Voortgang. Jaargang 22
(2004)– [tijdschrift] Voortgang– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 301]
| ||||||||||||
Woord Vermoord
| ||||||||||||
[pagina 302]
| ||||||||||||
p47) Maar dat betekent niet dat de drie boeken dezelfde waarden weergeven. Hoewel ze alledrie geschreven zijn door Gerrit Krol, bevat elk van deze boeken een andere ideologie. Dit artikel wil niet analyseren welke ideologie dat is, wel hoe die ideologie wordt verwerkt.
Vincent Jouve onderscheidt in Poétique des valeurs (2001) in grote lijnen twee vormen van ‘mise en texte’ (2001: 8) van waarden: ofwel neemt de tekst extratekstuele normen over, ofwel presenteert hij zelf afwijkende, intratekstuele normen. Als een tekst zich niet expliciet verzet tegen de ‘valeurs préexistantes’ (2001: 18) worden extratekstuele normen als vanzelfsprekend aanvaard. Philippe Hamon, geciteerd door Jouve, noemt vier thema's waarrond cultureel gebonden, extratekstuele waardeoordelen zich manifesteren: de blik, taal, werk en ethiek. In De vitalist wordt gekeken en gezien. De blik wordt hier verbonden met verbergen, met dingen die het daglicht niet mogen zien. George en Roetie worden gezien ondanks hun pogingen hun overspelige relatie te verbergen. Johan ziet dingen die voor anderen onzichtbaar zijn: hij praat met Barbara hoewel die dood is en krijgt bezoekjes van een god die Nederik heet, ‘hetgeen betekent: ongezien met u.’ (DV p55) Vaak gaat het om een combinatie van twee of meer van de vier elementen. In Maurits en de feiten hangt de blik samen met het werk. Maurits wordt voortdurend bekeken: door medegevangen, door zichzelf, maar vooral door zijn ondervragers. Maar de blikken zien wat ze willen zien: ‘Het zijn de toeschouwers die bepalen welk masker je draagt.’ (MEDF p79) Het werk van de ondervragers is nutteloos, want ze zijn niet in staat de waarheid te achterhalen. Voor wie kwaad wil legt een verband tussen de blik en ethiek. Wie kwaad wil ziet de wereld als door een telescoop en heeft oogkleppen op (VWKW p32 & p9), het blikveld van een psychopaat is niet breder ‘dan de kier van een deur’ (VWKW p31). In De vitalist is er een verband tussen taal en ethiek. Rechtspraak is een kwestie van retoriek. De moord wordt niet veroordeeld en de moordenaar wordt niet verstoten. Meer zelfs: het is het streven naar rechtvaardigheid dat ervoor zorgt dat de moordenaar ongestraft blijft. ‘Als je rechtvaardigheid nastreeft, streef je gelijkheid na. Dan zul je erop toezien dat de weegschaal horizontaal staat. Wettig en overtuigend. Een bewijs is wettig als het voldoet aan alle formele eisen die je aan een bewijs mag stellen, geen fouten hebt gemaakt, en overtuigend is een bewijs als je er zelf ook in gelooft. Een bewijs is een samenspel van waarheid, logica en retorica, een wedstrijd die geen van de drie mag verliezen.’ (DV p104) Dat morele problemen vaak een kwestie van taal zijn wordt ook duidelijk in Voor wie kwaad wil. Krol haalt daar de Hongaarse schrijver Konrád aan die voorstelt om mensen niet in te delen in goed en slecht, maar in rijp en onrijp. ‘Daarmee zouden we de polariteit die ons morele denken splijt hebben vervangen door een glijdende schaal, die ruimte geeft voor het inzicht dat alles in aanleg goed is.’ (VWKW p20) | ||||||||||||
[pagina 303]
| ||||||||||||
1.Een eerste, voor de hand liggende manier om het waardesysteem van een tekst te achterhalen, is door aandacht te besteden aan wat Vincent Jouve les pointsvaleurs noemt: ‘la manifestation des valeurs au niveau local. Si le narrateur intervient dans l'évaluation globale, les différents personnages d'un récit véhiculent des univers axiologiques qui leur sont propres et qui ne sont pas nécessairement conformes à la vision du narrateur.’Ga naar eind2. Jouve maakt hier een onderscheid tussen uitspraken, gedachten en daden. Omdat gedachten van personages slechts door woorden, als innerlijke uitspraken kunnen worden uitgedruktGa naar eind3, rekent Jouve ze tot dezelfde categorie als de uitspraken. Door uitspraken en acties van personages tegen elkaar af te wegen, krijgen we een idee van het wereldbeeld van die personages. In de besproken romans van Gerrit Krol is de tegenstelling tussen woorden en daden een terugkerend thema. In Maurits en de feiten zijn feiten belangrijker dan intenties. Wat interessant is, is wat hij gedaan heeft, niet wat hij gedacht heeft. Wat heeft hij gedaan? (MEDF p13) Maar in De vitalist weegt spreken zwaarder dan doen. Retoriek is een belangrijk wapen in de rechtszaal. De feiten kennen we meestal wel, maar het gaat erom in de afweging van een en ander de juiste toon te treffen. (DV p104) Volgens Ad Zuiderent (1987) vestigt Gerrit Krol er in Maurits en de feiten de aandacht op dat ‘feitenverzamelingen op zichzelf niets waard zijn. Nog afgezien van de vraag of zo'n verzameling ooit volledig kan zijn, gaat het er vooral om wat je ermee doet: welke orde in de feiten wordt als waarheid erkend?’Ga naar eind4 Toch zijn, volgens mij, de feiten hier belangrijker dan in De vitalist. De lezer mag dan, zoals Zuiderent, de ontknoping niet als een oplossing ervaren; in Maurits en de feiten wacht er, voor wie erin slaagt de feiten te ordenen, een vorm van waarheid - ‘Waarheid door inductie. Ik hoef niet alles te vertellen.’ (MEDF p49): waarschijnlijk heeft Zwaan de moord gepleegd, waarschijnlijk was Maurits slechts medeplichtig, waarschijnlijk bekent Maurits misdaden die hij niet gepleegd heeft omdat hij het gevoel heeft dat hij gestraft moet worden en waarschijnlijk pleegt hij uiteindelijk zelfmoord. In De vitalist heeft retoriek de bovenhand. De waarheid wordt niet geponeerd, maar is afhankelijk van wie de lezer gelooft. Maurits wil veroordeeld worden, maar wordt vrijgesproken omdat hij niet schuldig is. Johan wordt niet veroordeeld, hoewel hij schuldig is. Krol is wiskundige. Ook in de literatuur.Ga naar eind5 Bepaalde formules moet je letterlijk nemen om tot een oplossing te komen. Zo wordt in De vitalist het slechte gedefinieerd | ||||||||||||
[pagina 304]
| ||||||||||||
als dat wat verborgen is.Ga naar eind6 Als Johans misdaad aan het licht komt, is hij niet langer verborgen en dus niet langer slecht. Maar ook Johan pleegt uiteindelijk zelfmoord. Of beter: Johan wordt, omwille van de symmetrieGa naar eind7, vermoord door zijn slachtoffer, Barbara: ‘Soms heb ik het gevoel dat ik een even zware misdaad moet begaan als jij, om te bereiken dat je niet bang meer voor me zult zijn.’ (DV p32) In die zin sluit Maurits en de feiten aan bij de extratekstuele realiteit en beantwoordt De vitalist deels aan een eigen, intratekstueel waardesysteem. De vitalist ondermijnt de idee van een realistische vertelling door een afwijkende moraal goed te keuren en door onrealistische plotwendingen. Barbara is dood, maar toch kan Johan nog arm in arm met haar door een winkelstraat lopen of een strandwandeling maken. Ze woont haar eigen begrafenis bij en becommentarieert zelfs haar dood.Ga naar eind8 Als Johans misdaad eindelijk aan het licht komt, zijn de reacties verrassend mild. Het is duidelijk dat Johan Barbaras moordenaar is, maar hij wordt vrijgelaten bij gebrek aan bewijs en is weer welkom in de vriendenkring. Ook de alwetende verteller keurt Johans daad niet af. Het leven van de een gaat vaak ten koste van andere levens. [...] Zo moeten we het zien. En dan zullen we moeten erkennen dat Johan een triomf heeft behaald. Hij heeft door ‘Barbara’ geleerd te luisteren naar de stem van zijn lichaam. Een hard, eerlijk verhaal en we zetten erboven: ‘Eindelijk’. (DV p42-43) De anderen houden er ondertussen overspelige relaties op na wat tot de volgende veelhoekverhouding leidt: Barbara heeft een relatie met Felix, die een affaire heeft met Eefje, die getrouwd is met George, die op zijn beurt een buitenechtelijke relatie heeft met Roetie, die getrouwd is met Johan, die Barbara vermoordt. Dit mag dan een vreemde situatie zijn, onrealistisch is ze niet, maar dat wordt ze wel als Johans misdaad minder wreed blijkt te zijn dan de ontrouwe relaties. De vier overspeligen merken Barbaras verdwijning wel op, maar wachten lang met de aangifte en zodra de situatie opgehelderd is, wachten ze af tot Johan zelfmoord pleegt zodat hun fragiele evenwicht niet verstoord wordt. In Maurits en de feiten wordt een duidelijke lijn getrokken tussen goed en kwaad. In De vitalist vervaagt die lijn. De ‘goeden’ zijn geen haar beter dan de ‘slechten’.
Hanneke Mulder (1989) ontleedt Maurits en de feiten als een anti-detective. In een traditionele detectiveroman draait alles rond de onderzoeker, die ook de focalisator van het verhaal is. Het verhaal wordt verteld door een anonieme, extradiëgetische verteller. De dader wordt pas onthuld aan het eind van het verhaal, tot dan is hij slechts een van de verdachten ‘en zeker niet de meest opvallende.’ (1989: 243) Die traditionele structuur strookt niet met de vorm van Maurits en de feiten. Inhoudelijk gaat het inderdaad om een detectiveroman - er wordt een moord gepleegd, er is een verdachte en er wordt een onderzoek gevoerd - maar de roman biedt niet veel zekerheid. Zo vormt niet de detective | ||||||||||||
[pagina 305]
| ||||||||||||
of het team onderzoekers, maar wel verdachte Maurits de spil van het verhaal. Die verdachte wordt aan het begin van het verhaal als de dader bestempeld, maar geleidelijk groeit de onzekerheid. Mulder besluit: ‘Wat Maurits met zijn onderzoekers doet, doet de verteller van Maurits en de feiten met zijn lezers. Net als Maurits kan hij vertellen wat hij wil; zomaar een verhaal of een aantal tegenstrijdige verhalen, zonder dat er iets van waar hoeft te zijn. Daarom is het ene verhaal van de moord ook niet meer of minder waar dan het andere. Maurits bestaat niet en ook de feiten zijn fictie. De enige waarheid is, dat er een verhaal wordt verteld.’Ga naar eind9 Dit is een voorbeeld van wat Vincent Jouve ‘la valeur globale’ (2001: 163) noemt. Naast de lokale points-valeurs onderscheidt Jouve la valeur globale ‘qui transparaît dans la façon dont l'autorité textuelle juge et hiérarchise ces différents univers.’Ga naar eind10 Krol wekt bijvoorbeeld sympathie voor Maurits door een groot deel van de gebeurtenissen door zijn ogen te beschrijven. Dit resulteert in een chaotisch beeld dat de gevoelens van de verdachte weerspiegelt. In De vitalist daarentegen bewaart hij de nodige afstand door een neutrale focalisatie en door de aandacht te trekken op het artificiële karakter van de tekst. Zo wordt de roman voorafgegaan door een lijst van dramatis personae, wordt een scène beschreven als ‘scène’ (o.m. DV p62) en sluiten sommige hoofdstukken af met verwijzingen naar een vervolg: ‘Volgende week: Roetie betrapt’ (DV p 32) of ‘Volgende week: het feestje in de tuin’ (DV p63). Dit effect wordt versterkt door het gebruik van de 1ste persoon enkelvoud (ik) in Maurits en de feiten en de 3de persoon enkelvoud (hij) in De vitalist. Een belangrijk verschil tussen De vitalist en Maurits en de feiten is dat in Maurits en de feiten de lezer op dezelfde hoogte geplaatst wordt als de onderzoekers die over Maurits schuld oordelen. De feiten worden slechts langzaam blootgelegd. Het is aan de lezer om ze te interpreteren, wat tijdens het lezen verschillende hypotheses toelaat. In De vitalist is de lezer, net als verdachte Johan, een buitenstaander in de vriendenkring. Hij ziet slechts glimpen van de verhoudingen en intriges. Voor wie kwaad wil was oorspronkelijk de tekst van een voordracht en is erop gericht de toehoorders (of lezers) te overtuigen. Toch serveert Krol ook hier geen voorgekauwde conclusie. Tonnus Oosterhoff noemt het essay een ‘wonderlijke tekst, geen nette verhandeling.’ (2000: 108) Een nette verhandeling zou de lezer de weg wijzen en zijn gedachten op een bepaalde manier organiseren. Krol doet dat niet, maar zet net daardoor de lezer zelf aan tot nadenken en dát was uiteindelijk de bedoelingGa naar eind11: ‘Krol wil geen heldere conclusies opschrijven omdat hij daarmee zijn eerste bedoeling in de weg zou staan. En die is: een redelijk gesprek over het grote taboe op gang te brengen, en niet om een standpunt over te brengen. Het moest geen verhandeling worden, het moest hardop denken blijven, een “bespiegeling”.’Ga naar eind12 Zowel Maurits en de feiten als De vitalist eindigen onbeslist. Johans daad heeft, buiten Barbara's dood, enkel positieve gevolgen: Johan heeft voor het eerst het | ||||||||||||
[pagina 306]
| ||||||||||||
gevoel dat hij tot leven komt, hij is geëvolueerd van hoorndrager tot spilfiguur en hij wandelt uiteindelijk hand in hand met zijn slachtoffer het paradijs in. De moord was een bevrijding. Ondanks het afwijkende waardesysteem refereert De vitalist wel aan de extra-literaire realiteit. Zo geldt het extra-literaire rechtssysteem want moord is een strafbaar misdrijf, maar de onzuivere moraal van andere personages (wie zonder zonden is gooie de eerste steen) zorgt voor een onbeslisbaarheid die niet enkel een morele maar ook een juridische veroordeling in de weg staat. De laatste bladzijden van Maurits en de feiten lijken de ware toedracht uit de doeken te doen, maar Maurits heeft zijn versie van de feiten al zo vaak gewijzigd dat we niet zonder meer kunnen aannemen dat deze laatste versie ook de definitieve versie is.Ga naar eind13 Bovendien is niet duidelijk wie die laatste versie vertelt. Maurits' gedachten en uitspraken worden meestal zonder aanhalingstekens weergegeven waardoor hij soms moeilijk van de verteller te onderscheiden valt. Gerard de Vries ziet Maurits en de feiten als ‘een oefening in kennistheorie.’ (1995: 36), Ad Zuiderent noemt Maurits en de feiten, Voor wie kwaad wil en het merendeel van Krols andere werk ‘een filosofisch experiment’ (2000: 207) Het uitproberen van gedachtegangen is in de drie teksten belangrijker dan het bewijzen van een standpunt. | ||||||||||||
2.In deze drie boeken, zowel als in ander werk van Gerrit Krol, is het contrast tussen natuur en cultuur een belangrijk beeld. De metaforen met natuurelementen zijn in te passen in een ideologische structuur. Zo staan in Maurits en de feiten vogels voor het kwade. Iedereen die lijkt op of zich gedraagt als een vogel is niet kosjer. Iemand die op het punt staat een moord te plegen heeft geen gezicht maar een snavel (p70), boze stiefmoeder Zwaan lijkt op een roofvogel (p152), Maurits wordt vergeleken met een spreeuw (p141). De vitalist gebruikt gelijkaardige beelden. Maar hier wordt niet enkel Johan vergeleken met dieren en planten (een hond, een konijn, een trekpaard, een zeldzame plant die alleen 's nachts bloeit etc.), hier ontsnapt niemand aan deze vergelijkingen: George is een vis (p33), Roetie heeft de tepels van een varkentje (p92), Eefje is een ‘Teefje’ (p67), Barabara is een vis of zeemeermin (p75). Dit impliceert, opnieuw, dat de rest geen haar beter is dan de moordenaar in hun midden. Ook op het leven worden een aantal beelden geplakt. In Maurits en de feiten wordt het leven vergeleken met een rivier (p135), in De vitalist met een strijd: een fles wijn verandert in een handgranaat (p103), een weerwoord in een discussie wordt ervaren als een frontale aanval (p13), agenda's worden getrokken als geweren (p50). Gecombineerd herinneren deze beelden aan de survival of the fittest, aan de agressieve aard van de natuur. Volgens de wetten van de natuur | ||||||||||||
[pagina 307]
| ||||||||||||
mag je iemands leven nemen als dat het jouwe verbetert. Dit verklaart waarom Johan nooit echt veroordeeld wordt voor zijn daden.Ga naar eind14 Het is het standpunt van de bioloog: prooi en roofdier zijn gelijkberechtigd. Het roofdier doodt zijn prooi. Wij zijn geneigd op te komen voor de zwakke en het roofdier af te houden van zijn voornemen. Daarmee houden we de prooi in leven en veroordelen we het roofdier tot de dood. (DV p105) De anderen schatten zichzelf hoger in dan Johan, maar ook zij ontsnappen niet aan driften. Voorplanting, liefst met zo veel mogelijk geschikte partners, is immers een oerinstinct.
Het gebruik van metaforen is niet beperkt tot fictie. Net als De vitalist toont Voor wie kwaad wil dat gevoelens ingesnoerd moeten worden door woorden: beschaving is ‘[e]en korset voor onze emoties’ (VWKW p15). Als voorbeeld haalt Krol de rechtszaal aan. Wie in een rechtszaal zijn emoties laat primeren en geen aandacht besteedt aan de vorm waarin hij dat doet, wordt ‘een gemakkelijke prooi’ (VWKW p15) voor geslepen advocaten. De beschaving wordt gezien als een systeem waarin niet de misdaad beoordeeld wordt, maar de verantwoording van die misdaad. Zoals in de natuur hebben de sterksten de bovenhand. Voor wie kwaad wil gebruikt net als De vitalist het beeld van een strijd: een verhoor wordt vergeleken met een gevecht, wie kwaad wil verkeert in staat van oorlog met zijn omgeving etc. Maar in het essay verduidelijkt de beeldspraak een bepaald standpunt, in de roman verduistert en versplintert ze de betekenis. In de romans wordt de beeldspraak vaak met zoveel verwijzingen beladen dat de betekenis moeilijk te achterhalen is. Je kunt kwaad als een noodzakelijke schakel zien, maar daarom moet het wel gestraft worden. Elke mens heeft een bovenzijde en een onderzijde. En de onderzijde probeer je zoveel mogelijk aan het oog te onttrekken. Maar evenals de mens heeft ook de maatschappij... Zonder kwaad geen goed, ik kan dat zien. Het zijn dus de kwaden die opdraaien voor de goeden. Dat opdraaien zie ik als het opspatten onder een draaiend wiel. Een fietswiel dat aan de bovenzijde naar voren gaat en aan de onderzijde naar achteren. Maar het is de onderzijde die er voor zorgt dat het wiel vooruit komt. Zwaan had gelijk. Zonder een Judas geen Jezus. (MEDF p66) Door verschillende betekenissen toe te kennen aan de woorden ‘bovenzijde’ en ‘onderzijde’ zaait Krol verwarring. De boven- en onderzijde van een mens, zijn dat zijn boven- en onderlichaam? Zijn hoofd en voeten? Of gaat het om een figuurlijke betekenis: zijn goede en slechte kanten - wat op zijn beurt weer een vergelijking gebaseerd op figuurlijke betekenis is. Laat ons aannemen, door de vergelijking met de structuur van de maatschappij, dat de auteur op de figuurlij- | ||||||||||||
[pagina 308]
| ||||||||||||
ke betekenis doelt, vanwaar dan de conclusie dat de kwaden opdraaien voor de goeden? Het kwaad is noodzakelijk. Maar het draaien verwijst ook naar een wiel. Een wiel heeft letterlijk een boven- en onderzijde, maar een wiel is rond en heeft dus geen begin of einde. De bovenzijde wordt terug onderzijde en omgekeerd. Dat zou betekenen dat het kwaad zelfs meer is dan een noodzakelijke schakel: het kwade zit in het goede en andersom. In een essay zou bovenstaande passage afkeurend gefrons teweegbrengen. In essays verwachten we dat beeldspraak opheldering brengt. Voor wie kwaad wil gebruikt bijvoorbeeld ook het beeld van een wiel: In het radarwerk van de huidige maatschappij zijn misdaad en straf twee wielen die, merkwaardigerwijs, in tegengestelde richting draaien: het ene naar steeds meer misdaad en het andere naar steeds minder straf. Het ene noch het andere is in zijn beweging te stuiten, waarschijnlijk doordat alles met elkaar een onderdeel is van een veel groter proces; onze beschaving. (VWKW p14) De maatschappij is een radarwerk, waarvan misdaad en straf twee onderdelen - ‘wielen’ - zijn. Die wielen draaien in tegengestelde richting wat betekent dat er steeds meer misdaad en steeds minder straf is. Hier zorgt de ronde vorm van het wiel niet voor problemen omdat de wielen in verbinding staan met andere onderdelen van het radarwerk. Zo kan meer misdaad bijvoorbeeld tot een groter onveiligheidsgevoel leiden, dat heeft meer agressie tot gevolg, wat leidt tot nog meer misdaad. Meer misdaad leidt tot meer veroordelingen, maar daardoor is er een gebrek aan cellen, dus worden de straffen gereduceerd. De vergelijking klopt en genereert geen verwarrende verwijzingen naar andere vergelijkingen of betekenissen. | ||||||||||||
3.Een derde indicatie van de ideologie van een tekst zijn verwijzingen naar andere teksten. Het tiende hoofdstuk van De vitalist verwijst bijvoorbeeld duidelijk naar de Bijbel: In het begin was het goede. In het begin was het Al. Toen kwam het kwaad, dat kreeg een naam en toen kreeg ook het goede een naam. (DV p40) Hier, anders dan in de Bijbel, is het het kwade dat het goede met zich meebrengt. Door de moord verjongt Johan. Hij lijkt Barbaras levenskracht te hebben opgeslokt. Hij stapt veerkrachtig als ‘'n [j]onge vrouw in de bloei van haar leven.’ (DV p123), zijn handen worden weer glad en slank, zijn haar krult en hij heeft ‘zich nog nooit zo goed gevoeld’ (DV p40). In Maurits en de feiten wordt Maurits gebruikt als proefkonijn: | ||||||||||||
[pagina 309]
| ||||||||||||
Er gebeurt niks. Totdat de film gaat draaien. De show begint. Er staat een flinke stapel boeken. Er zit een meisje te studeren, maar het lukt haar niet. Ze studeert en studeert, maar dan schudt ze haar hoofd. Ten einde raad belt ze haar leraar Deze steekt onmiddellijk zijn hoofd om de deur en het volgende ogenblik zijn ze, ontkleed, al aan de gang, die twee. Flink aan het tietneuken en meteen krijg ik een stroom ammoniak door mijn neus, bij wijze van tegenzin. Door twee slangetjes, mijn kop ligt vast. Zelf lig ik ook vast.’ (MEDF p52) Wie ooit A Clockwork Orange, een film naar een roman van Anthony Burgess, zag herinnert zich ongetwijfeld de scène waarin hoofdpersonage Alex vastgebonden en met opengesperde ogen gedwongen wordt gewelddadige films te bekijken. De roman van Anthony Burgess stelt de heropvoeding van misdadigers ter discussie. Alex, een jonge crimineel, wordt tijdens zijn behandeling geïnjecteerd met een revolutionaire vloeistof die hem allergisch voor geweld moet maken. De passage uit Maurits en de feiten herinnert aan die scène: And then the lights went out and there was Your Humble Narrator And Friend sitting alone in the dark, all on his frightened oddy knocky, not able to move nor shut his glazies nor anything. And then, O my brothers the film-show started off [...]. In deze scène wordt Alex' reactie op gewelddadige en seksueel agressieve films getest. De vraag is of zijn ‘allergie’ een beter mens van hem maakt en in hoeverre hij na zijn behandeling nog zal kunnen functioneren in een door geweld overheerste maatschappij. Anders dan Alex geneest Maurits niet (‘“Van de ammoniak heb je geen last?” “Niet als ik naar sex kijk.”’ p53) Door te alluderen op deze scène verruimt Gerrit Krol de problematiek van zijn roman. Maurits en de feiten handelt zo niet enkel over de schuldvraag van een personage, maar ook over de doeltreffendheid en de maatschappelijke relevantie van straf. Verwijzingen in Voor wie kwaad wil dienen een ander doel. Het noemen van bronnen geeft het essay een aura van geloofwaardigheid. Wie cijfers van het Centraal Bureau voor Statistiek gebruikt, moet wel ingewerkt zijn in de materie. Het citeren van bronnen met soortgelijke standpunten staaft de eigen beweringen. | ||||||||||||
[pagina 310]
| ||||||||||||
4.Maar is wat ik heb voorgesteld als de analyse van het waardesysteem van deze boeken de waarheid? Ik beweerde dat in Maurits en de feiten iedereen die vergeleken wordt met een vogel slecht is maar ik verzweeg dat Mirjam, het slachtoffer dat uiteraard tot ‘de goeden’ behoort, vergeleken wordt met een jonge pauw (p139). Of ik had Barbara, het slachtoffer uit De vitalist, kunnen lezen als een eros/thanathos-symbool in plaats van haar te interpreteren als een slachtoffer van de survival of the fittest logica. In De vitalist wordt het leven niet enkel vergeleken met een strijd, maar ook met een spel (o.m. p62). Omdat dit niet past in een conclusie over het recht van de sterkste, heb ik die tweede vergelijking niet vernoemd. Ik schreef dat in Voor wie kwaad wil de beeldspraak verheldert, maar al op de eerste bladzijde karakteriseert Krol een misdadiger als iemand met oogkleppen. Hij vergroot dat beeld uit tot een vreemd soort frenologie. ‘Niet zelden zijn die oogkleppen aangeboren. Als je de kans op verhoogde misdadigheid wilt aantonen op grond van lichamelijke afwijkingen, zou je de mensen alleen maar hoeven te onderzoeken op oogkleppen.’ (p9) Volgens mij is de vergelijking van de maatschappij met een radarwerk een helder beeld, maar Tonnus Oosterhoff noemt ditzelfde voorbeeldGa naar eind16 verwarrend en onprecies: ‘Moet ik hier een wagen of een klok voor me zien? Voor een kár is het erg als wielen verschillende kanten op draaien, maar in het binnenwerk van een klok kan het voor de krachtoverbrenging juist noodzakelijk zijn; en in een proces zitten helemaal geen wielen.’Ga naar eind17 Toch ben ik niet de enige die misleidt. De boeken zijn zelf niet altijd eenduidig. Bij de bespreking van de beeldtaal vermeldde ik dat het leven in Maurits en de feiten vergeleken wordt met een bewegende rivier, maar in diezelfde roman wordt het leven ook vergeleken met het stationaire beeld van een schilderij (p64) en met een prop papier die naast de prullenmand viel (p76). Zelfs de auteur spreekt zichzelf wel eens tegen. In Voor wie kwaad wil pleit Krol voor een opwaardering van de positie van het slachtoffer. Omdat wij geneigd zijn alle aandacht te richten op de misdadiger verschuift het slachtoffer naar een tweede plan. Maar Krol opent het essay met een hoofdstuk over de misdadiger, het slachtoffer komt pas aan bod in hoofdstuk twee. De moraal van een tekst sluit niet noodzakelijk aan bij een extratekstuele ideologie, en is evenmin noodzakelijk dezelfde als de ideologie van de auteur. Dat de tekst een eigen ideologie bezit lijkt te impliceren dat die ideologie toe te schrijven is aan een instantie in of boven de tekst zoals de implied author. Die term, in 1961 geïntroduceerd door Wayne Booth, benoemt de bron van de normen en ideeën die achter een tekst schuil gaan. Booth geeft meteen het verband met ethiek aan: ‘I have called a narrator reliable when he speaks for or acts in accordance with the norms of the work (which is to say the implied author's norms), unreliable when he does not.’Ga naar eind18 Ondertussen heeft Ansgar | ||||||||||||
[pagina 311]
| ||||||||||||
Nünning (1993) overtuigend aangetoond dat we tekstuele waarden niet langer aan zo'n gepersonifieerd begrip kunnen toeschrijven. Nünning stelt voor dit concept te vervangen door het geheel van formele relaties in een tekst. Hij merkt op dat relaties van contrast of overeenkomst binnen deze structuur geconstrueerd worden in het leesproces. Nünning past Booths definitie aan: ‘The implied author is neither a necessary nor a sufficient standard for determining a narrator's putative unreliability. [...] Unreliable narrators are those whose perspective is in contradiction to the value and norm system of the whole text or to that of the reader.’Ga naar eind19 Wat een verteller betrouwbaar dan wel onbetrouwbaar maakt, is hier niet aan de orde. Wel van belang is het waardesysteem van de tekst en de normen van de lezer. Of, zoals Vincent Jouve het stelt: ‘Ce qui, à mes yeux, justifie une étude de l' “effet-valeur” produit par la fiction, c'est l'importance de la dimension idéologique dans l'interaction texte/lecteur. D'une part, tout texte suppose un point de vue (qui est, forcément, toujours orienté), d'autre part, le lecteur ne peut élaborer un sens sans identifier et hiérarchiser des jugements.’Ga naar eind20 Gerard de Vries bevestigt dat Krols teksten pas iets betekenen als de lezer het stuur in handen neemt: Zonder een actieve lezer - één die daden stelt, die zijn plaats opeist - is er slechts chaos, losse fragmenten doorsneden met witregels. Krols roman [Maurits en de feiten, SG] is geen motor die de lezer moet demonteren, maar een die hij berijden moet. Als de rit ten einde is, kan de lezer, terugblikkend, zichzelf zien rijden.Ga naar eind21 Reeds verschillende literatuurwetenschappers hebben gehamerd op het belang van de rol van de lezer in literaire ethiek. Meestal pleiten ze voor een combinatie van aandacht voor het tekstuele en het contextuele. Zo zegt Ansgar Nünning in ‘But why will you say that I am mad?’: ‘What is needed is a pragmatic framework that takes into consideration both the world-model and norms in the mind of the reader and the interplay between textual and extratextual information.’Ga naar eind22 Luc Herman en Bart Vervaeck nemen een vergelijkbaar standpunt in in hun artikel ‘The Ethics of Riding’: ‘It is not sufficient to point to social, psychological or political conditions structuring the reader's response, nor to the dispositions of that reader, nor to the so-called demands of the text. The challenge resides in the combination of these three levels (objective conditions, subjective dispositions, literary texts) and in the refusal to use this broad outlook as an ultimate means to decide what would be the right or the wrong way of reading.’Ga naar eind23 Een lezer ziet - of verkiest - bepaalde aspecten van een tekst en negeert andere. Zelfs elementen die op het eerste gezicht strikt tekstueel lijken, zoals focalisatie, worden door een lezer geïnterpreteerd of dragen onbewust bij tot bijvoorbeeld het beeld dat die lezer zich van een personage vormt. Maar het achterhalen van de condities en disposities van een lezer kan problematisch zijn en moet als hypothetisch beschouwd worden. Deze persoonlijke | ||||||||||||
[pagina 312]
| ||||||||||||
karakteristieken kunnen slechts beschouwd worden als een verklaring voor de afwijkingen tussen verschillende lezingen van een zelfde tekst. Zo komen James Phelan en Mary Patricia Martin in hun bespreking van The Remains of the Day elk tot een andere conclusie die ze toeschrijven aan persoonlijke verschillen: ‘[T]he deciding factor in how we each carry out [the responsibility for disambiguating scenes] is our individual ethical beliefs as they interact with our understanding of [...] a particular character and a particular situation. In other words, our own ethics play a crucial role in shaping our response to [a] scene, but those ethics do not supply abstract rules of behaviour for us to slap on [a character] and his situation.’Ga naar eind24 Als de analyse van de waarden van een tekst afhankelijk is van een combinatie van wat die tekst te bieden heeft en hoe - of zelfs of - de lezer dit interpreteert volgens zijn persoonlijke condities en disposities, vervaagt ook hier de grens tussen goed en slecht. | ||||||||||||
[pagina 313]
| ||||||||||||
Bibliografie
| ||||||||||||
[pagina 314]
| ||||||||||||
|
|