘Linguistic meaning does not [...] reside in content alone, for we are able to construe the same content in alternate ways, resulting in substantially different meanings’. Een goede illustratie vormt het gebruik van de fout in gaan in (5). Hiermee geeft de spreker een voorstellingswijze van de inhoud van de categorie plagiaat plegen die weinig specifiek is. Hij had die inhoud ook specifiek als plagiaat plegen kunnen voorstellen: de betekenis blijft in wezen onaangetast.Ga naar voetnoot6 Stukkers redenering - daardoor biedt in (5) een voorstelling van zaken die niet door de conceptuele inhoud van de zin wordt gedekt, want het gedrag is per definitie vrijwillig - staat haaks op die van Langacker. Het idee dat het blote gebruik van een connectief betekenis uit het niets zou kunnen creëren,Ga naar voetnoot7 is, concluderen wij, leven ingeblazen door de misvatting dat prototypische betekenis gelijk zou staan aan inherente betekenis. We hebben in deze paragraaf slechts één voorbeeld besproken. Desondanks is, hopen we, voldoende duidelijk geworden waarom de cognitieve linguïstiek - gegeven het adagium ‘taal draagt geen betekenis, taal stuurt betekenis’ - geen plaats biedt aan de opvatting dat bepaalde predikaten inherent vrijwillig zijn: vrijwilligheid is al een kwestie van interpretatie. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3. Een alternatieve analyseIn wat volgt, kaarten we eerst aan waarom we afwijzend staan tegenover het idee dat omdat en want een relatie benoemen die een oorzakelijk fundament heeft (par. 3.1), daarna geven we onze visie op het semantische verschil tussen doordat en omdat (par. 3.2) en tenslotte stellen we voor het betekenisverschil tussen deze twee connectieven en want te verantwoorden in termen van deductie vs. abductie (par. 3.3). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 79]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3.1 CausaliteitNaar onze mening wordt de basisaanname binnen de subjectiviteitsbenadering - dat causale connectieven alle een bepaald type oorzaak uitdrukken, ongewilde en twee soorten gewilde - ingegeven door de filosofische opvatting dat causaliteit neerkomt op een ‘betrekking van oorzaak en gevolg’ en dat de vrije wil de ‘bewuste en gewilde oorzaak van een handeling [is,] vergelijkbaar met de ene biljartbal die de andere aan het rollen brengt’ (Keestra 2006: 15). Het gaat de filosofen echter om de werkelijkheid, niet om de interpretatie daarvan door de taalgebruiker. Vanuit cognitief-linguïstische invalshoek ligt een heel andere opvatting voor de hand, en wel de volgende. De semantische categorie causaliteit heeft, net als andere semantische categorieën, prototypestructuur. De categorieën oorzaak, reden, en argument zijn alle lid van deze categorie maar ze zijn er in afnemende mate prototypische voorbeelden van. Daarnaast hebben ze alledrie ook hun eigen prototypestructuur. In deze visie geven de connectieven doordat, omdat, en want elk een causale verklaring, maar gaat het alleen in het prototypische geval (doordat) om een oorzakelijke verklaring. Alleen doordat wordt m.a.w. begrepen tegen de achtergrond van het biljartbalmodel, en omdat en want worden ieder geïnterpreteerd in het licht van hun eigen cognitieve model. Vóór deze visie pleiten voorbeelden van het gebruik van omdat en want waarbij geen sprake kan zijn van een oorzakelijk verband; dit geldt gevallen waarbij p per definitie volgt uit q. Zulke ‘triviale’ verklaringen komen vooral voor als antwoord op vragen die kinderen stellen, vgl.:
Opvallend is verder dat kinderen, anders dan de filosofische visie zou doen denken,Ga naar voetnoot8 doordat later beheersen dan omdat en want. Jonge kinderen vragen bijv. waarom het ijs gesmolten is, niet waar dat door komt, en krijgen ook in die termen antwoord. Ook in kinderboeken tot een bepaalde leeftijd komt doordat niet of nauweljks voor, omdat en want wel.Ga naar voetnoot9 Hoe het cognitieve model waartegen omdat wordt begrepen, verschilt van dat van doordat, en dat van want weer van die twee, komt in par. 3.2, resp. 3.3 aan de orde. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3.2 Doordat en omdatMet Verhagen (2000: 7) gaan wij ervan uit dat ‘linguïstische betekenissen niet meer, maar ook niet minder zijn dan conventionele beperkingen op interpretaties, en | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 80]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
niet zelf al een soort van interpretaties’; die semantische beperkingen zijn met andere woorden context-onafhankelijk. Verder maken we gebruik van Langackers notie ‘designate’, oftewel ‘benoemen’. Zoals bekend, maakt Langacker een onderscheid tussen ‘basis’ en ‘profiel’. In verband met voorbeeld (5) hebben we er al op gewezen dat de spreker daar de conceptuele inhoud van plagiaat plegen zeer algemeen voorstelt. Met de benaming de fout in gaan, profileert hij het ‘foutief gedrag’-aspect van de inhoud van de categorie plagiaat plegen; daar vestigt hij alle aandacht op. Had de spreker gekozen voor de benaming plagiaat plegen, dan had hij dat wat kenmerkend is voor plagiaat - letterdieverij - in al zijn rijkdom geprofileerd, echter zonder speciaal te focussen op het foutieve ervan. Alles wat van de inhoud van de conceptuele structuur niet benoemd, oftewel geprofileerd wordt, blijft impliciet - deel van de basis. Doordat benoemt in onze visie dus een oorzaakaanduidende relatie tussen twee tekstdelen q en p, omdat een redengevende. Doordat vereist, zo is al duidelijk geworden, dat de relatie te interpreteren is in het licht van het biljartbalmodel: de ene bal, q, brengt de andere, p, in beweging. Bij prototypisch gebruik kan q alleen achteraf - als p eenmaal een feit is - als oorzaak van p worden vastgesteld.Ga naar voetnoot10 Omdat vereist dat, zoals eerder betoogd (zie Verhagen 2005: 168 vv. en verwijzingen aldaar), de relatie begrepen wordt tegen een generaliserend model Q → P, dat zegt: ‘als zich een gebeurtenis of situatie voordoet van het type Q, dan gaat dat vaak samen met een gebeurtenis of situatie van het type P’;Ga naar voetnoot11 q en p zijn dan concretiseringen van Q en P. In het prototypische geval betreft p een vrijwillige handeling. Voor beide connectieven geldt als tweede beperking dat de spreker ervan uitgaat dat p en q het geval zijn.Ga naar voetnoot12 We bespreken onze zienswijze n.a.v. de volgende voorbeelden (de herkomst van voorbeeld (9) wordt duidelijk in noot 15):
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 81]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Voorbeeld (9) illustreert het prototypische gebruik van doordat: pas als het een feit is dat er (precies) drie pannen van het dak gevallen zijn, is vast te stellen dat dat komt doordat het hard gewaaid heeft. Voorbeeld (1) illustreert het prototypische gebruik van omdat: de handeling wordt als vrijwillig geïnterpreteerd en de relatie wordt begrepen in het licht van een generalisatie in de trant van ‘als een schok iemands dood kan betekenen, dan laat je die persoon onkundig van schokkende zaken’. Voorbeelden (2) en (2)a laten zien dat de relatie tussen twee tekstdelen binnen één en dezelfde (mini-)tekst open kan staan voor zowel een oorzaakaanduidende als een redengevende interpretatie. Door de relatie te interpreteren tegen de achtergrond van het biljartbalmodel dan wel een generalisatie Q → P en te kiezen voor het corresponderende connectief, profileert de spreker het ene dan wel het andere relationele aspect; wat hij niet profileert, blijft impliciet. Voorbeeld (10) laat verder zien dat zo'n keuzemogelijkheid verstrekkende gevolgen kan hebben in gevallen waar zowel p als q menselijk gedrag beschrijven. Door q als oorzaak te profileren, stelt A zijn gedrag voor als zich buiten hem om voltrekkend. A's implicatie: hij kan het niet helpen en verdient geen boete. B, die als rechter redeneert, ziet de zaak anders en profileert q als reden, o.g.v. een generalisatie in de trant van ‘als iemand in het verkeer niet oplet, dan maakt hij nogal eens fouten’. B's implicatie: A is verantwoordelijk (want hij had zijn verkeersfout kunnen voorkomen door steeds oplettend te zijn), en de boete is verdiend. Met het bovenstaande hebben we, hopen we, duidelijk gemaakt dat de connectieven in (10) meer doen dan alleen de causale relatie expliciteren: de voorstellingswijze van de spreker ‘vertelt’ de hoorder tegen welke achtergrond hij de relatie interpreteert. Die informatie is nodig wil de hoorder kunnen appreciëren welke implicaties spreker A's interpretatie van de relatie heeft, en welke dat zijn voor spreker B.Ga naar voetnoot13 | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3.3 Want en abductieIn de zoektocht naar het vermeende oorzakelijke fundament van want, constateert men keer op keer dat want, anders dan de andere twee connectieven, voorkomt in abductieve gebruikscontexten, echter zonder dat men daaraan meer gewicht toekent dan dat abductie een prototypische context voor want vormt. Als iemand abductief redeneert dan zoekt hij, zo is bekend, naar de beste ver- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 82]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
klaring voor iets dat hij al weet. Als je, gegeven de generalisatie ‘als het regent, wordt het gras nat’, bijv. ziet dat het gras nat is en wilt begrijpen hoe dat komt, dan vormt ‘het heeft geregend’ een aannemelijke verklaring. Abductie vinden we dan ook omschreven als ‘the process of explaining what is known’ (‘abductive reasoning’, www.answers.com). Het doel van abductie is dus niet, zoals bij deductie, om af te leiden wat geacht mag worden waar te zijn, maar om een aannemelijke verklaring te vinden voor iets bekends. Onzes inziens is dit de essentie van het verschil tussen doordat en omdat enerzijds en want anderzijds. We geven de semantische beperkingen die doordat, omdat en want aan interpretaties opleggen schematisch weer (bbm is onze afkorting voor ‘biljartbalmodel’).
Schema I toont uit welke premissen de conclusie p doordat q, c.q. p omdat q in de ogen van de spreker deductief mag worden afgeleid, oftewel als mogelijk waar mag worden gezien. Wie ‘p doordat/omdat q’ zegt, komt dus met een in zijn ogen ware verklaring; hij informeert de hoorder over de zijns inziens ware aard van de relatie tussen p en q. Vandaar dat je ook kunt ontkennen dat, dan wel vragen of, ‘p doordat/omdat q’ het geval is; dan luidt premisse (ii) resp. ‘niet-q’ en ‘?q’, en luidt de conclusie resp. ‘p niet doordat/omdat q’ en ‘is p (het geval) doordat/omdat q?’. Schema II noemt de premissen waaruit conclusie q in de ogen van de spreker abductief mag worden afgeleid, en in (iii) wordt tevens genoemd wat de logische implicatie is van deze abductieve redenering (‘en daardoor p’ dan wel ‘en daarom p’). Een spreker die ‘p want q’ zegt, verschaft de hoorder een argument dat een (oorzaak of reden) verklaring voor p impliceert; gaat het, zoals prototypisch het geval is, om zijn eigen perspectief, dan is deze verklaring in zijn ogen logisch (naar aanleiding van voorbeeld (14) komt de notie ‘perspectiefwisseling’ nog aan de orde). Met want maakt hij expliciet dat q abductief is afgeleid. Zijn doel is dus niet om informatie te verschaffen over de aard van de relatie tussen p en q, maar om de hoorder in staat te stellen deze zelf af te leiden. Anders dan bij de andere twee connectieven, benoemt de | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 83]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
spreker dus niet de relatie tussen p en q, maar die welke hij met de hoorder aangaat.Ga naar voetnoot14 De volgende voorbeelden ondersteunen deze zienswijze.
Het eerste voorbeeld spreekt voor zich: B laat A weten dat deze er met zijn uitleg in is geslaagd iets wat hij wel wist maar niet kon verklaren, voor hem verklaarbaar te maken. Het gebruik van want in (12) maakt duidelijk dat de spreker, die zichzelf de vraag ‘Want?’ stelt, zoekt naar een verklaring voor de naamsverandering, ervan uitgaand dat als mensen iets een nieuwe naam geven, ze dat doen om een reden; hij kan zo'n reden echter niet verzinnen. Hij accepteert dat de naamsverandering een feit is, maar de logica ervan ontgaat hem volledig. Ook kunnen we Degands observatie dat voorbeeld (13) onacceptabel is zonder terecht, nu voorzien van de uitleg die zij niet geeft (Degand 1998: 319-320, haar nummer (22)). Dát de ‘hij’ meent dat Labour de verkiezingen heeft verloren, vereist geen verklaring, maar dat hij meent dat dit terecht is, wel. Als terecht afwezig is, is er geen noodzaak voor een verklaring, en dan is alleen omdat toegestaan (Degands voorbeeld (21)). Voorbeelden (3) en (4) illustreren dat de spreker beseft dat de hoorder, zonder zijn want-verklaring, zich af zal vragen waarom hij vraagt wat hij vraagt, resp. constateert wat hij constateert; pragmatische overwegingen maken duidelijk dat de verklaring het stellen van deze vraag, resp. het doen van deze constatering betreft, en niet alleen de inhoud ervan. Tenslotte | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 84]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
voorbeeld (14). Met de aanhalingstekens maakt de spreker duidelijk dat het hier om Herzls perspectief gaat, oftewel om dat van het subject van de zin met inhoud p; in zo'n geval wordt gesproken van ‘perspectiefwisseling’. Hierboven zeiden we al dat ‘p want q’ in het prototypische geval het perspectief van de spreker weergeeft; dan gaat het dus om een verklaring die de logica van de spreker weerspiegelt. Kennelijk wil de spreker niet dat Herzls logica voor de zijne gehouden wordt. Vandaar dat hier de stem van de spreker niet doorklinkt. Kortom, als de spreker want gebruikt, biedt hij, in de vorm van q, een aannemelijk argument voor p aan, maar laat het aan de hoorder over om zelf af te leiden of dit als oorzaak van of als reden voor p gezien moet worden. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
4. ConclusieOnze conclusie kan heel kort zijn. Ons voorstel komt erop neer dat wat een spreker doet als hij ‘p doordat/omdat q’ zegt, is dat hij resp. verklaart ‘waardoor p’ en ‘waarom p’, terwijl hij met ‘p want q’ verklaarbaar maakt ‘dat p’. Of het voorstel overtuigt, de tijd zal het leren. Sober is de semantiek in ieder geval wel. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Bibliografie
|
|