Voortgang. Jaargang 22
(2004)– [tijdschrift] Voortgang– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 315]
| |||||||
Achter de schermen van een congres
| |||||||
1. Een mooie rol van de Nederlandse linguïstiekNederland zou een plek op aarde zijn waar alles vijftig jaar later gebeurt dan elders, zoals de retorische frase gaat? De Nederlandse taalkundigen menen dat dat voor de beoefening van hun vak zeker niet opgaat. Op tal van deelgebieden van de internationale linguïstiek werken actieve Nederlanders in de linies van de avantgarde. Dat is nu zo en het gold misschien ook al wel in de eerste decennia van de twintigste eeuw, toen in het grote complex van op taal gerichte disciplines de ‘algemene’ taalwetenschap zich verzelfstandigde. In het jaar 1928 zorgden de Nederlandse linguïsten in ieder geval voor een wereldprimeur. Onder aanvoering van de Leidse indo-europeanist, americanist en baskoloog Christianius Cornelius Uhlenbeck (1866-1951) en de Nijmeegse classicus en indo-europeanist Joseph Schrijnen (1869-1938) organiseerden zij in april van dat jaar het eerste Internationale Linguïstencongres. Uit tal van Europese centra van vakbeoefening en zelfs van andere continenten kwamen voor het eerst in totaal zo'n tweehonderdvijftig taalkundigen in Den Haag bijeen om te debatteren over een aantal omschreven praktische algemene problemen van de taalwetenschap, zoals de principes van fonetische notatie, de linguïstische terminologie, onderzoeksmethoden in de dialectologie en methoden van grammaticale beschrijving. Ook de opzet van het congres was tamelijk onorthodox: er werd gediscussieerd over vooraf ingezonden en vermenigvuldigde voorstellen om deze problemen van de nieuwe discipline het hoofd te bieden. De overeenkomsten en verschillen tussen de praktijken en opvattingen in de verschillende centra - vooral Parijs, een heel aantal Duitse universiteiten, Genève, Kopenhagen, Praag - werden daardoor zeer direct zichtbaar, en hun niet zelden programmatische bijdragen gaven de onderlinge concurrentie een nieuwe vorm en duidelijke impuls.Ga naar eind1 De Nederlandse organisatoren van dat eerste Internationale Linguïstencongres hadden ook de instelling van een permanente internationale commissie van gezaghebbende vakbeoefenaars voorbereid, die het nieuwe discussiepodium | |||||||
[pagina 316]
| |||||||
continuïteit moest geven door met regelmatige tussenpozen in wisselende centra opvolgercongressen bijeen te laten komen. De commissie werd inderdaad door het congres ingesteld, en organisator Schrijnen kreeg er de spilfunctie van secretaris-generaal (Actes du premier Congrès [...] 1930: 94). Zo werd het Haagse congres van 1928 het eerste in een lange reeks van Internationale Linguïsten-congressen, die zeker in de eerste tientallen jaren een belangrijk kanaal is geweest voor de onderlinge beïnvloeding en afgrenzing van de verschillende stromingen van het linguïstisch structuralisme en die anno 2004 nog steeds voortgezet wordt. Ook weer vanuit Nederland kwam daar nog een tweede congresreeks bij vanaf 1932, toen de Nijmeegse neerlandicus en algemeen linguïst Jacques van Ginneken (1877-1945) en de Amsterdamse fysiologe en fonetica Louise Kaiser (1891-1973) in Amsterdam het eerste Internationale Fonetiekcongres lieten plaatsvinden. De initiatiefnemers van het Haagse congres in 1928 hebben dus heel wat in gang gezet: een mooi wapenfeit in de geschiedenis van de Nederlandse linguïstiek. | |||||||
2. Nadere detailsDe beschrijvingen van dat wapenfeit munten echter niet uit in duidelijkheid en detail. Eerbetoon aan het adres van de Nederlanders is er wel, al is het blijkbaar wat laat op gang gekomen. Bezien we bijvoorbeeld wat over dit onderwerp aan het eind van de jaren zestig van de twintigste eeuw is gezegd door de Tsjechische anglist en linguïst Josef Vachek (1909-1996). Deze erfgenaam van de Praagse structuralistische school vervulde in die periode enige tijd een hoogleraarschap in de Engelse taalkunde in Leiden. Als onderwerp van zijn inaugurele rede koos hij de relatie van Nederlandse taalkundigen tot de Praagse school. Nederlandse linguïsten waren in de jaren twintig en dertig opvallend ontvankelijk geweest voor de innovatieve structuralistische en functionalistische ideeën uit Praag, zo stelde Vachek in zijn rede (Vachek 1968: 4). Ze hadden er bovendien bijzonder toe bijgedragen die ideeën internationaal algemeen bekend te maken. Dat laatste had te maken met het inititatief tot de beide reeksen van internationale congressen, een volgens hem onvoldoende op waarde geschat feit: ... the international congresses of linguists, as well as the international congresses of phonetic sciences, owe their origins to the initiative of the Dutch linguists. The convocation of the First International Congress of Linguists, which took place in The Hague in 1928, was due to the wise decision of a group of Dutch linguists led by the Leiden scholar C.C. Uhlenbeck and by Mgr. Joseph Schrijnen of Nijmegen, who felt that the time had become ripe for an international congress of this kind. (Vachek 1968: 4) Deze initiatieven waren in algemene zin te danken aan het ‘linguïstisch klimaat’ | |||||||
[pagina 317]
| |||||||
in Nederland in die jaren, dat in het geval van het Internationaal Linguïstencongres ook de speciale mogelijkheid had gecreëerd om programmatische stellingen voor het voetlicht te brengen, zo legde Vachek verder uit. Hierdoor waren de Tsjechen in staat geweest om zich internationaal te presenteren en te profileren, en dat had veel belangrijke wetenschappelijke contacten opgeleverd (Vachek 1968: 4-5). Inderdaad was ook de relatie van Vachek met Leiden wel een laat gevolg van de contacten tussen Tsjechische en Nederlandse linguïsten die op het eerste Internationale Linguïstencongres tot stand gekomen waren. De zich op de Praagse theorie oriënterende Nederlandse linguïstische traditie had onder andere de javanist en algemeen taalkundige Eugenius Marius Uhlenbeck (1913-2003) voortgebracht, die in Leiden na de Tweede Wereldoorlog lange jaren zeer invloedrijk was.Ga naar eind2 E.M. Uhlenbeck - een neef van de eerder genoemde C.C. Uhlenbeck - koesterde ook in de moeilijke jaren van de sowjetoverheersing in Tsjechoslowakije de banden met de overgebleven vertegenwoordigers van de Praagse structurele linguïstiek zoals Vachek er een was. Een aantal jaren na Vacheks uiteenzetting ging E.M. Uhlenbeck zelf eveneens in op het eerste Internationale Linguïstencongres en de rol van de Nederlanders bij het organiseren daarvan. Hij behandelde hier een nauw verwant onderwerp, de banden namelijk tussen de Nederlandse linguïstiek en Roman Jakobson (1896-1982), een van de bekende oorspronkelijk Russische leden van de Praagse structuralistische kring die op het congres in Den Haag aanwezig waren. Jakobsons invloed op het Nederlandse taalkundig denken nam zijn aanvang op dat congres, ... the first postwar meeting of linguists[,] convened by a committee of Dutch linguists, headed by C.C. Uhlenbeck and J. Schrijnen, who felt that the wounds of World War I were sufficiently healed to permit an international exchange of ideas. (E.M. Uhlenbeck 1977: 489) Meer dan Vachek geeft Uhlenbeck hier contour aan het motief van de Nederlanders om het congres op dat moment uit te schrijven, al spreekt hij niet met zo veel woorden over hun ‘initatief’. Dat begrip keert terug als Wim Zonneveld het enkele jaren daarna onder verwijzing naar Uhlenbecks beschouwing uit 1977 heeft over de rol van het eerste Internationale Linguïstencongres in de ontwikkeling van de fonologie: It is of considerable importance to note [...] that the initiative to the Congress had been taken by a group of Dutch scholars, headed by C.C. Uhlenbeck of Leiden, and J. Schrijnen of Nijmegen... This initiative was in many ways the result of the existing linguistic climate in Holland... (Zonneveld 1980: 2) De passage in het artikel van Uhlenbeck ligt eveneens aan de basis van een inleidende opmerking van Geert Booij in zijn overzicht uit 1990 van de bijdrage | |||||||
[pagina 318]
| |||||||
van Nederlandse linguïsten aan de internationale fonologie en morfologie. Booij noemt het eerste Internationaal Linguïstencongres ‘a Dutch initiative’, en trekt uit dat feit de nog weer specifiekere conclusie dat ‘Dutch linguists played a prominent role in prewar phonology’ (Booij 1990: 38). Tot zover een aantal erende vermeldingen van de Nederlandse bijdrage aan de totstandkoming van het eerste Internationale Linguïstencongres. | |||||||
3. VragenEnigszins opmerkelijk is de gerapporteerde voortrekkersrol van de Nederlandse algemeen linguïsten wel. Was Duitsland niet sinds het ontstaan van dat vak in de eerste helft van de negentiende eeuw hét land van de linguïstiek geweest, met grote namen als Franz Bopp (1791-1867), Karl Brugmann (1849-1919) en Hermann Paul (1846-1921), en een groot aantal actieve beoefenaren van het vak in allerlei wetenschappelijke centra? Het is waar dat de economische omstandigheden in Duitsland na de Eerste Wereldoorlog lange tijd bijzonder moeilijk waren en de politieke toestand ongewis, zodat daar aan een groot internationaal congres om die reden vermoedelijk ook in de late jaren twintig van de twintigste eeuw nog niet te denken viel. Maar had de taalwetenschap in Frankrijk sinds het begin van die eeuw niet een vergelijkbare omvang en organisatiegraad bereikt, met name door de actieve werkzaamheid van Michel Bréal (1832-1915) en zijn opvolger Antoine Meillet (1866-1936) en de door deze linguïsten in belangrijke mate gedragen Société de linguistique de Paris? De Franse linguïst Jean-Claude Chevalier heeft zich inderdaad bij verschillende gelegenheden afgevraagd waarom het initiatief tot een internationaal Linguïstencongres in de jaren na de Eerste Wereldoorlog niet van het Parijse genootschap en zijn onbetwiste leider Meillet is uitgegaan en van de Nederlanders moest komen. Het antwoord op deze vraag zoekt hij in eigenschappen van de Nederlandse organisatoren die hun Franse collega's misten, en in de afwijkende situatie van de universiteiten in de beide landen. In een publicatie uit 1995 schrijft Chevalier de Nederlanders ‘lef’ toe om voor de nog zo beperkte discipline een groot congres te organiseren, of een vooruitziende blik: ... la linguistique était jusqu'alors une discipline beaucoup trop limitée pour qu'on songe à pareille aventure et il fallait une singulière audace pour s'y risquer. Ou l'assurance qu'un mouvement nouveau était en pleine explosion. (Chevalier 1995: 45) Een ander deel van Chevaliers verklaring is dat de Nederlandse universiteiten ‘sont étroitement liées au mouvement linguistique en expansion’ (Chevalier ([2000]: 523), iets wat niet geldt in Frankrijk, waar de particuliere Société de linguistique de Paris de belangen van de algemene linguïstiek moet behartigen. | |||||||
[pagina 319]
| |||||||
Dit genootschap is wel al vroeg op de hoogte van het Nederlandse plan, zo blijkt uit de zittingsverslagen in het Bulletin de la Société de linguistique de Paris. Al in februari 1927 brengt secretaris Meillet het nieuws dat ‘... nos confrères hollandais projettent de provoquer la réunion d'un premier congrès international de linguistique’ (BSL 28 (1927), xxxix). Meillets reactie is volgens het zittingsbericht instemmend. Vreemd genoeg geeft hij ook meteen aan hoe hij het congres georganiseerd zou willen zien: M.A. Meillet exprime l'idée que ce devrait être un congrès non d'exposition de résultats partiels, mais d'organisation de travail commun. La tâche qu'il souhaite de voir entreprendre surtout est une carte linguistique du monde. (BSL 28 (1927), xxxix) | |||||||
4. Een verrassingDe merkwaardige ‘inmenging’ van Meillet in andermans congres is misschien verklaarbaar op basis van een tot nog toe niet gebruikte bron van gegevens. Weggestopt in de Jaarboeken van de Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen, in de jaargang 1936-1937, staat een levensbericht te lezen van de in 1936 gestorven Meillet, die erelid was van de Akademie. Het bericht is van de hand van de eerder genoemde Schrijnen, die blijk geeft van een grote verering voor de overledene. Hij beschrijft onder andere dat Meillet zich ten doel had gesteld de linguïstiek vrij en autonoom te maken en het domein van onderzoek te vergroten door de studie van weinig bekende en uitstervende talen. In dat verband vermeldt hij: Dat doel heeft hij getracht te verwezenlijken door de Linguistenkongressen en door het Comité International Permanent de Linguistes. Van die thans bloeiende en veilig gefundeerde kongressen komt aan Meillet het vaderschap toe, en het doet mij goed dit hier te kunnen getuigen. (Schrijnen 1937: 172) Over de vorm die Meillets ‘vaderschap’ van de linguïstencongressen had aangenomen, geeft Schrijnen deze nadere bijzonderheden: Toen ik hem in het voorjaar van 1927 te Parijs bezocht, ontvouwde hij me zijn plan en vroeg of wij dit in Nederland ten uitvoer zouden willen leggen: in land en personen stelde hij het volste vertrouwen. Ik heb toen terstond met mijn Nederlandsche kollega's over de zaak gesproken en reeds in Juli van datzelfde jaar konden de uitnoodigings-circulaires voor een in het voorjaar van 1928 te 's-Gravenhage te houden Linguistenkongres in zee gaan. (Schrijnen 1937: 172) Deze mededeling doet ons toch wel een beetje versteld staan. Is het werkelijk zo dat de Nederlandse taalkundigen de organisatie van het eerste Linguïsten- | |||||||
[pagina 320]
| |||||||
congres niet op eigen initiatief maar op verzoek van de belangrijke collega uit Parijs ondernamen? Dat bij hém de wens leefde om de internationale vakbeoefenaren op dat moment bijeen te brengen en dat hij het was geweest die de opmerkelijke karakter van discussieforum ervan had ontworpen? We moeten verder de vraag stellen waarom Meillet dan niet gewoon een congres in zijn eigen Parijs organiseerde. En waarom besteedde hij de organisatie juist aan de Nederlanders uit? Had hij wellicht in een eerder stadium ook linguïsten elders benaderd? En wat deed Schrijnen en vervolgens Uhlenbeck en de andere betrokkenen besluiten om Meillets plan te realiseren? Waarom waren zij eigenlijk niet open over het feit - als het een feit was - van Meillets initiatief? Is het werkelijk mogelijk dat iemand als de Tsjech Vachek van deze omstandigheid helemaal niet op de hoogte was en het initiatief voor het congres in Den Haag daarom als vanzelfsprekend aan C.C. Uhlenbeck en Schrijnen toeschreef? Zo belangrijk als het eerste Internationale Linguïstencongres in de geschiedenis van de linguïstiek is geweest, zoveel raadsels zijn er nog omtrent deze vragen over de voorgeschiedenis ervan. | |||||||
Literatuur
| |||||||
[pagina 321]
| |||||||
|