Voortgang. Jaargang 22
(2004)– [tijdschrift] Voortgang– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 31]
| ||||||||||||||||||||||||
Mouw - minne - maunch
| ||||||||||||||||||||||||
InleidingWanneer koning Artur op een mooie Pinksterdag met al zijn ridders Kardoel verlaat en de zorg over zijn vrouw Genevren en haar hofdames toevertrouwt aan de zieke drossaard Keye, is voor kenners van de matière de Bretagne duidelijk dat er een avontuur op handen is. Inderdaad dient dit zich al snel aan. Het is evenwel niet de uitgereden koning of een van zijn getrouwen die zich voor een uitdaging ziet gesteld, doch de nu goeddeels vrouwelijke hofgemeenschap van Kardoel. Amper heeft de vorst zijn hielen gelicht, of voor de muren van de stad verschijnt een jonkvrouw in nood, die tot bloedens toe wordt afgeranseld door een gevreesde rode ridder. Voor koningin Genevren zit er niets anders op dan een onbekende jongeling, zojuist naar het hof gekomen in de verwachting daar door Artur tot ridder te worden gewijd, eigenhandig van zwaard, wapenrusting en paard te voorzien opdat hij de hulpbehoevende jonkvrouw terstond kan bijstaan. De nieuwkomer promoveert aldus sneller dan voorzien van een knape van sconen leden tot riddere, en het is niet zonder betekenis dat dit zowel dóór als vóór een dame gebeurt. De verse ridderstatus van de jongeling manifesteert zich als product van een vrouwelijke regie, hetgeen de volle nadruk krijgt in wat volgt. Eén van Genevrens hofdames, gravin Clarette van Spangen - een nicht van Arturs befaamde neef Walewein - treedt vlak voor het vertrek van de nieuwbakken ridder tevoorschijn om hem op de valreep een hoorcollege beroepsethiek te geven. Ook doet zij hem een witte mouw cadeau, welk geschenk ze als volgt toelicht: | ||||||||||||||||||||||||
[pagina 32]
| ||||||||||||||||||||||||
Dese erenbergeGa naar margenoot*, here, nu siet,
Die gevic u hier te desen,
Dat gi altoes min ridder selt wesen
Ende min vrient, waer gi sijt. (vss. 192-95)Ga naar eind1
Niet veel later blijkt van Clarette's cadeau een inspirerende werking uit te gaan: een enkele blik op dit kennelijke liefdessymbool stimuleert de ridder tot het verrichten van imponerende wapenfeiten. In de hoedanigheid van minneteken bezorgt het kledingattribuut de held een grootse reputatie als riddere metter mouwen (hierna: RmM). Uiteindelijk zal de mouw hem bovendien als wapenteken een formele identiteit verschaffen, die hij eerder vanwege zijn pas naderhand onthulde status als vondeling zonder lineage nog moest ontberen. Een huwelijk met de bevallige sponsor van zijn riddercarrière vormt de kroon op de loopbaan van de held, waarbij onderweg naar deze bestemming een hereniging met zijn moeder plaatsvindt die leidt tot bekendmaking van zijn wérkelijke identiteit: sijn name dat was Miraudijs (vs. 2208).
Bovenstaande wordt verhaald in de Roman van den Riddere metter Mouwen (voortaan: RRmM), een Vlaamse Arturroman uit de tweede helft van de 13e eeuw waarvan slechts een fragment van 320 deels beschadigde verzen resteert (RRmM-frm.), maar die we toch min of meer compleet kennen in de vorm van een verkorte bewerking in de Lancelotcompilatie, een beroemd handschrift uit 1320 à 1325 dat het eigendomsmerk draagt van de Brabantse dichter Lodewijk van Velthem.Ga naar eind2 Analyse van de RRmM maakt aannemelijk, dat de schepper ervan literair gestalte heeft willen geven aan een exemplarische symbiose van ridderschap en liefde, aan een zinrijke demonstratie van der minnen cracht als constructieve factor in de verwerkelijking van een ideaal ridderschap.Ga naar eind3 De witte mouw van Clarette speelt hierbij, als minneteken, de cruciale rol van centraal object zoals we dat ook in verschillende eerdere Arturromans in verzen aantreffen: een object dat aan de protagonist een hogere, met een chevalereske bijnaam benoemde identiteit verleent en dat als thematisch symbool in nuce de sen van het verhaal verbeeldt.Ga naar eind4
Het is aan Clarette's mouw als object in de ruimste zin des woords dat deze bijdrage is gewijd. In het hiernavolgende gaat onze aandacht eerst uit naar de fysieke aspecten van het type mouw in kwestie als kledingattribuut, en de - ook literaire - ontwikkeling daarvan tot door begunstigde ridders hogelijk gewaardeerd minneteken.Ga naar eind5 Vervolgens staan we stil bij een onderwerp waarnaar tot op heden nog maar weinig belangstelling is uitgegaan: de toepassing in met name Anglonormandische context, sedert de 13e of mogelijk al de 12e eeuw, van deze mouw als heraldiek wapenteken. | ||||||||||||||||||||||||
[pagina 33]
| ||||||||||||||||||||||||
Dat deze culturele exercities niet alleen interessant leesvoer opleveren maar ook relevant zijn voor een goed verstaan van de rol van de mouw als minne- en wapenteken in de RRmM, wordt naar ik hoop duidelijk in het laatste deel van dit artikel, dat is gewijd aan de mouw van Miraudijs. Eén van de vragen waarover we ons daar zullen buigen is, hoe de held op zijn avontuurlijke ridderweg Clarette's geschenk met zich heeft meegevoerd. Deze bijdrage dient aldus een bescheiden doel: lezers die zich (andermaal) willen verdiepen in de belevenissen van de Ridder met de Mouw, helpen tot een welbegrepen voorstelling te komen van het object waaraan held en roman hun naam ontlenen. | ||||||||||||||||||||||||
‘Van mouwen ende van minne’Wat we in het begin van de RRmM zagen gebeuren, was sinds de tweede helft van de 12e eeuw in hoofse kringen niet ongebruikelijk: een dame kon aan een uitverkoren ridder een mouw uit haar persoonlijke garderobe cadeau doen. Dat vraagt om enige toelichting. Wat moeten we ons voorstellen bij zo'n mouw, en in welke context kon dit kledingattribuut als gepast geschenk fungeren?
In de 12e eeuw maakte aan westeuropese adellijke hoven de eerder gangbare, ruimvallende no-nonsensekleding plaats voor een modieuzere outfit, die gekenmerkt werd door benadrukking van lichaamsvormen en aandacht voor ornament. Onderdeel van dat laatste vormden de uitzonderlijk lange mouwen waarmee jonge mannen en vrouwen zich begonnen te sieren: ‘Eine besondere Rolle spielten im 12. Jahrhundert die Hängeärmel, die am Oberarm eng anlagen und sich bis zum Handgelenk hin so üppig erweiterten, daß sie bis auf den Boden fielen’.Ga naar eind6 Deze symbolen van welvaart - vervaardigd van kostbare stof en ook qua dracht zichtbaar ongeschikt voor werkende handen - wekten het ongenoegen van de clerus, die met lede ogen aanzag hoe schone schijn ten koste ging van spirituele bezinning. Rond 1140 haalt de Normandische monnik Ordericus Vitalis scherp uit naar mannelijke hangmouw-jongeren: Aan verwijfde vertroeteling wijdt zich de lichtzinnige jeugd..., hetgeen onder meer moet blijken uit het volgende: Zij bedekken hun handen bij alles wat zij doen met lange mouwen!Ga naar eind7 En eind 13e eeuw richt de franciscaanse prediker Berthold von Regensburg de pijlen van zijn gram op wat vrouwen het meest lijkt bezig te houden, namelijk of de mouwen er mooi uitzien, of de sluier of de hoofdband.Ga naar eind8 Daar zal ook best iets van waar zijn geweest, zoals in Die Rose valt af te leiden uit de verzen: So seldi doen uwe cledre maken
Den genen diese wel can sniden,
Ende voren ploien ende besiden,
Ende die mouwen cnoppen wale;
Dit siert den mensce altemale. (vss. 2088-92)Ga naar eind9
| ||||||||||||||||||||||||
[pagina 34]
| ||||||||||||||||||||||||
Dat een moderne term als ‘hangmouwen’ allerminst overdreven is, moge blijken uit het volgende. In de tweede helft van de 12e eeuw heeft de verteller in Hendrik van Veldeke's Eneas-roman kennelijk reden, om in een uitvoerige descriptie van de kleding van Dido te verzekeren: De mouwen waren niet langer dan betamelijk was.Ga naar eind10 Minder betamelijk is twee eeuwen later de kledij van een aantal lelijke vrouwen in de Reis van Jan van Mandeville, die als volgt wordt omschreven: een keytiuich abijt wijt ende cort ende die mouwen daer of sijn lanc ende wijt hanghende toten voeten. Dat we daarbij niet aan dichterlijke overdrijving hoeven te denken, illustreert figuur 1: een afbeelding uit de Hortus Deliciarum van Herrad von Landsberg (eind 12e eeuw), die Superbia, een van de zeven hoofdzonden, toont als dame getooid met ellenlange siermouwen.
Niet verwonderlijk is, dat deze modieuze dracht van meer of minder wijde mouwen praktische bezwaren met zich mee bracht,Ga naar eind11 onder meer bij het wassen van de handen voor de maaltijd. Hiervan getuigt onderstaande passage uit Van den VII Vroeden van binnen Rome: Die coninc was daer wel ontfaen:
Het was gereet, men soude dwaen;
Die dwale nam die vrouwe,
Ende die here scoot an de mouwe
Ende wilde se daer ophouden. (vss. 4308-12)
In een recente publicatie over middeleeuwse kleding wordt dan ook melding gemaakt van ‘[...] the exaggerated width of the sleeves; around the middle of the twelfth century these hung so low that they had to be knotted to prevent them dragging on the floor’.Ga naar eind12 Toch wisten dragers soms ook wel een functionele mouw aan hun kleding te passen. In de eerste partie van Maerlants Spiegel Historiael lezen we over Maria: Mettien drogede soe tier stede / Sijn anscijn met haerre mouwen (LXXX, vss. 66-67). We zien de mouw tevens regelmatig in gebruik als bergplaats,Ga naar eind13 wat bijvoorbeeld in Die Rose gebeurt met weinig vreedzame bedoelingen: In sine mouwe stac hi tiere stede / Een scers van harder scarper sneden (vss. 11.217-218).
Bumke noemt in zijn standaardwerk over hoofse cultuur nog enkele andere alledaagse nevenfuncties van de oversized siermouwen, namelijk die van servet of zelfs zakdoek: ‘[...] zo was het met het snuiten gesteld: wanneer men noch het tafellaken noch zijn hand mocht gebruiken, bleef alleen de mouw over’.Ga naar eind14 We mogen hopen dat deze prozaïsche toepassing niet samenging met het poëtisch gebruik onder jonkvrouwen, om aan een uitverkoren ridder een mouw ten geschenke te geven bij wijze van toernooimascotte. We komen deze handeling regelmatig tegen in de hoofse romans, onder meer in Erec et Enide (ca. 1170) en in Le Conte du Graal (ca. 1190) van Chrétien de Troyes, schepper van het genre | ||||||||||||||||||||||||
[pagina 35]
| ||||||||||||||||||||||||
der Arturromans. In zijn debuut lezen we: Een maand na Pinksteren komen ze voor het tournooi bijeen in de vlakte bij Edinburgh. Daar zijn veel rode wimpels, blauwe en witte, en heel wat sluiers en mouwen die uit liefde waren gegeven.Ga naar eind15 En in Chrétiens graalroman treedt Arturs neef Gauvain (Walewein), in wie we al trekken herkennen die hem in de 13e eeuw de reputatie van chevalier as demoiseles zullen bezorgen, in een humoristische episode als kampioen in het krijt voor een wel erg jonge dame, de pucele as petites mances. Haar vader laat voor deze niet alledaagse gelegenheid, als hoofs symbool van de jeugdige affectie van zijn dochtertje en als alternatief voor haar kleine mouwtjes, een mouw van volwassen afmetingen vervaardigen, zodat Gauvain dit teken haar ter ere in een toernooi kan meevoeren.Ga naar eind16 We stuiten in deze passage op enkele typerende kenmerken van de mouw als amoureuze gift. Niet alleen wordt expliciet gewezen op de trendy afmetingen van het attribuut - lang en wijdGa naar eind17 - maar ook is nadrukkelijk sprake van een accessoir, los kledingstuk. Alwin Schultz spreekt in dit verband over ‘die weiten, lang herabhängenden Prachtärmel [...], die an den Kleidern nur angeschnürt getragen wurden’.Ga naar eind18 Een derde aspect van de mouw in deze episode uit Le Conte du Graal is, dat Chrétien het motief van dit attribuut in de hoedanigheid van minneteken op ironiserende wijze kan invlechten in zijn verhaal. Dat Gauvain, ondanks belangrijker verplichtingen elders, zich blootstelt aan de gevaren van een toernooi, en daar als door ‘amour’ geïnspireerd ridder triomfeert in dienst van een klein meisje, impliceert dat een geïntendeerd publiek de humor moet hebben onderkend van deze variatie op wat blijkbaar al een conventioneel gegeven was: het optreden van een toernooiridder die wil overwinnen in het teken van zijn geliefde.Ga naar eind19 De Roman van Heinric en Margriete van Limborch vertoont ongeveer een eeuw later eveneens een variatie op dit motief, door te verhalen van niet minder dan drie verliefde ridders die, zonder het van elkaar te weten, aan een door hen beminde jonkvrouw om een toernooimascotte vragen: Elc quam te hare om een scoenhede,
Dat si herde gherne dede,
Ende gaf elken ene siden mouwe. (XI, vss. 971-73)
Ook hier dus humor, want kennelijk laat elk van de drie vrijers zich door de aanbedene op de mouw spelden, voor haar de enige ware te zijn.
Over het jonkvrouwelijk gebruik om aan een interessante aanbidder middels een mouw een signaal van welwillendheid af te geven, schrijft Schultz: ‘dem Ritter einen Aermel zu verehren, war eine, in Frankreich wenigstens, ganz gewöhnliche Sitte’.Ga naar eind20 We kunnen ons daarbij afvragen, waarin voor een aldus beloonde kandidaat-minnaar nu eigenlijk het aantrekkelijke school van uitgerekend een mouw als certificaat van goedkeuring. Bumke hierover: ‘Geen ander onderdeel van de vrouwenkleding werd zo vaak als onderpand van de liefde | ||||||||||||||||||||||||
[pagina 36]
| ||||||||||||||||||||||||
gebruikt als de mouw. De overlange pronkmouwen, een van de opvallendste vernieuwingen in de vrouwenmode, beschouwde men kennelijk als een erotisch symbool van bijzondere uitdrukkingskracht’.Ga naar eind21 Deze kracht ontleende de mouw aan het directe contact met de naakte huid van de beminde, wat maakte ‘daß solchen mehr oder weniger intimen Kleidungsstücken schützende, stärkende und bindende Fähigkeiten, sozusagen magische Kräfte, zugeschrieben wurden’; ‘Die Überreichung eines Minnepfandes an den Ritter ist ein typisch höfisches Gestus, wobei das Kleidungstück als ideelle Kampfeshilfe der Dame für den Ritter verstanden wird, [...] dessen fast magische Kraft sich noch potenziert, wenn es von der Minneherrin vorher auf dem Körper getragen wird’.Ga naar eind22 Om die reden ziet Schultz de pronkmouw als attribuut van de onderkleding: ‘Die [...] weit herabhängenden Aermel, [...] welche die Damen ihren Verehrern zum Geschenke machten, gehörten wahrscheinlich nicht zum Oberkleide, sondern waren zum Hemd zu rechnen. Dadurch gewann das Liebespfand augenscheinlich in den Augen der galanten Herren’.Ga naar eind23 Raudszus blijkt een andere mening toegedaan, want zij spreekt over ‘[...] die langen Prunkärmel, die nur lose am Gewand befestigt waren - sie wurden über engen, am Handgelenk gefälteten Ärmel getragen - und deshalb leicht einzeln abgetrennt werden konnten’.Ga naar eind24 Brüggen laat beide mogelijkheden open: ‘Einige Belegstellen legen es nahe, den Ärmel als selbständiges Accessoire zu sehen, das mit Schnurfäden am Hemd oder am Rock befestigt wird’.Ga naar eind25 Lehnart, ten slotte, is stellig in zijn opvatting dat de hangmouw een attribuut vormde van het bovenkleed: ‘Diese Schmuckärmel, die in der zeitgenössischen Literatur oft erwähnt werden und die ein beliebtes Liebespfand bei Turnieren waren, wurden stets am Übergewand und nie an der cotte angenäht oder angenestelt [...]. Die Befestigung mittels Nesteln ermöglichte es den Damen, einen Ärmel ohne Probleme vom Kleid zu lösen, um ihn zu verschenken. Darunter kam dann der eng geschnittene Ärmel des Unterkleides zum Vorschein, so daß die betreffende Dame durch das Verschenken eines Schmuckärmels nicht ihren Arm entblößte. Auf jeden Fall gibt es keine einzige mittelalterliche Abbildung, auf der eine Dame mit angenestelten Unterkleidärmeln gezeigt wird’.Ga naar eind26
Hoe dit ook zij, het element van de mouw als bij uitstek intiem kledingaccessoire ontbreekt nadrukkelijk bij Chrétien (waar het feit dat voor het kleine meisje een nieuwe mouw van volwassen maat wordt gefabriceerd de ironische dimensie van de episode versterkt), maar duikt wel op in de corresponderende verzen in Parzival, de Middelhoogduitse bewerking van Le Conte du Graal gedicht door Wolfram von Eschenbach (afgebeeld in figuur 3). Daar wordt expliciet verzekerd: de mouw had op haar rechterarm gerust. En als Gawan (Gauvain) na afloop van het toernooi de in de strijd danig gehavende mouw aan het kind laat terugbezorgen en zijn ‘minnedienst’ aldus besluit, wordt verteld: de vreugde van het meisje was groot. Dadelijk maakte zij hem vast over haar blanke, blote arm.Ga naar eind27 | ||||||||||||||||||||||||
[pagina 37]
| ||||||||||||||||||||||||
Deze episode in Parzival bevat meteen een aanwijzing voor wat een ridder eigenlijk kon beginnen met een geschonken mouw. Gawan had drie schilden en op één ervan bevestigde hij de mouw terstond.Ga naar eind28 Het mag daarom geen wonder heten dat hij er niet in slaagde de mouw onbeschadigd te retourneren. Ook in Erec, van Wolframs tijdgenoot Hartmann von Aue (afgebeeld in figuur 4), lezen we over een schild als mouwdrager: Het derde [schild] was aan de buiten- en binnenkant van goud met daarop een mouw van sabelbont, zoals er geen betere bestond. Op het schild was een beslag gevestigd en gespen van zilver in de juiste dikte, die het hele schildoppervlak met mooie patronen bedekten. Hierop had men de mouw gezet. De binnenkant van dit literaire schild was, net als die van een bewaard gebleven authentiek exemplaar uit ca. 1240 van landgraaf Konrad von Thüringen (zie figuur 2), beschilderd met een minnetafereel, hetgeen aansluit bij de symbolische betekenis van het damesgeschenk: ‘De mouw op het schild geeft aan dat de ridder zich in minnedienst bevindt’.Ga naar eind29
Ook de Middelnederlandse literatuur bevat voorbeelden van mouwen op schilden, onder meer in Maerlants Historie van Troyen (bewerkt naar de Oudfranse Roman de Troie van Benoît de Sainte-Maure). Parys draagt daar Een scilt van goud, ic wil ghy weet / Daerin Helenen mouwe gheset (vss. 9441-42). Ronduit vermakelijk voor het lezend of luisterend publiek zijn verder de volgende verzen uit Segheliin van Jerusalem, waarin zeven zojuist à tempo door de titelheld bezwangerde prinsessen kibbelen over de vraag wie nu eigenlijk wordt bemind door hem, die - naast vier elders gemonteerde minnetekens - van drie van hen een mouw op zijn schild voert: Als Segheliin op dat velt groot
Was ende die joncfrouwen saghen,
Die bouen ten toren laghen,
Sprac Roose die joncfrouwe:
‘Siet ghinder die witte mouwe
Aen den hoec vanden scilde,
Die ic gaf den ridder milde;
Het sciint wel dat hi mi mint!’
Beli seide: ‘Dat is niet .i. twint
Dat ghi segt, laet v vermeten;
Die mouwe miin is gheseten
Ten slinkeren hoecke vanden scilde,
Om dat hise scouwen wilde
Die van minen euel is boete!’
‘Ghi lieghet alle’, sprac Soete,
‘Mine min heeft [hi] ontfaen;
Ia en es mine mouwe ghestaen
| ||||||||||||||||||||||||
[pagina 38]
| ||||||||||||||||||||||||
Figuur 1: Superbia, belichaming van de hoogmoed, in modieuze 12e-eeuwse dracht met lange siermouwen. Uit de Hortus Deliciarum van Herrad von Landsberg (eind 12e eeuw).
Figuur 2: schild van landgraaf Konrad von Thüringen (ca. 1240), voorzien van heraldieke lion rampant en met aan de binnenzijde resten van een geschilderd minnetafereel.
Figuur 3: Wolfram von Eschenbach in vol omaat. Miniatuur in het Heidelberger Liederhandschrift (Codex Manesse), begin 14e eeuw.
Figuur 4: Hartmann von Aue. Miniatuur in het Weingartner Liederhandschrift, ca. 1320.
| ||||||||||||||||||||||||
[pagina 39]
| ||||||||||||||||||||||||
Ant neder einde vanden scilde?
Omdat hise behouden wilde
Heeft hise aldaer gheset.
Ende dit gheliict der reden bet,
Dat ic bouen v allen bin vercoren
Dat ghi en mint hets al verloren!’ (vss. 4784-4806)
Het wekt ondertussen geen verbazing dat de geestelijkheid, die naast modieuze kleding ook heel het toernooiwezen afkeurde,Ga naar eind30 weinig waardering kon opbrengen voor de inzet van wufte mouwen als minnesymbool. In een exemplum uit ca. 1215 bekritiseert de augustijnse kanunnik Jacques de Vitry, de latere bisschop van Akko, het gedrag van een enthousiaste toernooiganger door aan te tonen dat op het toernooiveld de zeven hoofdzonden de dienst uitmaken. Ridders bezondigen zich daar onder andere aan luxuria (wellust), omdat zij trachten de schaamteloze vrouwen te plezieren en het gewoon zijn, wanneer zij als ervaren in het gevecht worden gezien, minnetekens van hen te dragen.Ga naar eind31
Het dragen van minnetekens beperkte zich niet tot het schild; ook andere delen van de wapenrusting leenden zich hiervoor. In de Oudfranse avonturenroman Richars li Biaus - vermoedelijk één van de bronnen waaruit de dichter van de RRmM heeft geputGa naar eind32 - knoopt de protagonist een witte mouw aan zijn lans, en in Sone de Nansay worden aan vijf lansen mouwen van verschillende kleur bevestigd.Ga naar eind33 We stuiten in Richars li Biaus tevens op het motief dat de ridder, omwille van de liefde, zijn witte mouw rood dient te kleuren door zijn lans te dopen in het bloed van zijn opponenten; een motief dat zich ook elders laat aanwijzen.Ga naar eind34 Een Middelnederlands voorbeeld van een mouw aan een lans vinden we andermaal in de Historie van Troyen, in de beschrijving van een gevecht tussen Troylus en Dyomedes, welke laatste van Bryseida haar zijden rechtermouw tenen ponioene heeft gekregen: Op Troylus, synen viant,
Stac hi mit enen speer tehant,
Daeraen die mouwe van singlatoen.
Hy stacken doer den lyoen
Die in synen scilt stoet. (vss. 18.895-899)
Al eerder in Maerlants roman wees Hector zijn broer Troylus op dit minnesymbool: [...] hi voert, na dat ic scouwe / Aen sijn speer haer mouwe! (vss. 18.219-220). In Segheliin van Jerusalem lijkt in de hierboven aangehaalde episode op zeker moment sprake van niet minder dan drie mouwen aan één lans: Hoefs cleet, wimpel, mouwen, pontsoene;
Die teken had die ridder coene.
| ||||||||||||||||||||||||
[pagina 40]
| ||||||||||||||||||||||||
Die mouwen vest hi an sinen scacht,
Segheliin die was wel bedacht;
Deen was wit ende dander root,
Die derde groen [...] (vss. 4763-68)
Dit is echter in tegenspraak met de eerder geciteerde verzen volgens welke Segheliin drie mouwen op zijn schild draagt, en met enkele andere verzen waaruit blijkt dat zich aan de lans een poncioen bevindt. We hebben hier klaarblijkelijk te maken met een kopiistenfout, die in de editie Verdam (1878) als volgt is geëmendeerd: Die mouwen vest hi aen sinen scilde / Seghelijn, die ridder milde (vss. 4899-4900). Hoewel de geciteerde verzen dus niet van de dichter zelf stammen, was voor de kopiist het beeld van een lans met daaraan een trits mouwen kennelijk goed voorstelbaar. Een laatste vermeldenswaardig gegeven in Segheliin van Jerusalem is nog, dat damesgeschenken - in dit geval sluiers - ook ter hoogte van de schouders vastgezet blijken te kunnen worden: Twee wimpel had Segheliin / Die vest hi op die scouder sijn / Des hem die joncfrouwe wist danc (vss. 4769-71).
Voor de held van Le Chevalier à la Manche, een Oudfranse avonturenroman die met de RRmM weinig meer gemeen heeft dan de titel, is de witte mouw van zijn dame minder speerpunt dan kopzorg: hij bevestigt de gift aan zijn helm. Daarnaast gaat hij het, als wapenteken, op zijn schild voeren, waardoor dit in het vervolg wel wordt aangeduid als l'escu as mances.Ga naar eind35 In Arturs Doet, een 13e-eeuwse Vlaamse vertaling van de Mort le roi Artu, die net als de RRmM is overgeleverd in de Lancelotcompilatie, weet een jonkvrouw de beroemde ridder Lanceloet - ofschoon minnaar van de koningin - ertoe te bewegen om in een toernooi te Winchester háár teken te dragen: ‘[...] gi sult te desen
Tornoye die nu sal wesen
Mijn rechte mouwe dragen, ende gi
Met wapinen doen sult dor di minne van mi.’ (vss. 663-66)
[...]
Si brachte Lancelote al geel
Die mouwe an een poengeelGa naar margenoot*,
Ende bat Lancelote mede alsoe
Dat hi dor hare minne doe
Met wapenen soe ten tornoye,
Dat sijs si gepait ende hebbe joie,
Ende haer dinken moge dat si wel hevet
Die mouwe bestaet, di si hem gevet. (vss. 679-86)
Ook Lanceloet, die als rode ridder anoniem zal deelnemen aan het toernooi, bevestigt de mouw-poengeel niet aan zijn lans maar aan zijn helm. Dit blijkt wan- | ||||||||||||||||||||||||
[pagina 41]
| ||||||||||||||||||||||||
neer hij naderhand door verschillende personages wordt beschreven in termen als: [...] sine wapine waren roet / Ende op sinen helm droech hi bloet / Daertoe ere joncfrouwen mouwe (vss. 1171-73). En nadat hij conform verwachting als overwinnaar uit de strijd is gekomen, wordt verteld: Hi verwan den tornoy, dats waer / Die metten roeden wapinen trouwen / Die opten helm droech di mouwe (vss. 1608-10). Dat damestextiel in de vorm van sluiers en mouwen aan de ridderhelm kon worden bevestigd, laat zich ook aflezen uit middeleeuwse miniaturen (zie de figuren 5, 7 en 20) en decoratieve objecten (zie figuur 6). En nog in 1902 koos illustrator Henry J. Ford er in Lang's King Arthur, Tales of the Round Table voor, in beeld te brengen hoe Elaine, de jonkvrouw van Escalot, haar mouw over Lancelots helm drapeert (zie figuur 8).
Mouwen in hun hoedanigheid van amoureus geschenk konden door de gelukkige bezitter dus aan schild, lans of helm worden bevestigd. Een vierde mogelijkheid was, de damesmouw aan of rond de arm te dragen. Een voorbeeld hiervan zien we in de 13e-eeuwse Roman du castelain de Couci et de la dame de Fayel, alweer in de beschrijving van een toemooi. De protagonist draagt bij die gelegenheid aan zijn rechterarm een mouw als minnesymbool: The first champion wore a sleeve [...] on his right arm, and when he went to his station, the heralds cried, ‘Coucy, Coucy, the brave man, the valiant bachelor, the Castellan of Coucy!’.Ga naar eind36 In de vroeg 13e-eeuwse Didot-Perceval is het eerst Melian de Lis die in een toernooi wordt opgevoerd als mouwdrager: Melian de Lis had come out into the field very richly armed, and he had a shield of gold with two lions most richly painted and had around his arm the sleeve of the damsel of the castle. De volgende dag treft hij als tegenstander Perceval, die op zijn beurt de mouw van een andere jonkvrouw aan zijn arm draagt: Melian de Lis came leaping forward before all the others, and as soon as Perceval saw him he felt great joy. And he came running against him with great violence, and he had around his arm the sleeve of the damsel.Ga naar eind37 Een 12e-eeuws voorbeeld, ten slotte, treffen we aan in Veldeke's Eneas-roman, waar Lavinia sprekend over de titelheld het volgende verzucht: Aber sprach diu junkfrouwe / hete her doch mîne mouwe / an den armen sînen (vss. 322,31-33).Ga naar eind38 Op grond van soortgelijke vindplaatsen concludeert Schultz over de wijze waarop ridders hun minnemouwen meevoerden: ‘Diesen Aermel zog der Ritter entweder selbst an [...] oder befestigte ihn an seinem Helme [...], am Schilde [...] oder an der Lanze’.Ga naar eind39 | ||||||||||||||||||||||||
Van minne- tot wapentekenIn alle tot nu toe aangehaalde tekstpassages gaat het om mouwen als kledingattribuut en minnesymbool. Alleen bij de geciteerde verzen uit de Historie van Troyen, die het schild van Parys beschrijven als van goud, ic wil ghy weet / Daerin Helenen mouwe gheset, kunnen we ons afvragen of hiermee niet een beschildering | ||||||||||||||||||||||||
[pagina 42]
| ||||||||||||||||||||||||
Figuur 5: een dame schenkt aan haar ridder een sluier (boven), die vervolgens aan zijn helm wordt bevestigd (onder). Miniatuur uit de 13e-eeuwse Roman de la Poire, die tevens met heraldieke fleurs-delis versierde kleding toont en aan de lans een banier met afwijkend wapenteken.
Figuur 6: een dame reikt haar ridder zijn lans à plaisance, en plaatst over zijn coyfie (de capuchon van zijn maliënkolder) een helm met daaraan bevestigd een cointise (helmdoek, ook wel lambrequin genoemd) of sluier. Detail van een ivoren Minnekästchen, eerste helft 14e eeuw.
Figuur 7: tweegevecht met de lans, waarbij de ridders aan hun helm een sluier dragen. Randversiering in een getijdenboek vervaardigd te Luik, 1310-1320.
Figuur 8: Elaine bevestigt haar mouw aan Lancelots helm. Illustratie in Lang's King Arthur, Tales of the Round Table (1902).
| ||||||||||||||||||||||||
[pagina 43]
| ||||||||||||||||||||||||
bedoeld kan zijn zoals ook de chevalier à la manche die voerde op zijn escu as mances. Want ook in die hoedanigheid, geformaliseerd als het heraldieke wapenteken dat bekend staat als de maunch, heeft de middeleeuwse siermouw naam gemaakt. Wat nu volgt, is een cultuurhistorisch uitstapje op een terrein waar lions rampant en passant, fleurs-de-lis en chevrons de dienst uitmaken, maar waar ook de mouw zich een, zij het bescheiden, plaatsje heeft veroverd. Dat deze maunch als wapenteken van Miraudijs wist door te dringen tot de RRmM, waarin het toch Clarette's mouw als tastbaar object is die centraal staat, is een onderwerp waarop we terugkomen in het laatste deel van deze bijdrage.
Al in de 11e eeuw kwamen op schilden figuratieve versieringen voor, zoals afgebeeld op de welbekende Tapisserie de Bayeux. Deze versieringen dienden echter nog een zuiver decoratief doel; heraldieke betekenis van de voorstellingen ontwikkelde zich eerst rond het midden van de 12e eeuw.Ga naar eind40 In die aanloopfase betrof het aanvankelijk individuele, niet-erfelijke wapentekens, doch ‘in de 13e eeuw ontstond uit het wapenbeeld een vast familieteken, dat regelmatig op het schild werd gevoerd’.Ga naar eind41 Het ridderlijk kenteken breidt zich dan snel uit van schild (zie figuur 2) tot andere delen van de martiale uitrusting: wapenrok, helmversiering, lansvaantje of banier en sjabrak (zie de figuren 3, 4 en 5), alsmede, sinds het laatste kwart van de 13e eeuw, de dan verschijnende ailettes: schouderplaatjes met een vermoedelijk puur ornamentele functie (te zien op de figuren 6 en 7). Als identificatiemiddel kon het wapenteken een drieledig doel dienen. In strijdsituaties van oorlog en toernooi garandeerde het de herkenbaarheid van de met helm, maliënkolder en plaatwerk steeds grondiger ingeblikte ridder. Er werden ook relaties mee tot uitdrukking gebracht: zowel directe en indirecte (via huwelijken tot stand gekomen) familie- en bezitsrelaties, als betrekkingen tussen aanvoerders en de ridders uit hun gevolg, die het teken van hun (baander) heer konden voeren. En ten slotte hadden wapenbezitters de mogelijkheid, de inhoud van een oorkonde of brief te bekrachtigen middels een van hun wapenteken voorzien zegel, op te vatten als voorloper van de handtekening.
In deze laatste verschijningsvorm treffen we ook de heraldieke mouw aan, door Brault getypeerd als ‘a curious relic of a twelfth-century fashion in long, detachable sleeves’.Ga naar eind42 Van het Engelse geslacht Conyers,Ga naar eind43 waarvan de naam in Durham nog altijd is verbonden aan een plaatselijke traditie rond een middeleeuws falchion-zwaard, wordt in de bibliotheek van Durham Cathedral behalve dat zwaard ook een aantal zegels bewaard met daarop een mouw als wapenteken. De zegels in de figuren 9 en 10, daterend uit 1337 resp. 1420, tonen beide een aan een boom hangend schild, waarop prominent een gestileerde mouw. Op het jongste zegel is goed te zien hoe de vorm van dit attribuut al neigt naar | ||||||||||||||||||||||||
[pagina 44]
| ||||||||||||||||||||||||
die van een hoofdletter ‘M’, typerend voor de verschijningsvorm in de latere heraldiek (zie figuur 12). Ouder is het zegel waarmee Robert de Tony, laatste in de lineage van een vooraanstaande Anglonormandische familie, in 1301 zijn steun betuigde aan de nooit verstuurde Barons' Letter van koning Edward I aan paus Bonifatius VIII (zie figuur 11).Ga naar eind44 Ook hier figureert de mouw als wapenteken op een schild. Uit de eerste helft van de 13e eeuw, ten slotte, stamt het zegel waarmee Roger de Akeni zijn schenking van grondgebied aan een augustijner klooster bekrachtigde.Ga naar eind45 Zo ver mij bekend is dit het oudste bewaard gebleven zegel waarop een heraldieke mouw is afgebeeld.Ga naar eind46 Figuur 9: zegel van een Robert Conyers uit 1337, met een heraldieke mouw op een schild dat aan een boom is opgehangen.
Figuur 10: zegel uit 1420 van (een andere) Robert Conyers. Ook hier is op een schild, hangend aan een boom, een heraldieke mouw afgebeeld.
Figuur 11: zegel van Robert de Tony, in 1301 bevestigd aan de Barons' Letter van Edward I aan paus Bonifatius VIII.
Figuur 12: postmiddeleeuwse weergaven van de heraldieke mouw; de twee voorbeelden rechts in de kleurcombinatie ‘zwart op wit’, kenmerkend voor de latere Hastings maunch.
| ||||||||||||||||||||||||
[pagina 45]
| ||||||||||||||||||||||||
Een identificerend element dat op zegels ontbreekt maar in literaire beschrijvingen de nodige aandacht krijgt, is kleur. Op het escu as mances dat de chevalier à la manche voert, is een witte mouw geschilderd op een rood vlak: De geules a mances d'argent.Ga naar eind47 In Konrad von Würzburgs Partonopier und Meliur (1277) wordt een geel schild met een rode mouw beschreven, een kleurencombinatie die we dadelijk ook elders zullen terugzien: Sîn schilt der was von golde gar,
Der schoenen glanz den ougen bôt;
Gemâlet von zinober rôt
Was ein frouwen ermel drîn.Ga naar eind48
Een rijke bron voor heraldiek onderzoek vormen de zogeheten Rolls of Arms, de wapenrollen en -boeken die herauten, vanaf het midden van de 13e eeuw, in geschreven en vaak ook geïllustreerde vorm vervaardigden als catalogus van wapentekens toebehorend aan contemporaine, historische en soms zelfs legendarische ridders. Het ontstaan ervan markeert het begin van de bloeitijd der heraldiek, en het zijn naast de ridderromans vooral deze werken die de vroege heraldieke mouwen vereeuwigd hebben.Ga naar eind49 Net als de zegels wijzen de wapenboeken voor wat betreft de maunch op een goeddeels Engelse, om precies te zijn Anglonormandische context, waarbij het in het bijzonder twee families zijn waarvan de naam bij herhaling opduikt: (De) Hastings en - opnieuw - De Tony.Ga naar eind50 Al rond 1244 verschijnt het wapen van Ralph de Tony, de in 1239 gestorven overgrootvader van de voornoemde Robert, in Matthew Paris' Liber Additamentorum in de vorm van een rode mouw op een geel veld - Scutum d'or, manche de gules (zie figuur 13)Ga naar eind51 - en zo'n tien jaar daarna in Glover's Roll als een rode mouw op een wit veld: d'argent ove la maunche de gules. De kleurencombinatie d'or ove une manche de gules komt eveneens voor in Glover's Roll, maar wordt daar toegeschreven aan Henry de Hastings. Ook in latere bronnen is ‘rood op wit’ gekoppeld aan De Tony en ‘rood op geel’ aan De Hastings.Ga naar eind52 Als Girart d'Amiens in zijn Arturroman Escanor, rond 1280 opgedragen aan het vorstelijk paar Edward I en Eleanora van Kastilië, het personage Gontier voorziet van een schild met Sour le blanc la mance vermeille, dan is dit wel geïnterpreteerd als een toespeling op het wapen van een De Tony.Ga naar eind53
We zien dit wapenteken (evenals dat van John de la Mare, van de broers John en Edmund de Hastings en van John Paynel) ook beschreven in Le siege de Karlaverok, een Franstalig gedicht naar aanleiding van de belegering door Edward I, in juli 1300, van het Schotse kasteel Caerlaverock: A white surcoat and white alettes;
A white shield and a white banner
| ||||||||||||||||||||||||
[pagina 46]
| ||||||||||||||||||||||||
Bore, with a red maunch,
Robert de Tony.Ga naar eind54
Het gaat hier om dezelfde Robert die een jaar later de Barons' Letter van zijn zegel zou voorzien, en wiens bestaan ook in andere Rolls of Arms van rond de eeuwwisseling is geattesteerd.Ga naar eind55 De heraldieke beschrijvingen die samen met een kort verslag van de belegeringsstrijd Le siege de Karlaverok vormen, gaan vergezeld van illustraties van de wapentekens der betrokkenen, hier in de meeste gevallen niet afgebeeld op een schild maar op een banier. Zo draagt Paynel verde teinte [...] de or fin la manche peinte, en voeren ‘Johan de Hastingues’ en zijn broer ‘Eymons’ De or fin o la manche vermeille (bij Edmund onderscheidend voorzien van Le label noir).Ga naar eind56 Het betreft in Le siege de Karlaverok de John de Hastings die eerder, begin jaren '90 van de 13e eeuw, een van de claimants was voor de vacante Schotse troon, als directe concurrent van John de Balliol en Robert de Bruce. Dat hij daarbij naast troon en kroon greep, bleek het maatschappelijk succes van zijn familie niet in de weg te staan. Want meer nog dan het geslacht De Tony, waaraan met de dood van Robert in 1309 een einde kwam,Ga naar eind57 hebben de De Hastings in Engeland naam gemaakt. Zozeer zelfs, dat de mouw als wapenteken in de heraldiek ook tegenwoordig nog veelvuldig wordt aangeduid als de Hastings maunch. In de loop van deze roemrijke familiegeschiedenis, in de 14e eeuw, ontstond naast het kleurenschema ‘rood op geel’ van het wapenteken ook een nieuwe variant ‘zwart op wit’, die de oorspronkelijke combinatie op den duur naar het tweede plan zou dringen. Het is deze nieuwe variant die we als wapen van ‘Radulpus Hastynges’ aantreffen in de Engelse Powell's Roll (ca. 1350, zie figuur 14), en die ook voorkomt in het beroemde Wapenboek Gelre (laatste kwart 14e eeuw) van Claes Heynensoen, beter bekend als Heraut Gelre, naderhand Heraut Beyeren. Op f. 57v toont dit wapenboek ook letterlijk zwart op wit het wapen van die here van haestinc, want: d'argent à la manche de sable (zie figuur 16). Een kleurencombinatie overigens, die een kleine tweehonderd jaar daarvóór al werd beschreven in Ulrich von Zatzikhovens Lanzelet (ca. 1200): Von harm einen schilt wîz / Dar ûf ist in allen vlîz / Ein mouwe von zobel gemaht.Ga naar eind58
Van later datum, uit het tweede kwart van de 15e eeuw, is een afbeelding in Sir Thomas Holme's Book, die een toernooi-optreden toont van een ‘Hastyng’. Zowel diens witte wapenrok als het sjabrak van zijn paard zijn rijkelijk versierd met gestileerde zwarte mouwen (zie figuur 18). Eveneens uit de late Middeleeuwen stamt het fraaie Hastings Getijdenboek, dat rond 1470 in Gent werd vervaardigd voor William Lord Hastings, de machtige vertrouweling van Edward IV die na diens dood in 1483 in opdracht van Richard III zonder pardon werd terechtgesteld. Op verschillende plaatsen in dit getijdenboek zijn, bij wijze van ex libris, miniaturen voorzien van het wapenteken met een zwarte mouw (zie figuur 17). | ||||||||||||||||||||||||
[pagina 47]
| ||||||||||||||||||||||||
Het beroemdste middeleeuwse artistieke getuigenis van de status, pretenties en ambities van de Hastings-familie is zonder twijfel de Hastings brass, een prestigieuze gedenkplaat in de kerk van Elsing (Norfolk) voor de in 1347 gestorven Sir Hugh Hastings, zoon uit een tweede huwelijk van de eerder genoemde troonpretendent John Hastings (zie figuur 19). Anders dan de aard van het kunstwerk kan doen vermoeden, laat het hier veelvuldig op afgebeelde familiewapen conclusies toe omtrent het gevolgde kleurenschema. Oorspronkelijk was de brass verguld, terwijl op de gegraveerde mouw sporen van rode was zijn aangetroffen.Ga naar eind59 Hugh mocht zich dus, zoals ook bevestigd door de Powell's Roll (zie figuur 14), nog verheugen in het bezit van een familiewapen in de klassieke kleuren.Ga naar eind60 Datzelfde geldt voor zijn nazaten in rechte lijn, zoals naar voren komt in een geschil rond de rechten op het wapenteken or a manche gules, waarin Hugh's achterkleinzoon Edward later betrokken raakte. ‘On the Scottish expedition of Henry IV in 1400 both Reginald Lord Grey of Ruthyn and Sir Edward Hastings appeared armed in these arms. Grey immediately challenged Hastings' right to bear them, and took his case to the Court of Chivalry’; ‘[...] there was a tremendous effort to bring all the evidence that could be uncovered before the court; and commissioners were sent about the land to view muniments, to inspect sepulchral monuments and armorial glass in churches of which the parties or their ancestors had been benefactors, and above all to gather the evidence of knights and men-at-arms - generosi - about the occasions on which the parties and their kinsmen and ancestors had used the arms to which they laid claim in war and at tournies.Ga naar eind61 Deze zaak, waarvan de werkelijke inzet een erfkwestie was, zou zich voortslepen tot 1410. Beide partijen schoven getuigen naar voren die bevestigden de kemphanen en leden van eerdere generaties het omstreden wapenteken te hebben zien dragen. Van Edwards kant reikten deze getuigenissen terug tot zijn militair blijkbaar nogal mobiele vader, grootvader en overgrootvader, wier wapenteken onder meer was gesignaleerd in Picardië, in Spanje en in het Heilige Land. Ondanks deze krijgshaftige familiegeschiedenis, die de Hastings maunch beslist tot eer strekte, zou de zaak uiteindelijk worden beslecht in het nadeel van Edward. Diens aanhoudende vete met Grey leidde na enkele jaren zelfs tot zijn gevangenschap, welke door zijn hardnekkige weigering om afstand te doen van zijn aanspraken op het familiewapen zou voortduren tot aan zijn dood in 1437.Ga naar eind62
Nog altijd is de Hastings maunch geen voltooid verleden tijd. Een zwarte mouw prijkt prominent in het vierde kwartier van het wapen dat in 1930 aan Leicestershire werd verleend. En nog altijd blijken velen die naar de naam Hastings luisteren, hun lineage graag terug te voeren op aristocratische naamgenoten uit roemruchte Anglonormandische tijden, hetgeen mythevorming in de hand | ||||||||||||||||||||||||
[pagina 48]
| ||||||||||||||||||||||||
Figuur 13: wapenschilden in Matthew Paris’ Liber Additamentorum uit ca. 1244. Het wapen op de vierde rij rechts is dat van Ralph de Tony: Scutum d'or, manche de gules.
Figuur 14: wapenschilden in de Powell's Roll uit ca. 1350. Het wapen linksonder is dat van ‘Radulpus Hastynges’: argent a maunch sable. Rechts hiervan het schild van ‘Hug’ de Hastynges': or a maunch gules, a label azure.
Figuur 15: Richard Beauchamp, graaf van Warwick, in actie tijdens een toernooi te Guînes (bij Calais) in 1414. Het sjabrak van Richards paard is versierd met afbeeldingen van de maunch, het familiewapen van zijn overgrootmoeder Alice de Tony.
| ||||||||||||||||||||||||
[pagina 49]
| ||||||||||||||||||||||||
werkt. ‘The Hastings Sleeve’, zo valt op een willekeurige Internetsite te lezen, ‘was supposedly torn by Hugh de Hastings' wife, Erneburga de Flamville, from her dress when she was asked for a favour, which she draped over his shield before a tournament after 1130. Not having anything loose to hand she added the sleeve.’ Een bronvermelding ontbreekt.
Niet alleen door stamboomvorsers, maar ook van wetenschappelijke zijde is gespeurd naar de eerste heraldieke mouw. Weinig plausibel lijkt evenwel de suggestie van Beryl Platts, die spreekt over ‘[...] Toeny's adoption of the maunch, or sleeve; not so much an article of apparel as the name, off his own homeland, of the English Channel - and so, a kind of territorial assignment: the only one possible under the circumstances, perhaps suggested by his wife [Alice de Lens, met wie de hier besproken Ralph de Tony in 1103 in het huwelijk trad, S.] and certainly worn in the or and gules of Boulogne’.Ga naar eind63 Bezwaren tegen deze visie zijn de onzekerheid of het geslacht De Tony dit wapen werkelijk ooit in de kleuren ‘rood op geel’ heeft gevoerd (zie noot 52) en het voorbijgaan aan de traditie van de mouw als minneteken op menig, ook literair, schild. Problematisch is daarnaast het toponiem La Manche, waarmee in de Franse taal vanaf zeker moment Het Kanaal wordt aangeduid. Zover ik heb kunnen nagaan stond deze zeestraat in de Middeleeuwen bekend onder de namen Oceanus Britannicus en Mare Britannicum vel Anglicum, en stamt de aanduiding La Manche uit het begin van de 17e eeuw.Ga naar eind64 Mocht dit toponiem inderdaad niet (veel) eerder zijn ontstaan dan eind 15e, begin 16e eeuw, dan vervalt daarmee de basis onder de zojuist geciteerde veronderstelling van Platts.
Tot besluit van deze uitweiding over de heraldieke mouw zij opgemerkt, dat ook een andere suggestie van Platts inzake de herkomst van dit wapenteken ons op dood spoor zet. ‘The earliest record of the maunch seems to have come from the Flemish town of Condé-sur-l'Escaut, a small place a few miles north of Valenciennes’, aldus Platts, maar deze woorden worden spijtig genoeg gevolgd door: ‘why it was chosen we do not know’.Ga naar eind65 Omdat ook hier een bronvermelding ontbreekt, is de slotsom onvermijdelijk dat de roots van de heraldieke mouw vooralsnog in (12e-eeuwse?) nevelen gehuld blijven. | ||||||||||||||||||||||||
De mouw van MiraudijsNu we weten wat we ons moeten voorstellen bij de middeleeuwse siermouw als kledingattribuut, als liefdessymbool en als wapenteken, is het tijd de blik te richten op de Arturroman waarin dit object in vooral de tweede hoedanigheid prominent figureert: de RRmM. Het citaat aan het begin van deze bijdrage, waarin Waleweins nicht Clarette haar mouw schenkt aan de zojuist tot ridder gepromoveerde jonge held, toont een opwaardering van damestextiel tot | ||||||||||||||||||||||||
[pagina 50]
| ||||||||||||||||||||||||
Figuur 16: het wapen van ‘die here van haestinc’, in de kleuren d'argent à la manche de sable, zoals te vinden op f. 57v in het Wapenboek Gelre van Claes Heynensoen (laatste kwart 14e eeuw).
Figuur 17: de Hastings maunch (een zwarte mouw) als ex libris in het Hastings Getijdenboek, rond 1470 in Gent vervaardigd voor William Lord Hastings.
Figuur 18: toernooi-optreden van een ‘Hastyng’, getooid met heraldieke zwarte mouwen. Afbeelding in Sir Thomas Holme's Book, tweede kwart 15e eeuw.
Figuur 19: de Hastings brass in de kerk van Elsing, Norfolk; een prestigieuze gedenkplaat voor de in 1347 gestorven Sir Hugh Hastings. Detail van een gravure uit 1780 naar het originele, inmiddels beschadigde kunstwerk. Op wapenrok, schild en zwaardknop van de overledene prijkt de Hastings maunch.
| ||||||||||||||||||||||||
[pagina 51]
| ||||||||||||||||||||||||
minneteken. De begunstigde junior-ridder bergt Clarette's geschenk vervolgens niet op, maar voert dit naar al snel blijkt goed zichtbaar met zich mee. Dat wordt duidelijk wanneer hij in een alom gevreesd Woud zonder Genade wordt geattaqueerd door de uit de kluiten gewassen rode ridder Elyconas, die hem toeschreeuwt: Her riddere, vander witter mouwen / Ende van uwen orsse, bi mire trouwen / Salic u scire quite maken! (vss. 758-60). En als later een jonkvrouw, die ternauwernood uit dit gevaarlijke woud ontsnapt was, aan het Arturhof verslag doet van het optreden van de held, beschrijft zij hem niet alleen - vanwege de kleur van zijn wapenrok - als een riddere [...] / Die swerte wapine hadde an (vss. 1343-44), maar geeft zij er ook blijk van zijn attribuut te hebben opgemerkt: In weet des ridders name niet,
Maer ic secge u wel hoemen hiet:
Den riddere metter witter mouwe.
Het gafse hem ene scone joncfrouwe
Doe hi riddere ward gemaect.Ga naar eind66 (vss. 1354-58)
Dat de mouw zich ook in het zicht van de protagonist zelf bevindt, komt aan het licht wanneer, kort voor het treffen met Elyconas, de blik die de RmM werpt op het minneteken van zijn geliefde werkt als olie op het liefdesvuur: Hi sach doe optie mouwe wit.
‘Ay Clarette, gi gaeft mi dit
Ende hiet mi pensen om die doget.
U gichte heeft mi soe verhoget,
Dat mi soe fier es nu die sin,
Dat ic en weet waer ic bin.’ (vss. 670-75)
Daarna bewijst Clarette's mouw, tijdens twee opeenvolgende gevechten, een beslist adrenalineverhogende bron van inspiratie te zijn. De mouw blijkt al direct een goed alternatief voor een dopingpreparaat, wanneer Elyconas en de held elkaar in de strijd tot uitputting hebben gebracht: Si vielen beide in onmacht daer
Ende lagen ene halve mile daernaer,
Eer haerne geen daer verquam.
Te lest die swerte riddere vernam
Die mouwe die hem gaf Clarette.
Doe spranc hi op sonder lette
Ende was altemale vercomen. (vss. 824-30)
Even later brengt een woeste leeuw van Elyconas' broer Amelant het bloed van de RmM tot koken, door de klauw te slaan aan de mouw van Clarette: | ||||||||||||||||||||||||
[pagina 52]
| ||||||||||||||||||||||||
Entie lyoen waende hem wel
Hebben gescoerd halsberch ende vel.
Maer neen, hi niet; hi scorde hem af
Die mouwe die hem Clarette gaf.
Dies ward hi erre ende hi verdroech
Dat swerd, daer den lyoen met sloech
Half sijn hoeft entie vote voren. (vss. 874-80)
De hier geciteerde verzen roepen de vraag op, waar precies aan de wapine van de RmM Clarette's mouw zich kan hebben bevonden. In zijn Arthurian Name Dictionary veronderstelt Bruce: ‘he carried the sleeve of his paramour, Clarette, on the tip of his lance’.Ga naar eind67 Dit mag evenwel hoogst onwaarschijnlijk worden genoemd, zoals blijkt uit diverse passages waarin de lans wel of juist niet een rol speelt. Noch in situaties waar de held zijn lans het bloed van tegenstanders laat proeven, noch waar hij het wapen in een confrontatie breekt, wordt melding gemaakt van bevlekking of verlies van de witte mouw.Ga naar eind68 Van betekenis is verder dat de protagonist, als hij het Woud zonder Genade bereikt, de waarschuwing krijgt toegeroepen: Her riddere, hoerdijt, metter mouwen / Keert weder oft het sal u rouwen! (vss. 556-57), terwijl op dat moment zijn schildknaap Cefalus met zijn lans en zijn schild een stuk voor hem uit rijdt.Ga naar eind69 Veelzeggend is ten slotte, dat het een zwaardgevecht-te-voet tegen Elyconas is, waarin de RmM door een blik op zijn minneteken kan worden geïnspireerd tot een nieuwe krachtsinspanning. Ook letterlijk is in dat gevecht voor een lans geen plaats.
De gebeurtenissen in en rond het Woud zonder Genade maken eveneens onwaarschijnlijk, dat de held Clarette's mouw daar op zijn schild bevestigd met zich mee droeg. Naast de zojuist genoemde passage waarin Cefalus als lans- en schilddrager optreedt, spreekt andermaal het gevecht tussen de RmM en Elyconas boekdelen: Elc sloech den anderen sinen scilt / Ontwee, oft ware een vilt (vss. 816-17). Ook elders moet het schild van de protagonist het ontgelden, allereerst in een kort gevecht met een (andere) rode ridder: die rode stac met crachte / Den swerten dorden scilt onsachte (vss. 265-66). Van beschadiging van de mouw wordt hier geen melding gemaakt, net zo min als in latere confrontaties waarin een schild de klappen voor de RmM opvangt.Ga naar eind70 Definitief valt het schild als denkbare mouwdrager af in het verslag van het tweede gevecht in het Woud zonder Genade, waar de held het opneemt tegen Amelant en zijn leeuw. De verteller benadrukt aan het begin van deze passage de rol van underdog van de RmM als volgt: [...] Hi haddem te voren
Mode gevochten ende verloren
Ors ende helm ende sinen scilt.
Ane sijn swerd, dat hi in di hant hilt
Stont sijn toverlaet algader (vss. 852-56)
| ||||||||||||||||||||||||
[pagina 53]
| ||||||||||||||||||||||||
Als de leeuw enkele seconden later met zijn klauwen de mouw van Clarette los scheurt (cf. supra), kan dat attribuut dus onmogelijk aan het schild van de ridder vastgemaakt zijn geweest.
Voorgaand citaat demonstreert meteen dat de helm van de RmM evenmin de plaats is waar we ons Clarette's mouw bevestigd moeten denken, want ook deze was in het gevecht met Elyconas al gesneuveld: Hare helme ende haer halsberche met / Slogen si al te sticken, dat wet (vss. 818-19). Weliswaar monteert de protagonist verderop in het verhaal, als hij in de hoedanigheid van monnik (!) zegeviert in een toernooi om de hand van Clarette, de mouw van de hoofdprijs wel degelijk boven zijn schedel: [...] doe hi ten bloten velde quam,
Sine witte mouwe hi nam
Ende vestetse an die coyfie mede,
Ende warp sine covle ut ter stede
Ende liet sine moywe blaien daernaere. (vss. 2094-98)
In deze episode is de held evenwel, anders dan in zijn voorafgaande avonturen, meer als monnik dan als ridder uitgedost: vers uit het klooster waar hij ruim een jaar heeft verbleven (RRmM-frm. vss. 187-88), draagt hij Over algader sijn abijt eerst sinen halsberch goet - naast zijn zwaard het enige wat hem van zijn ridderlijke wapenrusting nog rest - met daar weer overheen sine cappe, zijn monnikskap.Ga naar eind71 De coyfie die de RmM in het toernooi als knooppunt benut, is de capuchon aan de maliënkolder, door ridders in de 13e en begin 14e eeuw doorgaans gedragen onder een zogenoemde pothelm; zie figuur 6 alsmede een beschrijving aan het eind van de RRmM, in een passage waar de vader van de held een rivaal uitschakelt: Die riddere was wel bedacht / Ende dede hem af den helm ter stede / Ende sine coyfie oec mede / Ende maecte hem sijn hoeft bloet (vss. 3922-25). Dat de RmM als monnik-toernooikampioen de mouw aan zijn coyfie kan vastknopen, betekent dat hij kennelijk niet meer beschikte over een helm zoals de twee exemplaren die eerder in de roman werden vernield tijdens zijn confrontatie met Elyconas,Ga naar eind72 resp. in een later tweegevecht. Als resultaat van dat laatste treffen raakt sinen helm gefaucsiert / So dat hijs nemmermeer begerde: / Hi lach te stucken op die erde (RRmM-frm. vss. 24-26). Deze observaties wettigen de conclusie dat de protagonist noch in zijn voorgaande avonturen, noch in de slotfase van het toernooi Clarette's mouw heeft meegedragen op de wijze zoals geïllustreerd door figuur 5. Alleen al daarom is het een gelukkige keuze geweest van de bezorgers van de RRmM-editie, om als omslagillustratie voor hun uitgave van de roman slechts het bovenste gedeelte te gebruiken van deze fraaie miniatuur. Verder lijdt het geen twijfel, of de held voerde zijn minneattribuut in het toernooi, tot aan zijn moment suprême als triomfator, onzichtbaar voor het oog van anderen met zich mee. Koning | ||||||||||||||||||||||||
[pagina 54]
| ||||||||||||||||||||||||
Artur en Clarette, nadrukkelijk op de uitkijk naar de ridder met de mouw (vss. 2000-08), herkennen hem immers niet in de cloestier die op glorieuze wijze al zijn opponenten in het strijdgewoel zadel en veld doet ruimen.Ga naar eind73
Omdat de held van de RRmM in wat voorafging aan het toernooi door andere personages wordt aangeduid als een riddere [...] / Die ene witte mouwe droech,Ga naar eind74 terwijl zijn lans, schild en helm als knooppunt afvallen, blijft er slechts één plaats over waar hij zijn minneteken kan hebben gedragen: aan zijn arm.Ga naar eind75 Dat hij hiervoor, net als de castelain de Couci en andere collega's,Ga naar eind76 zijn zwaardzwaaiende rechterarm zal hebben gekozen, is aannemelijk omdat de mouw daar als inspiratiebron in de strijd beter tot haar recht moet zijn gekomen dan aan de defensieve linkerarm, die het schild tegen het lichaam aangedrukt diende te houden. Ook de roman zelf bevat een argument voor de veronderstelling dat de protagonist Clarette's mouw aan zijn rechterarm droeg. Dit argument is wederom te vinden in de episode van het Woud zonder Genade. Als de RmM daar, kwetsbaar vanwege het gemis van helm en schild, wordt aangevallen door de op zijn paard aanstormende Amelant, verwondt deze hem met zijn lans: Hi stakene dor den luchteren arm / Dat trode bloet ut ran al warm (vss. 872-73). Geen melding hier van schade aan Clarette's mouw, zodat we mogen concluderen dat die zich inderdaad aan de rechterarm van de held bevond, en daar vervolgens ten prooi viel aan de agressie van Amelants leeuw.Ga naar eind77
Het laatste woord over de mouw van Miraudijs is daarmee nog niet gezegd. We stuiten in het verhaal op drie onduidelijkheden rond dit attribuut, waarvan de eerste vermoedelijk mag worden toegeschreven aan dichterlijke vrijheid. Het betreft de omstandigheid dat, waar de held Clarette's minneteken lange tijd zichtbaar meedraagt en daarom door anderen riddere metter mouwen wordt genoemd, aanvankelijk noch Egletine (een op de hem verliefde jonkvrouw), noch Amelant (ofschoon zelf behorend tot de schare aanbidders van Clarette) op grond van dit liefdessymbool doorheeft Dat hi minde.Ga naar eind78 Lastiger te verklaren is, dat de protagonist ook in het tweede deel van de roman, inmiddels getrouwd met Clarette, gekroond tot koning over haar land en dat van zijn moeder en bekend met zijn naam, Miraudijs, op pad gaat als ridder die nog altijd wordt aangeduid als drager van een mouw, en daarmee als ridder in minnedienst. Zo wordt hij zowel door Galyas, neef van de hofmaarschalk Keye, als door zijn jonge bruid riddere metter mouwe genoemd, terwijl voorbij het midden van het verhaal ook een nieuwe omschrijving voor de held opduikt: riddere [...] / Diemen hiet metter mouwen.Ga naar eind79 Wellicht houdt dit verband met de omstandigheid dat het tweede deel van de roman sporen van omwerking vertoont. Verschillende argumenten pleiten voor de hypothese, dat in de structuur van het originele verhaal drastisch is ingegrepen door een bewerker, mogelijk de samensteller van de Lancelotcompilatie.Ga naar eind80 Misschien - maar meer | ||||||||||||||||||||||||
[pagina 55]
| ||||||||||||||||||||||||
dan een veronderstelling kan dit niet zijn - wijst ook de naamgeving van de held in het tweede part van de RRmM er op, dat delen daarvan oorspronkelijk vóór zijn huwelijk met Clarette waren gepositioneerd, toen zijn naam nog onbekend was en hij zijn identiteit volledig ontleende aan zijn mouw, symbool van zijn alles overheersende liefde en de daarmee verbonden queeste.
Of de werkelijke naam van de RmM nu ook in de oorspronkelijke roman al werd onthuld rond het midden, of daar pas aan het eind van het verhaal, in beide gevallen is sprake van een opmerkelijke omkering in vergelijking met wat in het genre van de episodische Arturroman gebruikelijker is. Het loont de moeite hier even bij stil te staan alvorens een derde punt van onduidelijkheid omtrent de mouw van Miraudijs te bespreken. In een roman als Le Chevalier au Lion van Chrétien de Troyes, over de belevenissen van de Arturridder Yvain, en in de onder andere op dit werk geënte Fergus van Guillaume le Clerc, waar de titelheld uitgroeit tot chevalier au bel escu, zien we hoe ‘een niet-anonieme protagonist zijn riddernaam, ontleend aan een attribuut, eerst tijdens een op een crisis volgende herstelqueeste ontvangt, ten teken van het bereiken van een hogere ridderidentiteit’.Ga naar eind81 Heel anders is dit in de RRmM: ‘In onze roman start de held zijn liefdesqueeste (die niet door een crisis wordt geïnitieerd) juist als riddere metter mouwen, en het is de onthulling van zijn werkelijke naam die (mede) de beloning vormt voor zijn inspanningen’.Ga naar eind82 De Vlaamse roman vertoont in dit opzicht meer overeenkomsten met Le Chevalier as Deus Espees en De Ortu Waluuanii Nepotis Arturi (in welk laatste werk de jonge held eerst alleen bekend is als ‘de ridder met de wapenrok’): ook daar wordt de echte naam van de protagonist - resp. Meriadeuc en Walewein - pas in een later stadium bekend. Behalve dit verschil tussen de RRmM en Le Chevalier au Lion is er ook een belangrijke overeenkomst, die betrekking heeft op het attribuut dat aan de held zijn bijzondere identiteit verleent. Bij Chrétien zien we hoe dit attribuut als centraal object in de vertelling thematisch is gekoppeld aan de ridderweg van Yvain.Ga naar eind83 De leeuw die hij in de loop van het verhaal als bondgenoot naast zich krijgt, verschaft hem niet alleen een reputatie en een nieuwe ridderidentiteit, maar onthult ook veel over de sen van de roman: ‘Yvain wordt tot de Chevalier au Lion en de leeuw is het teken van zijn bestemming als een ridder die strijdt voor vrouwen in nood’.Ga naar eind84 Ook in twee van zijn andere scheppingen koos Chrétien voor toepassing van een betekenisvol centraal object. In Le Chevalier de la Charrette is Lancelot na een korte aarzeling bereid om op een schandkar te klimmen, teneinde aldus op het spoor te komen van de ontvoerde, door hem in het geheim beminde koningin. De kar wordt daarmee tot teken van zijn onvoorwaardelijke amoureuze devotie. En in Chrétiens laatste creatie, de onvoltooide Le Conte du Graal, staat het titelobject naar gaandeweg blijkt symbool voor een hoger, spiritueel ridderschap gericht op christelijke naastenliefde. Lacy | ||||||||||||||||||||||||
[pagina 56]
| ||||||||||||||||||||||||
vat de literaire aanpak van de Oudfranse meesterdichter als volgt samen: ‘Chrétien's symbology is characterized particularly by the use of one major and central symbol, an object intimately associated with the hero's identity and the story's meaning’; ‘a symbol which could entertain and fascinate the most casual of readers and at the same time translate and crystallize with great precision the meaning of his work’.Ga naar eind85 Dat de grondlegger van de Arturroman hiermee, in de tweede helft van de 12e eeuw, een verhaalcomponent heeft ontwikkeld waarvan de mogelijkheden werden onderkend door zijn 13e-eeuwse literaire erfgenamen, blijkt onder meer uit de Fergus. Het witte schild dat de titelheld in Guillaume's roman verovert als middel tot verwerving van zijn geliefde Galiene, blijkt tegelijk symbool te zijn van de beminde zèlf, zodat wanneer Fergus na een dieptepunt op zijn ridderweg eenmaal is uitgegroeid tot chevalier au bel escu zijn toenaam indirect onthult waar zijn queeste om draait.Ga naar eind86 Niet anders is het gesteld met de RmM, voor wie zijn witte mouw eveneens een representatie is van de geliefde, Clarette. In de thematische uitwerking is er niettemin verschil met wat Guillaume en eerder Chrétien tot uitdrukking wilden brengen met het centrale object in hun respectievelijke romans. Het gaat daarbij telkens om varianten van een, als ideaal gepropageerd, dienstbaar ridderschap. In Le Conte du Graal betreft dit zoals gezegd een religieus getinte dienstbaarheid gericht op christelijke naastenliefde, in Le Chevalier au Lion bepaalt profane dienstbaarheid aan anderen uiteindelijk de koers van de protagonist, en in Le Chevalier de la Charrette, de Fergus en de RRmM krijgen drie subvarianten van dienstbaarheid aan de geliefde vorm. Voor Lancelot is dat een onvoorwaardelijke en in de kern eenzijdige liefdesdienst in de traditie van fin'amors, voor Fergus leidt zijn oriëntatie op Galiene, na eerder gefixeerd te zijn geweest op de martiale kant van zijn professie, tot een persoonlijk evenwicht tussen ridderschap en liefde, terwijl voor Miraudijs zijn dienstbaarheid van meet af aan in het teken staat van harmonie: ‘Chevalerie en amour gaan in de RRmM [...] een afhankelijkheidsrelatie met elkaar aan, die tot uitdrukking wordt gebracht met de witte mouw als liefdessymbool en ridderlijk wapenteken. Het is in deze symbiose, dat een belangrijk aspect van de sen van het verhaal zichtbaar wordt. In de roman blijkt sprake te zijn van een wederzijdse dienstbaarheid tussen ridderschap en liefde, die beide zeer tot voordeel strekt’.Ga naar eind87 Deze thematiek maakt de RRmM tot ‘een exemplarische liefdesroman, die demonstreerde hoe vruchtbaar een kruisbestuiving tussen ridderschap en liefde kan zijn’,Ga naar eind88 hetgeen verklaart waarom Miraudijs zijn minne-object, anders dan Fergus, niet in de loop van het verhaal moet zien te verdienen, maar al direct aan het begin van de roman letterlijk cadeau krijgt. Voor hem is het kennelijk geen probleem ‘to comprehend the dual nature of chivalry and to embrace the complementary virtues of love and prowess’.Ga naar eind89 | ||||||||||||||||||||||||
[pagina 57]
| ||||||||||||||||||||||||
Pakken we na dit comparatief terzijde de draad van ons betoog weer op, dan wacht nog een derde onduidelijkheid rond de mouw van Miraudijs op een verklaring. Daarbij draait het om één enkele versregel in het bewaard gebleven fragment van een oorspronkelijker en langere versie van het verhaal;Ga naar eind90 een vers dat geen pendant heeft in de verkort overgeleverde, maar verder waarschijnlijk wel complete versie van de roman in de Lancelotcompilatie. De lezing van het betreffende vers in de eerste uitgave van het fragment, die van Deschamps, luidt als volgt: [...] dattene een ridder versloech
Die eene witte mouwe droech
Jn eenen swarten stole geweuen (RRmM-frm. vss. 229-31)
Vers 231, conform deze lezing overgenomen in de uitgave van De Kruyter en op de CD-rom Middelnederlands, plaatst ons voor een probleem. Formeel, omdat dit in het fragment enigszins beschadigde vers in 1983 kennelijk zo slecht te ontcijferen was geworden, dat de lezing in de editie De Haan voorzichtig luidt: In eenen swarten s[......] ges[......]. Maar vooral ook inhoudelijk, want het gaat hier om een passage die suggereert dat Clarette's witte mouw op een of andere manier is ‘verwerkt’ (geweuen) in een zwart kledingstuk, waarbij het voor de hand ligt om te denken aan de swerten wapen roc [...] / Van sindale die de held bij zijn ridderwijding aan het Arturhof had ontvangen (vs. 165), of aan de nieuwe maar eveneens zwarte outfit die de RmM naderhand van zijn schildknaap Cefalus had gekregen ter vervanging van zijn inmiddels lelijk dor houwen wapenrusting.Ga naar eind91 Het problematische van Deschamps' lezing van vers 231 schuilt allereerst in de veeleer gewijde dan profane betekenis van het woord stole, dat volgens het Middelnederlandsch Woordenboek een lang gewaad van kostbare stof benoemt, gedragen bij plechtige gelegenheden in een religieuze context. Die betekenis staat ver af van een wapenrok, en lijkt ook niet te verklaren door een tijdelijk andere dracht van de RmM te veronderstellen. Weliswaar bevindt de protagonist zich op dat moment in het verhaal binnen de muren van een klooster, maar aan het Arturhof, waar met RRmM-frm. vss. 229-31 over de gezochte held wordt gesproken, is die wisseling van ordo volstrekt niet bekend. Men start er dan ook geen speurtocht naar een monnik, maar declameert een zeer werelds toernooi om Claretten wille (vs. 1802), als lokmiddel gericht op een verliefde en zonder twijfel in wapenrok gestoken ridder. Niet alleen om deze reden valt nog maar te bezien, of vers 231 zoals door Deschamps uitgegeven wel als authentiek mag worden beschouwd. Ook de lezing dat de witte mouw ‘ergens’ in is geweuen valt niet te rijmen met het verdere verhaalverloop, waarin de protagonist als toernooikampioen zijn anonieme status van monnik-ridder prijsgeeft door Clarette's (losse) mouw te bevestigen aan zijn coyfie. Pas later in de roman, als de RmM hardhandig een einde heeft gemaakt aan een kwalijke onsede gepraktiseerd door de bewoners van een | ||||||||||||||||||||||||
[pagina 58]
| ||||||||||||||||||||||||
burcht, Mauregaert, en daar metterdaad zijn vader bevrijdt, promoveert hij zijn mouw van individueel en tastbaar liefdesattribuut tot formeel op zijn ridderoutfit aangebracht wapenteken.Ga naar eind92 Als hij namelijk samen met een compleet peleton van uit Mauregaert verloste ridders logeert bij een portere, vraagt hij aan zijn gastheer: Dat hi hen dade maken newe asemurenGa naar margenoot*.
Dus maectemen elken sijn gevoech
Van sinen tekene, dat hi droech.
Die swerte riddere dede na dit
In al sine wapine I mouwe wit. (vss. 3081-85)
Kort daarna verschijnt hij met zijn strijdbeluste scaren voor de muren van Carlioen, dat zucht onder een belegering door de koning van Yrlant. Hij wordt er al van afstand herkend door Clarette, en het is niet haar weggeschonken kledingattribuut dat zij ontwaart maar Ene witte mouwe in ene banire (vs. 3145): een mouw dus als heraldiek teken, aangebracht op een rechthoekig banier zoals te zien in de figuren 3 en 5. Verderop in het verhaal zal de vader van de RmM het voorbeeld van zijn zoon volgen, als hij in de stad van diens moeder wordt belegerd door de koning van Cornuwalgen: Doen dedi een teken maken mede / Dat hi ware here vander stede (vss. 3652-53); Die van binnen staken haer baniren / Toten tennen in allen maniren / Alse die hadden enen neuwen here (vss. 3658-60).
Wat kunnen we nu uit dit alles opmaken? Mijns inziens het volgende. De held van de RRmM in de Lancelotcompilatie draagt in het op ‘amour’ gerichte deel van zijn riddercarrière Clarette's mouw als minneteken aan zijn rechterarm. Eenmaal toegetreden tot een klooster laat hij het attribuut dat hem tot grootse daden had geïnspireerd en waaraan hij zijn bijnaam ontleende, uit het zicht verdwijnen, om dit weer tot blikvanger te maken in de slotfase van het toernooi om de hand van zijn beminde. Pas als hij nadien zijn moeder heeft teruggevonden, in het huwelijk is getreden met Clarette, gekroond is tot koning over beider land én in een nieuw avontuur zijn vader heeft bevrijd, lijkt zijn identiteit zo compleet dat Clarette's mouw, tot dat moment symbool van zijn individuele liefdesqueeste, plaats kan maken voor een officieel wapenteken: niet een familiewapen van vaders- of moederszijde om te tonen wanen hi es comen (vs. 2214), maar een zelf verworven wapen op basis van zijn liefdesattribuut, waarmee de RmM tot stamvader kan worden van een lineage.Ga naar eind93 Deze interpretatie, vooral gebaseerd op de tastbare status van Clarette's mouw in het toernooi, maakt de lezing van RRmM-frm. vs. 231, waar sprake lijkt te zijn van een witte mouw ‘verwerkt’ in een gewijd zwart kledingstuk, zo suspect dat we die naar mijn oordeel als niet-oorspronkelijk mogen beschouwen. Of deze lezing nu stamt uit de koker van een kopiist, dan wel het product is van Deschamps' streven naar een zo volledig mogelijke diplomatische uitgave van het fragment, zullen we | ||||||||||||||||||||||||
[pagina 59]
| ||||||||||||||||||||||||
waarschijnlijk nooit weten en is in het licht van de hier aangevoerde argumenten ook niet echt relevant.
Wat tot besluit van deze bijdrage nog aandacht verdient, is het heraldieke kleurenschema van het wapenteken van de RmM. Aangezien de held door het leven en de roman gaat als Een die beste riddere die leeft / Een swerd met ere mouwen wit (vss. 419-20), mag worden aangenomen dat dezelfde kleuren na de gebeurtenissen rond Mauregaert zijn schild en banier sierden; dit te meer omdat de protagonist ook daarna nog wordt aangeduid als die swerte riddere en riddere metter witter mouwen.Ga naar eind94 In de heraldieke werkelijkheid was de combinatie van een witte mouw op een zwart veld niet gebruikelijk - naar we hebben gezien voerde het geslacht De Tony sinds midden 13e eeuw de kleuren ‘rood op wit’ en de familie De Hastings oorspronkelijk ‘rood op geel’ en later vooral ‘zwart op wit’ - maar dit wapenteken kwam wel degelijk voor. Eind 13e eeuw zijn er in het Engeland van Edward I in ieder geval drie ridders geweest die het wapen sable a maunch argent hebben gevoerd: Henry de Shottesbrook, Henry le Boteler en John de Valoynes. Opmerkelijk genoeg is elk van hen de enige binnen zijn familie die met een mouw als wapenteken geregistreerd staat.Ga naar eind95 Dan is er nog het Engelse geslacht Wharton, waarvan in onze tijd genealogisch bevlogen leden de familiestamboom graag herleiden tot een ridderlijke stamvader. In deze kring bestaat de overtuiging dat het aloude familiewapen, een witte mouw op een zwart veld, zijn oorsprong vindt in een profijtelijk huwelijk dat een zekere Gilbert de Querton rond 1280 sloot met Emma de Hastings. Deze verbintenis zou hebben geresulteerd in de adoptie van de Hastings maunch met aangepast kleurenschema.Ga naar eind96
Aangezien geen van de vier zojuist genoemde 13e-eeuwse mouwdragers bekend stond als politieke grootheid met Vlaamse connecties, is er weinig reden om bij het wapenteken van de held in de RRmM te denken aan een mogelijk geval van ‘heraldic flattery’, gericht op een lid van dit kwartet dat betrekkingen zou hebben onderhouden met de onbekende maar zonder twijfel continentale opdrachtgever van de roman. Toch is er een lijntje, zij het flinterdun, dat de Anglonormandisch getinte heraldieke mouw verbindt met Miraudijs' Vlaamse land van herkomst. Dit lijntje werd gespannen door Edward I, toen deze in augustus 1297 met een bescheiden hulpleger naar Gent trok om daar, rijkelijk laat, nog enige militaire steun te bieden aan Gwijde van Dampierre in diens conflict met de Franse vorst Filips de Schone. Onder Edwards manschappen bevond zich John de Hastings, die op 30 september in Gent met William Martin overeenkwam dat beider zoon en dochter met elkaar in het huwelijk zouden treden. Deze overeenkomst werd op 3 november van dat jaar door de Engelse koning in eigen persoon goedgekeurd.Ga naar eind97 | ||||||||||||||||||||||||
[pagina 60]
| ||||||||||||||||||||||||
Onder de troepen van Edward was John de Hastings niet de enige op wiens schild de Gentse bevolking een mouw als wapenteken kon opmerken. Robert de Tony was eveneens van de partij, en stellig zal hij ook toen een wit schild met een rode mouw hebben gevoerd. De Tony vervulde in het leger (dat Vlaanderen in het voorjaar van 1298 overigens weer zou verlaten na herhaalde schermutselingen met de Gentse bevolking) een officiersrol: hij had er de leiding over twee ridders en twaalf schildknapen. Op 1 november werd hij officieel bevorderd tot banneret (baanderheer),Ga naar eind98 en ongetwijfeld zal zijn heraldieke mouw vanaf dat moment het wapperend banier van zijn eenheid hebben gesierd; een banier zoals ook meegedragen door de scare waarmee de RmM koning Artur wist te ontzetten, toen deze door de koning van Yrlant net zo in het nauw werd gebracht als Gwijde van Dampierre overkwam van de kant van Filips de Schone. Jammer genoeg is het niet verantwoord nu toe te geven aan een verleidelijke gedachte, mede ingegeven door de aanwezigheid terzelfder tijd van de jonge Lodewijk van Velthem in de stad;Ga naar eind99 de voorstelling namelijk van een dichter, clerc ende geleert (vs. 1770), die de komst van ‘Arthurian Enthousiast’ Edward I en zijn manschappen met eigen ogen mocht aanschouwen, en die mede daardoor geïnspireerd een roman zou dichten over een te Doevre in Ingelant opgegroeide held (vs. 1773). Een held, aan wie hij het wapenteken dat hij zag dragen door de twee Engelse mouwenridders toeschreef in de kleuren van de stad Gent: zwart en wit... | ||||||||||||||||||||||||
[pagina 66]
| ||||||||||||||||||||||||
Bibliografie
| ||||||||||||||||||||||||
[pagina 67]
| ||||||||||||||||||||||||
| ||||||||||||||||||||||||
[pagina 68]
| ||||||||||||||||||||||||
| ||||||||||||||||||||||||
[pagina 69]
| ||||||||||||||||||||||||
| ||||||||||||||||||||||||
Geraadpleegde Internetsites
| ||||||||||||||||||||||||
[pagina 70]
| ||||||||||||||||||||||||
De onderstaande publicaties konden niet worden geraadpleegd
| ||||||||||||||||||||||||
Verantwoording illustraties
Figuur 20: dubbele miniatuur in een handschrift uit 1286 van de Mort le roi Artu. Links: Lancelot krijgt (in zijn linkerhand) een mouw van de jonkvrouw van Escalot; met zijn rechterhand geeft hij haar het helmteken dat hij tevoren droeg. Rechts: Lancelot in actie tijdens het toernooi van Winchester, met op zijn helm de rode rechtermouw van de jonkvrouw. [Met dank aan Martine Meuwese, die mij op deze miniatuur attent maakte.]
|
|