Voortgang. Jaargang 21
(2002)– [tijdschrift] Voortgang– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 7]
| |||||||||||||||||||||||||
Joannes Vollenhove als dienaar des woords
| |||||||||||||||||||||||||
0. InleidingTijdens heel wat kerkdiensten heeft Joannes Vollenhove (1631-1708) als predikant in ‘de houten broek’ boven de gereformeerde gemeenten gestaan die hij diende.Ga naar eind1 Dat was allereerst die van Vledder (1654-1655) in haar | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 8]
| |||||||||||||||||||||||||
oude, steeds verder onderkomende St.-Janskerk van rond 1400. Nog geen twee jaar later heeft hij het beroep aangenomen dat de gemeente van Zwolle op hem had uitgebracht; deze vond onderdak in de eerbiedwaardige Grote of St.-Michaëlskerk uit de veertiende en vijftiende eeuw en in de Bethlehemkerk, restant van het Augustijnerklooster dat Bernard van Vullenho of Vollenhove († 1309) binnen zijn ‘Hof van Vollenho’ had gesticht. Ruim een decennium (1655-1665) later verruilde hij Zwolle voor Den Haag (1665-1705). Daar droeg hij zijn lering uit in de van ‘paepsche stoutigheden’ ontdane, sober witgekalkte Grote of St.-Jacobskerk, gebouwd in de 15de en 16de eeuw, verkondigde hij veelvuldig Gods Woord in de eveneens oorspronkelijk katholieke Kloosterkerk, gesticht in 1404 door Margaretha van Kleef, en vervulde hij zijn preekbeurten in de pilaarloze Nieuwe Kerk, gerealiseerd in de jaren 1649-1656. Dank zij zijn aantekeningen - waarover hierna meer - weten we dat Vollenhove gedurende zijn meer dan gouden predikantschap ruim 1800 keren heeft gepreekt, slechts zelden buiten de kerkelijke gemeente die hem had beroepen. Van hoge ‘preekdichtheid’ is sprake gedurende de Zwolse jaren en het eerste Haagse (1656-1666) met een gemiddelde van 70 preken per kalenderjaar (het hoogste aantal in 1666: 77, het laagste in 1656: 59). Het lustrum erna schommelde het jaargemiddelde rond de 55 preken, waarna het nog verder is teruggezakt: alleen voor 1672 (40 preekbeurten), 1674 en 1687 (37), 1684 en 1690 (33), 1677 en 1681 (32), 1686, 1689, 1694, 1696 en 1698 (30) vallen 30 of meer gehouden preken te noteren, de andere jaren ligt het aantal (soms beduidend: 1701: 7, 1704: 9, 1691: 11, 1700: 12, 1695 en 1696: 13) lager: van 1673 tot 1704 een gemiddelde van ruim 23 preekbeurten. Dat administratieve onvolledigheid dit beeld wat kan vertekenen, is zeker. Maar persoonlijke omstandigheden hebben hem ongetwijfeld soms verhinderd zijn leraarsplicht te vervullen (zie § 6). Of iedereen zich zo heeft gestoord aan Vollenhoves onwelluidende presentatie van de goede boodschap als Constantijn Huygens (‘ik kan er niet tegen dat u zoveel goeds zo slecht verkondigt’),Ga naar eind2 is onbekend. Maar de nagalm die de predikant volgens Huygens, wellicht enigermate in de rol van karikaturist, veel van zijn talrijke woorden heeft meegegeven als hij zijn gaven liet horen: Mijn Vriendt-e Vollenhoven-e,
't Is niet-e te gelooven-e
Dat ghij niet-e verstaet-e
Hoe vreemt-e dat het staet-e,
Daer ghij so wel-e preeckt-e
Godts woordt-e, dat ghij spreeckt-e
Met staerten-e veel wooorden-e
Die Hollandt-e noijt hoorden-e. &c.,Ga naar eind3
| |||||||||||||||||||||||||
[pagina 9]
| |||||||||||||||||||||||||
die nagalm zal niet alleen de oren van deze vitale en gerespecteerde bewoner van het Haagse Plein onaangenaam getroffen hebben. Vollenhoves inzet en enthousiasme tijdens het preken kan echter veel hebben vergoed: wanneer hij in 1674, als ambassadepredikant in Windsor, onmiddellijk na een kerkdienst waarin hij heeft voorgegaan, uit een brief de geboorte van zijn zoon Samuel verneemt, reageert hij naar de schrijver, ‘ampt- en lastgenoot, en boezemvrient’ Simon Simonides, met: Ik hygde noch, bezweet en afgemat van yver.
Gy kent dat paart, en hoe 't nu zachter draaft, dan styver.
(Vollenhove 1686: 164)
Het uitspreken van een preek kon veel van het lichaam vergen! | |||||||||||||||||||||||||
1.1. Overlevering en handschriftelijk materiaalToen Vollenhove, ruim 76 jaar oud, op 14 maart 1708 in het bestuurscentrum van de ten dele stadhouderloze Republiek overleed, hebben uitgeschreven preken en bondiger preeknotities van zijn hand ongetwijfeld deel uitgemaakt van de papieren die zoon Jacob (1669-1743) te beheren kreeg. Die nalatenschap heeft deze in staat gesteld, de vijfde druk van zijn vaders bekende gedicht KruistriomfGa naar eind4 ‘naar 't hantschrift van den dichter, overzien en verbetert’ het licht te doen zien, en mogelijk hebben de geschreven versies van de preken hun dienst bewezen bij de voorbereiding van de uitgave van De Heerlykheit der rechtvaardigen in 1723 en 1724 (zie § 1.3). Jacobs zoon en erfgenaam Johannes (1710-1755) heeft, na de dood van zijn vader, aan Jacob Spex (1704-1775) de gelegenheid geboden mede op basis van de handschriften de gedichtenbundel Kruistriomf en gezangen ('s-Gravenhage: Mattheus Gaillard, 1750) samen te stellen. De vererving van de manuscripten heeft waarschijnlijk gedurende de gehele achttiende eeuw langs de mannelijke lijn plaatsgehad. Ik veronderstel dat Joannes Adriaan Vollenhove (1756-1807), achterkleinzoon van de predikant en dichter, ze, gedurende zijn verblijf in Ceylon (Sri Lanka) en Indië (Indonesië) in dienst van de Vereenigde Oostindische Compagnie, in zijn vaderland heeft gelaten. Diens dochter Maria Jacoba (1802-1881), in Nederland verblijvend en in 1824 gehuwd met de Alkmaarse substituutofficier van justitie Gerrit van Leeuwen (1795-1872), zal na haar vaders overlijden in het nabij Batavia (Djakarta) gelegen Rijswijk in het bezit van deze oude familiepapieren zijn gekomen. Hun zoon, de Alkmaarse officier van justitie Dirk François van Leeuwen (1826-1895), heeft op 12 juni 1894 | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 10]
| |||||||||||||||||||||||||
een groot deel van de handschriften (voornamelijk brieven) van de verre voorvader door Brill en Burgersdijk & Niermans te Leiden laten veilen. De voor deze veiling samengestelde Catalogue d'une splendide collection de lettres autographes et de documents historiques et littéraires provenant de la succession de Johannes van Vollenhoven behelst onder andere de informatie dat de kinderloze eigenaar - die blijkbaar de culturele waarde ervan ingezien heeft - ze voor zijn dood in goede handen wenste te zien overgaan: ‘il désire les voir, avant sa mort, passer en bonnes mains. De là la vente.’ Preken van Vollenhove komen in de zojuist genoemde catalogus niet voor. Pasten ze volgens de veilinghouder onvoldoende bij de rest? Waren ze al veel eerder uit de collectie verdwenen? Of zijn ze misschien na het overlijden van Dirk François van Leeuwen enige tijd ergens blijven liggen, bij voorbeeld bij de kinderen van Gerrit Jacob van Leeuwen (1829-1886), de broer van Dirk François? Ze duiken in 1900 op in verkoopcatalogus 48 (Théologie Philosophie) van - opnieuw! - Burgersdijk & Niermans te Leiden waarin handschriften (nrs 17460-17464) en gedrukte werken (17465-17469) van Vollenhove werden aangeboden. Hiervan zijn de loten 17461 en 17462 voor ons onderwerp van belang. ‘Predicatien, gepredikt voor de christel. gemeente te Zwolle’ vormden lot 17461, waarvoor f 10 werd gevraagd. Het bestond uit vier ‘boeken’; het eerste ervan bevatte preken uit de periode 3 februari 1656-7 mei 1657, het tweede bestreek de periode 17 mei 1657-april 1658, het derde 4 april 1658-september 1659, het vierde 13 september 1659-30 december 1660. Het andere lot (vraagprijs f 75) bestond volgens de beschrijving uit ongeveer 450 cahiers en 5 perkamenten banden, in totaal ongeveer 550 preken die Vollenhove van 1665-1705 in Den Haag gehouden had. Het betrof, aldus de catalogus aan het einde van nommer 17462, een ‘Zeer belangrijke en kostbare verzameling, die ook uit het oogpunt der geschiedenis en staatkunde van dat tijdperk van veel belang is’. Deze opmerking kan betrekking hebben op beide loten met preken.Ga naar eind5 Ik merk op - gezien de inhoud van de hieronder te bespreken bundels - dat onder ‘preken’ drie categorieën teksten naar de vorm kunnen worden onderscheiden. De eerste wordt gevormd door aantekeningen op één of enkele bladzijden die houvast boden bij een wat meer ‘geimproviseerde’ preek; dat ze werden gebruikt zoals ze waren, kan blijken uit het feit dat Vollenhove bij een dergelijk ‘schema’ over 1 Petrus 4, 17, opgesteld voor de beurt van 24 februari 1664, vóór de datum ‘Niet’ heeft geschreven. Daarnaast zijn er de ‘volledig’ uitgeschreven teksten die letterlijk voorgelezen zouden kunnen zijn maar waarop stellig is geïmproviseerd. Als derde groep zijn er de teksten waarin de voortgang van de preek in steekwoorden is vastgelegd. Een voorbeeld daarvan ontleen ik aan de preek | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 11]
| |||||||||||||||||||||||||
van 4 maart 1658 (GAG 656: 319) over Matteus 26, 59-64: ‘siet - voortvarenheit - boos voornemen - ondersoek - bestaan - minste - kettery - oproerigheit’ etc; dergelijke notities dateren vooral uit de Zwolse periode, en bij het hernemen van de preek in de Haagse tijd zien we in een uitgeschreven versie deze steekwoorden vaak in de ‘volledige’ tekst terug - wat laat zien dat Vollenhove zijn oude preken heeft geraadpleegd. Zo had hij voor zijn preek van 8 juni 1662 in Zwolle over Matteus 3, 9 genoteerd: Zoo - meent iet - bedrieght - in - gemoet - Gal. VI Vele bedriegen - op soo een wyse dewylse - veel - houden - Arme zyn 'er - die - ryk - en dat waarachtigh - soo wel - geestelyke
Ruim drie jaar later, op 21 oktober 1665, heeft hij in Den Haag over dezelfde tekst gepreekt; als opening schreef hij op: Zoo iemant meent iet te zyn, daar [terwijl] hy niet is, die bedrieght sich selve - in syn gemoet; dat 's een heilsame waarschuwinge des Apostels Gal. VI.3. Vele menschen bedriegen aldus sich selfs, terwylse [aangezien ze] te veel van sich selve houden. Vele Armen zyn 'er, die sich selven ryk maken, seght Salomon Prov. XIII.7, en dat is waarachtigh soo wel aangaande/van de geestelyke/hemelsche, als lichamelyke/aardsche rykdommen.Ga naar eind6
In 1662 zal, aan de hand van de beknopte versie, ongeveer gezegd zijn wat in 1665 voluit werd opgeschreven en gelezen.
Evenals 17463 en 17464 zijn de nommers 17461 en 17462 - rechtstreeks van Burgersdijk & Niermans of via een omweg - in het bezit geraakt van de Archiefdienst van de Hervormde kerk aan de Javastraat in Den Haag; bij de gedwongen liquidatie van die dienst in 1987 werden ze geschonken aan het Haags Gemeentearchief waar ze werden toegevoegd aan het archief van de kerkenraad van de hervormde gemeente. De inventarisnummers 641-654 die daar onder toegang 203 als 14 pakken ‘Preken’ zijn aangeduid, zijn als volgt beschreven:
| |||||||||||||||||||||||||
[pagina 12]
| |||||||||||||||||||||||||
Met de aanduiding ‘oude nrs.’ wordt gedoeld op de nummering op een reeks blauw-grijze kaarten die in de afzonderlijke cahiers van lot 17462 gestoken zijn - bij Burgersdijk & Niermans of in de loop der jaren door een archivaris van de Archiefdienst van de Hervormde kerk in Den Haag, wellicht door de predikant E.J.W. Posthumus Meyjes. Deze nummering is in belangrijke mate door de chronologie van de preken bepaald. De nummers 641-651 voldoen nagenoeg geheel aan de inhoudsomschrijving van lot 17462 in de al genoemde catalogus van Burgersdijk & Niermans uit 1900; alleen zijn de eerste vier preken niet uit Vollenhoves Haagse periode en uit 1665, maar hebben ze in 1658 in Zwolle geklonken. Ook de preken en preeknotities uit 652-654, waarvan slechts een klein aantal een datum draagt, hebben waarschijnlijk deel uitgemaakt van het laatstgenoemde lot. Maar aan de huidige nummers 652 en 653 zijn stukken in Vollenhoves handschrift uit de vroegere loten 17463 en 17464 toegevoegd.Ga naar eind7 653 is uitgebreid met Vollenhoves ‘Onderzoek, wanneer Jacob met Lea en Rachel getrout is’, ‘Gebeden van den Slot-prediker Vollenhove’ (met op de laatste bladen een schrijfoefening van zijn dochter Cornelia), ‘Gebedt’ en ‘Analyses Textuum’ (alle uit lot 17463), en een gedrukte, tot nu toe onopgemerkte Disputatio theologica de naturali cognitione Dei (Groningen: Samuel Pieman, 1653), door Vollenhove onder leiding van Samuel Maresius aan het einde van zijn predikantsopleiding in Groningen verdedigd. 652 herbergt tevens Vollenhoves ‘Oratio de Juramento; licitum est homini Christiano per nomen Dei jurare’ uit 1645, een tweetal versies van zijn Latijnse-schoolrede ‘Oratio de nativitate D. nostri J. Christi’ uit 1646, en de ‘Oratio de educatione’ uit 1647, in de catalogus uit 1900 onder 17464 vermeld. Vollenhoves eveneens in 652 opgenomen ‘Oratio Fratrum Josephi de parricidio’ etc. uit 1645, zijn ‘Tractatio quaestionis utrum bruta sint rationalia?’ uit 1647 (alle Latijnse-schoolvoortbrengsels) en zijn ‘Aantekeningen over de Heilige Schrift’ zullen hebben behoord tot de ‘andere handschriften’ van lot 17464 uit de catalogus. De loten 652 en 653 bieden de hedendaagse onderzoeker dus prekenGa naar eind8 én gedachtengoed van de adolescent en student Joannes Vollenhove. | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 13]
| |||||||||||||||||||||||||
De inventarisnummers 655-663 worden door het Haags Gemeentearchief (toegang 203) als ‘Registers van preken, 1656-1690. 9 delen’ omschreven. Hun afzonderlijke inhoud is er als volgt aangegeven:
Aangezien hun inhoud en de tekst voorin de afzonderlijke banden overeenstemmen met de omschrijving die de catalogus van 1900 bij lot 17461 bevat, vormen 655-658 zonder enige twijfel hetzelfde bestand (de vier ‘boeken’) als dat nommer uit de catalogus. De nummers 659-663 komen in aantal en externe omschrijving geheel overeen met de ‘5 perk. bdn 4o’ van lot 17642 uit 1900. Hoewel de inhoud van drie nommers (659-661) niet voldoet aan de in 1900 geboden informatie (‘Predicatien gehouden door den hofprediker Vollenhove te 's Gravenhage van af 1665-1705’), ben ik van mening dat 659-663 dezelfde zijn als die in de catalogus werden vermeld onder nommer 17461; vermoedelijk is de beschrijver door de inhoud van de ‘Ongeveer 450 cahiers’ (hierboven 641-651 of 654) van lot 17462 misleid.
Tot nu toe heb ik niet gesproken van ‘de of zijn uitgeschreven preken’ etc. en van ‘De preken van Vollenhove’ etc. maar van ‘uitgeschreven preken’ en ‘Preken van Vollenhove’. Daarmee heb ik willen voorkomen dat de gedachte zou post vatten dat de erfgenamen van de papieren nalatenschap van Joannes Vollenhove gedurende bijna twee eeuwen álle thans in Den Haag berustende ruim 800 preekteksten in handen hebben gehad. Nummer 349 uit 652 is een ‘Register van Vader zal[ige]rs Predikaatsien, uitgezondert de Katechismus- Passi- en andere Feestpredikaatsien’ van de hand van Jacobus, de al genoemde zoon van de predikant. Onder deze tekst staat op de eerste bladzijde: ‘Nota. De Katechismuspredikaatsien zyn by elkander gebonden in twee pakketten, getekent No. 1. en 2. Desgelyx zyn de Passi- en andere Feestpredikaatsien gebonden in twee pakketten, getekent No. 1. en 2. Voorts zyn alle de andere predikaatsien, in dit Register begrepen, by elkander gebonden in negen pakketten, getekent No. 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8. | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 14]
| |||||||||||||||||||||||||
en 9.’. Bij de preken die in het register zijn vermeld, is telkens aangegeven tot welk pakket ze ten tijde van Jacobus' registratie behoorden. Vergelijken we de informatie van het ‘Register’ met de gegevens uit de lijst die ik heb opgesteld aan de hand van de in Den Haag aanwezige preken, dan blijken er in het ‘Register’ heel wat preken uit die lijst niet voor te komen. Zo heeft Jacobus geen gewag gemaakt van enige preek over een passage uit Exodus, terwijl we toch over vijf preken beschikken die van een aanhaling uit dit bijbelboek uitgingen. 1 Koningen zou volgens het ‘Register’ elf maal tot een preek hebben geïnspireerd, terwijl er ruim honderd leerredes naar aanleiding van één of enkele verzen van dit boek te vinden zijn. Twee maal zouden volgens Jacobus versregels uit de achtendertigste psalm als preekstof hebben gediend, maar er zijn eenentwintig verschillende preken die van een deel van deze psalm uitgaan. Zo'n vijftig preken - meer dan de helft - over een passage uit Matteus staan niet in het ‘Register’, en voor het Lukas-evangelie geldt dat er tweeëntwintig wél en tweeëndertig níet worden genoemd. Een aantal hiervan, bestemd voor de lijdenstijd of een van de kerkelijke hoogtijdagen, heeft Jacobus ongetwijfeld in de daarvoor bestemde bundels met ‘Katechismus- Passi- en andere Feestpredikaatsien’ ondergebracht, maar lang niet álle in het ‘Register’ ontbrekende preken waren daarvoor bedoeld. Nader onderzoek heeft uitgewezen dat Jacobus de huidige inventarisnummers 655-663 niet in bezit heeft gehad, althans niet heeft gebezigd toen hij zijn ‘Register’ opstelde: de preekstof van een zeer groot aantal preken uit deze stukken vinden we niet in het ‘Register’. En áls preekonderwerpen uit dit bestand in het ‘Register’ zijn vermeld, is er bijna steeds in één van de boeken 641-654 een tekst over hetzelfde onderwerp te vinden. Zo noemt het ‘Register’ een preek over 1 Petrus 5, 5; een preek hierover treffen we aan in 663 én in 651. Opmerkelijk is dat enkele ‘schema's’ uit 657 en 658 worden vermeld in het ‘Register’ zónder dat daarmee elders een preek correspondeert. Daarnaast vond ik evenwel in Jacobus' ‘Register’ een preek over Hooglied 1, 13, die alleen in 658 voorkomt, één over Matteus 6, 22-24 die slechts in 657 wordt gevonden. Er zullen dus preken verloren zijn gegaan, een veronderstelling die wordt gesteund doordat in het ‘Register’ ook preken worden vermeld die in het gehele Haagse bestand niet aanwezig zijn (o.a. over Rechteren 15, 15-16, Job 14, 1, Galaten 6, 15). Ik meen te mogen concluderen dat Jacobus niet beschikt heeft over, althans geen gebruik heeft gemaakt van de huidige inventarisnummers 655-663: de gebonden preken.Ga naar eind9 Maar ook niet alle preken uit de nummers 641-654 die op grond van Jacobus' selectie in het ‘Register’ mogen worden verwacht, zijn daarin ook opgenomen. Onderzoek naar de preken uit 641 leverde op dat geen enkele | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 15]
| |||||||||||||||||||||||||
preek uit Vollenhoves Zwolse tijd in het ‘Register’ een plaats gekregen heeft. Een controle over de jaren 1656 en 1657 heeft bevestigd dat Zwolse preken over het algemeen niet in het ‘Register’ voorkomen: weliswaar is er een preek vermeld over Lukas 7, 12-15, maar Vollenhove heeft deze tekst gekozen voor een preek op 21 september 1656 in Zwolle én voor nieuwe preken in Den Haag op 12 april, 3 mei en 7 juli 1671. Evenzo heeft hij op 26 oktober 1656 zijn gemeente onderhouden naar aanleiding van Johannes 4, 46-50. Het ‘Register’ vermeldt over Johannes ‘IV. 46.47.48.49. vyf pred. twee in de tweede’ (‘vijf preken over Joh. 4, 46-49, waarvan de tweede uit twee preken bestaat’) en ‘50. twee pred. by een’; op 18 en 27 januari, 24 en 27 februari en 2 en 6 juni 1669 heeft Vollenhove in Den Haag een preek aan elk van de verzen gewijd; de preken van 2 en 6 juni, over vers 50, staan in hetzelfde cahier. Voor de preken die Vollenhove in zijn laatste Zwolse jaren (1663-1665) heeft geschreven, geldt dat de Schriftpassage die als uitgangstekst werd gekozen, een aantal keren ook in het ‘Register’ staat opgenomen; het betreft dan vooral reprises. Slechts één maal trof ik geen nieuwe, Haagse preek over een in Zwolle bepreekt thema aan, terwijl het ‘Register’ dat onderwerp wel vermeldt: het betreft de preek van 31 mei 1663 over Matteus 6, 22-24. Een steekproef leerde dat alle nieuwe Haagse preken wél in het ‘Register’ staan. Ik meen dan ook te mogen vaststellen dat het ‘Register’ dat Jacobus Vollenhove heeft vastgesteld over de preken van zijn vader, alleen betrekking heeft op diens Haagse preken, met inachtneming van de selectie die hij zelf heeft aangegeven. | |||||||||||||||||||||||||
1.2. VreemdelingenEnkele preken uit de verzameling van het Haagse Gemeentearchief zijn geschreven in eenzelfde hand, die afwijkt van die van de overgrote meerderheid van de preken van Vollenhove, én van die van zijn ‘Journael’ (Dibbets 2001b) en in manuscript overgeleverde gedichten (UBL LTK 1644): onder andere de vele sierkapitalen vallen op. Het gaat om de preken 28 van nummer 641, 184 van 647, 251 uit 649, 320, 321, 322, 323, 324A en B, 325, 330B, 336, 343, 344, 345A en B, 346 uit 652, 357, 358, 361, 362, 383A en B uit 653, en 283, 284 en 285 uit 655. Bij de preek die Vollenhove op 6 april 1662 heeft gehouden over Johannes 20, 24-25 (GAG 652: 330), ligt bovendien een preek in diezelfde afwijkende hand; delen ervan zijn letterlijk in Vollenhoves preek verwerkt.Ga naar eind10 Enkele van de ‘vreemde’ preken (647: 184, 649: 251, 652: 320) zijn voorzien van een preekdatum in Vollenhoves hand, een paar bevatten, in de marge vooral, toevoegingen die wél door Vollenhove geschreven zijn. | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 16]
| |||||||||||||||||||||||||
We kunnen hier te maken hebben met preken die Vollenhove zelf in een afwijkend handschrift heeft genoteerd. Daartegen pleiten m.i. in elk geval ook afwijkingen in de spelling (bij voorbeeld lichchaam tegenover normaal (aanvankelijk) lichaem of (later) lichaam). Bovendien wordt ongeveer de helft van deze preken afgesloten met ‘Uit’, iets wat Vollenhove in de andere preken nimmer heeft geschreven. Aan het einde van 653: 336 (de enige Latijnse preek, over Exodus 20, 8-11) en 653: 357 is een monogram geplaatst dat zeker geen ‘J.V.’ luidt. Het valt niet uit te sluiten dat het om afschriften gaat die door een ander zijn vervaardigd van preken van Vollenhove; deze kan de teksten vervolgens hebben bewerkt, aangevuld en gebruikt. Een punt ten voordele van de veronderstelling dat het preken van Vollenhove zijn, is dat in verschillende van deze preken verwezen wordt naar klassieke auteurs. Waarschijnlijker echter lijkt het me dat het hier om preken gaat die Vollenhove van één van zijn ambtgenoten heeft geleend of ontvangen. Een klein aantal ervan heeft hij voor een preekbeurt gebruikt. Ofschoon de meeste van deze preken voorkomen in de bundels 652 en 653, die door Jacobus in het ‘Register’ zijn opgenomen, neem ik vooralsnog aan dat ze van de hand noch van de geest van Vollenhove zijn. | |||||||||||||||||||||||||
1.3. Preken in drukEen aantal preken van Vollenhove is in druk verschenen. De eerste is Afscheit, genomen van de gemeente te Zwol, voor zijn vertrek naar 's-Gravenhage, den 18. van augustus, 1665, in 1666 op de markt gebracht voor de Haagse boekhandelaar Michiel van Heyningen.Ga naar eind11 Een separate herdruk van deze preek is in 1742 uitgebracht door de Amsterdamse boekhandelaar Johannes Rotterdam, die in datzelfde jaar ook gezorgd heeft voor de derde druk van Vollenhoves De heerlykheit der rechtvaardigen [...], vertoont in XIV predikaatsien, waaraan er nog vijf waren toegevoegd, onder andere Afscheit etc.. Dezelfde bundel met dezelfde preken was in 1723 en 1724 voor Joan Arnold Langerak verschenen, in 1724 met een opdracht aan de Leidse predikant Ulrich Veling. De eerste druk van deze Heerlykheit was in 1706 in Den Haag voor respectievelijk Abraham de Hondt en Gillis van Limburg verschenen; deze bevat alleen de eerste veertien preken van de latere drukken, die dezelfde mise-en-page laten zien als de edities van Joan Langerak. Aan de basis van deze omvangrijke bundel ligt De heerlijkheit der rechtvaerdigen, begrepen in drie predikaetsien, waarvan een uitgave voor Jacobus van Hardenberg uit Amsterdam, uit 1696 bekend is.Ga naar eind12 Gillis van Limburg uit Den Haag zorgde ervoor dat de volgende preken van | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 17]
| |||||||||||||||||||||||||
Vollenhove separaat het licht zagen: Gelukkige herbergsaamheit, vertoont in een predikaatsie over II Kon. IV. VIII-XVII voor 't synode van Zuidthollant (1694, 1695), Tabitha doot en onsterflyk: vertoont in een lykpredikaatsie over Hand. IX. 36-39: de doorluchtigste, grootmagtigste vorstinne Maria de Twede [...] ter gedachtenisse (1695), Een groot vorst, ons Israel ontvallen door de doot van den doorluchtigsten grootmagtigsten vorst Willem den derden [...] (1702), en Vollenhoves afscheidspreek van 6 mei 1705 in Den Haag: Ewige bestendigheit van Godts woort, vertoont in een slotpredikaatsie over 1 Petr. 1. 25 (1705). In de Heerlykheit-edities van 1723/1724 en 1742 vormen deze laatste vier preken, mét zijn Afscheit uit 1665, de toevoeging ten opzichte van de druk van 1666.
Hoe verhouden zich de in handschrift overgeleverde en de gedrukte versies van een preek? Ter vergelijking laat ik hier de eerste alinea's van de preek van 19 december 1688 volgen over Openbaringen 6, 9-11 (GAG 650: 272: 1-3 en Vollenhove 1706 (=1723): 452-501, m.n. 452-453). In het handschrift draagt deze preek het bovenschrift: ‘De zielen onder het altaar, om wraak roepende’. In de druk ontbreekt dit, maar zijn de drie Schriftverzen geciteerd.Ga naar eind13 Behalve deze opening van de preek (I), waarin een groot aantal Schriftteksten aaneengeschakeld is, bied ik ook een gedeelte uit het slot (GAG 650: 272: 65-67; Vollenhove 1706: 494-495), waar de predikant, retorisch, zich nauwelijks aan bijbeltekst gebonden heeft en historische wandaden, begaan tegen protestante Christenen, in herinnering roept bij zijn gemeenteleden (II). Tekst waar in het handschrift een inlasteken voor geplaatst is, is zonder nadere aanduiding opgenomen. Soms heeft Vollenhove boven een woord of groep woorden tekst geschreven die niet als invoeging maar als alternatief bedoeld is; de oorspronkelijke tekst op de regel is niet doorgehaald en Vollenhove heeft de knoop niet doorgehakt. In dergelijke gevallen is de oorspronkelijke tekst als eerste gegeven, gevolgd door een schuine streep (/), waarna de tweede mogelijkheid volgt. | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 18]
| |||||||||||||||||||||||||
IDe strydende en triomferende kerk van Christus verschelen in staat niet weinig, doch zo datze overeen komen in velerhande opzight. De strydende kerk vint zich hier als vreemdeling op den weg, maar de triomferende in 't vaderlant. Hier wandelt men door gelove, en daar door aanschouwen; gelyk Paulus dat onderscheit uitdrukt, 2 Kor. V. 7. Hier heeft men slechts eerstelingen [eerste voortbrengselen] des Geests, Rom. VIII.23. en daar den volkomen/vollen oogst. Hier zwerft men met Israël in een woestyne, vol elende en verdriet; en daar geniet men de zalige ruste van 't hemelsche Kanaan. Hier wort lastig [moeitevol] doorgaans gestreden; en daar getriomfeert na volkomelyk behaalde overwinninge. Godts woort vertoont ons dit onderscheit klaar en overgroot tusschen strydende en triomferende kerk. Tot strydt worden wy daar aangemoedigt tegens de vleeschelyke begeerlykheden, die kryg tegens de ziel voeren, 1 Pet. II.11. ja tegens geen vleesch en bloet alleen, maar tegens geestelyke boosheden en gewelthebbers dezer werelt, en de helsche magten zelfs, Efes. VI. d'Apostel vermaant zynen Timotheus, dat hy verdrukkingen lyde/zich rustig quyte [verduurt], als een goet soldaat van Jesus Christus, 2 Tim. II.3. en alle andere gelovigen met hem, datze den goeden stryt des geloofs stryden, 1 Tim. VI.12. Elders worden de heiligen in de gelukzaligheit des ewigen levens als triomferende vertoont, met den Satan onder de voeten, een teken van den braafsten [verhevenste] triomf/der braafste triomfe, Rom. XVI.20. met palmtakken in de hant, een blyk van volkomene overwinninge, Openb. VII.9. met goude kronen of onverwelkbare kronen der/van heerlykheit op het hooft; een bewys van opperste/de grootste heerschappye, door veel stryts bevochten, Openb. IV.4. 1 Pet. V.4. Dit 's voorwaar een groot onderscheit, en zodanig/ja zulx, dat onze zwakheit het bezwaarlyk of niet kan begrypen. Maar d' overeenkomste blykt echter niet weinig/te min tusschen strydende en triomferende kerk. Want een en de zelve Christus is hooft van beide. Door zyne genade wort hier kloekmoedig/rustigGa naar eind14 [dapper] gestreden: en anders hierna niet getriomfeert, als door zyne genade. Hier wort Godt verheerlykt, en daar noch veel beter; zyne gelovigen niet anders verkiezende, noch roepende, noch rechtvaardigende, noch heiligende, noch uit de helle ten hemel verheffende, als tot prys [lof] der heerlykheit zyner genade, Efes. I. Al wat de genade in dit leven begost heeft, dat moet de heerlykheit des ewigen levens hierna voltojen. En dus zyn/worden de zelve menschen eerst leden van de strydende en namaals van de triomferende kerke. Als Paulus den goeden strydt volstreden heeft, dan ziet hy ook voor zich wechgelegt de kroon der rechtvaardigheit, 2 Tim. IV.7-8. En niemant, zo hy zegt, wort gekroont, die niet wettig gestreden heeft, 2 Tim. II.5. Dus zyn dit geen twee kerken zo zeer, als twee byzondere [afzonderlijke] delen van ene kerke, in staat verschelende, gelyk worden en zyn verscheelt, beweginge en perk, begonnen en voltooit werk. d' Apostel vertoont de gelovigen, als gelukkige genoten van beide teffens, zeggende/hun te gemoet voerende datze gekomen zyn tot den berg Sion en de stadt des levendigen Godts, tot het hemelsche Jerusalem, en de veel duizenden der Engelen; tot de algemene vergaderinge en gemeente der eerstgeborenen, die in de hemelen opgeschreven zyn, en de geesten der volmaakte rechtvaardigen, Heb. XII.22. Niet alleen zynze gekomen, zo hy zegt, tot den berg Sion, Godts kerk hier op | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 19]
| |||||||||||||||||||||||||
De kerk van Christus, op aarde strydende, en die in den hemel triomfeert, verschelen in staat niet weinig, doch zo datze overeenkomen in velerhande opzigt. De strydende kerk vint zich hier, als vreemt, op den weg, maar de triomferende hier boven in 't vaderlant. Hier kent men Godt ten dele, en daar volmaaktelyk [1723: volmaktelyk], gelyk wy van hem gekent zyn. 't Gelove ziet het heil enigzins in de strydende kerke, en de hope verwacht het, dat door zuivere liefde in de triomferende veel blyder wort genoten. Hier heeft men slechts eerstelingen van den Geest, en daar den vollen oogst, by de eerstelingen belooft. Hier begenadigt ons Godts bescherming en geleide, als een vier- en wolkpylaar, in een woestyne, vol verdriet: daar vint en wint men de allerzaligste rust van 't hemelsche Kanaän. Hier valt de stryt doorgaans lastig, en dikmaal ook bloedig; daar de triomf na volle overwinninge dies te schoner. Klaar en menigvuldig vint men dit onderscheit in Godts woort, tot wederstant ons vermanende van vleeschelyke begeerlykheden, die tegens de ziel kryg voeren; ja tot stryt niet tegens vleesch en bloet, maar tegens de vreeslykste overheden en magten, geestelyke boosheden, en gewelthebbers der werelt. d'Apostel vermaant zynen Timotheus, (en wat Christen niet met een?) dat hy welgemoedt verdrukkingen lyde, als een goet soldaat van Jesus Christus, en den goeden stryt des geloofs stryde, grypende naar 't ewige leven. Elders worden de heiligen in die verkrege zaligheit als triomferende vertoont; met den Satan onder de voeten, een bewys van den braafsten triomf; met palmtakken in de handen, een blyk van de grootste zege; met onverwelkbare kronen van heerlykheit op het hooft, een teken van de hoogste heerschappye, door veel stryts gewonnen. Overgroot is dit onderscheit, Broeders, en zodanig, dat onze aardtsche zwakheit het bezwaarlyk of niet kan begrypen. Maar de overeenkomst van strydende en triomferende kerke blykt echter niet gering. Want een en de zelve Christus is hooft van die bende [sic]. Door zyne genade wort hier moedig gestreden; en anders als door hem daar niet getriomfeert. Hier wort Godt verheerlykt, en daar noch veel beter, zyne uitverkorenen niet roepende, noch rechtvaardigende, noch verheerlykende, als tot prys zyner heerlykheit. Al wat de genade in dit leven begint, dat moet de glori des ewigen levens hierna voltrekken. En dus worden de zelve menschen eerst leden van de strydende, en namaals van de triomferende kerke. Niemant wort gekroont, zegt Paulus, die niet wettelyk heeft gestreden. Zo zyn dit geen twee kerken zo zeer, als twee byzondere delen van ene kerke; in staat verschelende, gelyk worden en zyn verscheelt, beweging en perk, begonnen en voltooit werk. Aan beide hebben de gelovigen overzalig eigendom, van den Apostel zo beschreven, datze tot den berg Sion, de stadt des levendigen Godts, Godts kerk hier op aarde, niet alleen zyn gekomen, maar ook tot het hemelsche Jerusalem, de vele duizenden der Engelen, en de geesten der volmaakte rechtvaardigen. | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 20]
| |||||||||||||||||||||||||
aarde, hare heerlyke voorrechten daar gelukkig genietende, maar ook tot het hemelsche Jerusalem, tot de menigte der Engelen, en tot al de zalige/verheerlykte en volmaakte zielen; ten opzight namelyk van het recht, datze hier toe hebben door Christus hun Heer en hooft, die al zyne dierbare leden hier van verzekert. | |||||||||||||||||||||||||
IIIs het zo, Christenen, denkt, wat voordeel en hulpe wy nu hebben in onze gebeden en bedestonden. Waar biddenwe tegens, wanneer we voor zyn Hoogheit om zegen van zyne aanslagen [militaire acties] en groot bedryf [daden] en om de behoudenis van ons en Engelant met Schotlant en Ierlant teffens bidden? Wy bidden hier tegens het Pausdom, op het bederf [ondergang] van die koninkryken van ons en van Godts kerke overal toeleggende: het Pausdom zo wreet en bloedig overal bekent in de werelt, en niet huiden eerst of gisteren, maar zo lang het in zyn kracht geweest is. Onze zonden moeten voorwaar wel gruwelyk zyn, indien we by Godt geen gehoor krygen. Hier roept het bloet tegens het Pausdom, dat door 't Pausdom zo onschuldig vergoten is. Hier roepen ontelbare zielen van martelaren, die onder 't altaar leggen; hoe lang, ô heilige en waarachtige Heerscher, oordeelt en wreekt gy ons bloet niet? Hier roepen ontelbare duizenden, die om Godts woort onthooft, gehangen, verdronken, verbrant, levendig onder d' aarde gedolven, of gruwelyker vermoort zyn? Hier roept al het bloet, van die helsche Inquisitie al van 't jaar 1170 vergoten, d' Inquisicie, door Dominikus, stichter der Dominikaner Moniken, tegens de Waldenzen en Albigoizen allereerst gevonden [bedacht] en gebruikt met onmenschelyke wreetheit. Hier roept het bloet, na die tyden vergoten door/van een geweldige heirkracht, tegens die onnozele [onschuldige] menschen door den Paus onder den tytel/naam van kruisvaders op de been gebragt, 100000 menschen in enen slag, gelyk Bellarmyn roemt, vernielt hebbende. Hier roept het bloet van de overblyfselen [het restant] der Waldensen, in Vrankryk, onder 't houden van het Trentsche Koncili vergoten door koning Francois den eersten, die 'er meer dan 4000 van liet ombrengen, zich in 't minste niet verwerende, zo de histori zegt, maar alleen om genade en mêdogentheit roepende. Hier roept het bloet noch van die twee gezegende martelaren, Joannes Hus en Hieronymus van Prage, verraderlyk verbrant, tegens woort en belofte, op het goetvinden [met instemming] van het Koncilie/der synode van Konstans, in het jaar 1415 en sedert. Hier roept al het bloet, in dien gruwelyken moort van Parys en sedert door heel Vrankryk in 't jaar 1572 aangerecht, die 20000 menschen/martelaren in een maant wech nam, op hope dat men al de Protestanten daar/dus geheel zou verdelgen. Hier roept het bloet in onze Nederlanden van over de 50000 menschen door keizer Karels wrede plakkaten, en van 18000 namaals door den Hertog Alva alleen op schavotten gedoot. Hier roept het bloet onzer geloofsgenoten, in de dalen van Luzerne en Piedmont meer dan eenmaal uitgestort, en lest nu tot gehele verwoestinge van die oude kerke. Hier roept al het martelbloet, in Vrankryk onder Henrik den tweden en Karel den negenden vergoten, in Duitschlant onder Karel den vyfden, in Schotlant onder Jacob den tweden, in Engelant van Wiklefs tyt al onder Henrik den vierden en vyfden, en sedert de reformaatsie onder Henrik den achtsten en koninginne Maria. Wat schrikkelyke vervolgingen! wat heuvels van lyken der onnozele martelaren! wat | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 21]
| |||||||||||||||||||||||||
Getuigt Godts woort en Geest dit, denkt, Broeders, wat voordeel en bystant wy nu noch kunnen bekomen in onze gebeden en bedestonden. Waar biddenwe tegens, voor onzen groten Vorst, op dien togt van 't allergrootste belang, om zegen van zyne aanslagen en groot bedryf, en om de behoudenis der kerken van ons, en van Engelant, Schotlant en Ierlant teffens, biddende? Hier bidden wy tegens het Pausdom, op het bederf van die koninkryken, van ons, en van Godts kerke, zyn ryk, in 't gemeen toeleggende: het Pausdom zo wreet en bloetverslindende in de werelt alom bekent, niet van heden of gisteren, maar zo lang het in zyne volle kracht was. Onze zonden moeten voorwaar wel gruwelyk zyn, indienze, van Godt ons scheidende, van alle gehoor ons by hem hier beroven. Wort bloet, tegens recht vergoten, een roepende stem, als gehoort is, van Godt toegeschreven, die van den aardtbodem tot hem opklinkt; immers roept het bloet, door 't Pausdom zo onschuldig gestort, veelsins tegens het Pausdom; met ontelbare zielen van martelaren, ontelbare duizenden, die om Godts woort en waarheit onthooft, gehangen, verdronken, levendig verbrant, levendig in d' aarde gedolven, gerabraakt, of gruwelyker vermoort zyn. Noch roept al het bloet der Waldensen en Albigoizen, door die helsche Inquizisie vergoten, al van de twalefde ewe af: Inquizisie, die door Dominikus, stichter van de heilige orden der Dominikaner moniken, tegens die godtvruchtige menschen eerst gevonden en gebruikt is, met onmenschelyke wreetheit. Noch roept het bloet van de Waldenzen, in Vrankryk tot den tydt der reformaatsie overgebleven, onder 't houden van het Trentsche Synode, verwezen door koning Francois den eersten, die 'er meer dan vierduizent liet ombrengen, zonder verschoninge van sexe of jaren, zonder enige tegenweer, gelyk de histori spreekt, vergeefs om genade en mêdogenheit roepende. Noch roept het bloet van de Bohemers, in de vyftiende ewe niet meer gespaart, in 't byzonder van die twee brave martelaren, Joannes Hus en Hieronymus van Prage, verraderlyk bedrogen en verbrant, tegens keizerlyk woort en belofte, op het goetvinden der vaderen van 't Synode te Konstans. Zo roept al het bloet noch van dien afgryslyken moort, te Parys en door heel Vrankryk in den jare vyftienhondert twee-enseventig aangerecht, waarvan het rivierwater bedorven wert en ondrinkbaar. Zo roept ook het bloet noch onzer oude geloofsgenoten, in de dalen van Lucerne en Piëmont [1723: Piemont] meer dan eens gemartelt, en onlangs noch tot de gehele verwoestinge bykans van die lang vermaarde kerken. Desgelyx roept al het bloet ook van meer dan vyftigduizent menschen, in onze Nederlanden door keizer Karels ongenadige plakkaten gedoodt, en van onnoembare duizenden, in zyn zoons Filips des tweden dienst, door den hertog van Alva en zynen Bloetraat vermoort. En roept al het martelbloet met een niet, in Vrankryk onder 't gebiedt van meer dan enen koning gestort, in Engelant al van Wiklefs tydt af, en sedert in 't begin der kerkhervorminge, onder Henrik den achtsten, en koninginne Maria de eerste? Wat schrikkelyke kerkvervolgingen! wat | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 22]
| |||||||||||||||||||||||||
heuvels moet men zich daar verbeelden van opgehoopte lyken der alleronnozelsten! wat stromen bloets, zo vele ewen achter een vloejende; Wie moet zich van alle die overdierbare zielen geen sterk geroep inbeelden? wie geen geschreew tot Godt in den hemel met een grote stemme; hoe lang, ô heilige en waarachtige heerscher, wreekt gy ons bloet niet aan die de aarde bewonen?
In de openingstekst (I) zien we dat Vollenhove in de druk enkele woorden ten opzichte van het handschrift heeft gewijzigd (‘vreemdeling’ werd ‘vreemt’ etc.); in de gevallen waarin het handschrift alternatieven biedt, is in de gedrukte versie nu eens voor de oorspronkelijke redactie gekozen (‘en zodanig’), dan weer voor de toegevoegde mogelijkheid (‘vollen’), terwijl soms aan een geheel nieuw woord de voorkeur werd gegeven (‘niet weinig/niet te min’ werd ‘niet gering’). Hier en daar heeft de ene bijbelpassage voor een andere plaats moeten maken. Met name de tweede alinea is in druk bondiger. Maar daar is een opmerkelijke wijziging in de gedrukte tekst aangebracht: ‘van beide’ uit het handschrift is - bedoeld of onbedoeld - geworden tot ‘van die bende’. In tekst II zijn de textuele verschillen tussen druk en handschrift eveneens niet groot. Ook hier is soms een woord vervangen (‘bloedig’ door ‘bloetverslindende’). Enerzijds zijn exacte historische gegevens (‘1170’, ‘1415’, ‘20000 menschen’, ‘18000’) afgevlakt (‘de twalefde ewe’, ‘de vyftiende ewe’, ‘onnoembare duizenden’) of weggelaten, anderzijds is er ook precisering aangebracht (‘woort en belofte’ werd ‘keizerlyke woort en belofte’) en van vergruwelijking (‘door den hertog van Alva alleen op schavotten gedoot’ werd ‘door den hertog van Alva en zynen Bloetraat vermoort’). Een vrij oppervlakkige verkenning laat ook elders geen grote verschillen zien tussen de twee versies van de tekst. | |||||||||||||||||||||||||
2. Data en plaatsenBij de meeste preken heeft Vollenhove zelf de datum of data genoteerd waarop hij ze heeft gehouden: bij de opening van de preek in de linker marge, dan wel op een leeg blad of op een aangehecht briefje achterin. Een groot aantal preken kon daardoor chronologisch geordend worden; wellicht is dat door Jacob Vollenhove al gedaan: deze is in elk geval met de preken bezig geweest en heeft er zijn ‘Register van Vader zal[ige]rs Predikaatsien’ (zie § 1.2) op gemaakt. De preken tot en met die van 18 augustus 1665 zijn vooral in de Zwolse kerken gehouden (waar nog met de juliaanse kalender werd gerekend), de latere in die van Den Haag (waar men de gregoriaanse kalender hanteerde); de enige preeknotitie die het jaartal 1653 draagt (GAG | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 23]
| |||||||||||||||||||||||||
stromen bloets, na de reformaatsie niet alleen, maar zo veel ewen achter een nu al uitgestort! Deze roepen altemaal noch: die dierbare zielen roepen en schrewen noch tot Godt in den hemel met een sterke stemme: hoe lang, ô waarachtige en heilige rechter/heerscher, wreekt gy ons bloet niet van die d'aarde bewonen?
653: 383), kan hebben gediend als een concept of houvast voor een preek in het kader van de predikantenopleiding. Voor Den Haag is nagenoeg steeds de bepreekte kerk aangegeven: ‘G.k.’: de Grote of St.-Jacobskerk, ‘K.k.’: de Kloosterkerk, ‘N.k.’: de Nieuwe kerk. Dat mijn overzicht van Vollenhoves preken, bijna geheel gebaseerd op de aantekeningen bij de in handschrift overgeleverde preken, geen volledig beeld vormt van álle door Vollenhove vervulde preekbeurten, wordt duidelijk uit de brieven van en aan deze predikant die her en der in bibliotheken - vooral in die van de universiteiten van Leiden en Amsterdam - verspreid liggen. Kunnen we Vollenhoves mededeling in de brief van 15 oktober 1671 (De Haes 1740: 154-156) aan de remonstrantse leraar Geeraerdt Brandt (1626-1685): ‘most in den tijt van 8. of 10. dagen [na 2 oktober 1671] drijmaal prediken’ relateren aan de preken van 4, 7 en 11 oktober, de opmerking in de brief van 22 mei 1677 (De Haes 1740: 178-179) aan dezelfde Brandt dat hij ‘de last van [z]ijn beroep, noch gisteren op den preekstoel waargenomen’ heeft, wordt door de gegevens bij de preken nergens bevestigd. Zo vindt ook een deel van de informatie dat Vollenhove op 4 juli 1682 ‘na den middags in den Haag, en heden [5 juli] tweemaal daar buiten’ op de kansel heeft gestaan (De Haes 1740: 229-230), geen steun. We zullen moeten aannemen dat er gegevens verloren zijn gegaan en dat Vollenhove, ten gevolge van, bij voorbeeld, drukte, vergeetachtigheid of ziekte, niet elke preekbeurt heeft geadministreerd. Dat blijkt ook uit het begin van de preek van 23 december 1674 die, volgens het hierachter volgende overzicht, de eerste zou zijn geweest na Vollenhoves terugkeer uit Engeland. Vollenhove herinnert zijn gemeente evenwel aan woorden uit zijn vorige preek (‘gelyk we uit Jesus mont in myne leste predikaetsie verstonden’; GAG 648: 221: 1): dat zal niet de preek zijn geweest van 14 mei. Elders, in een ongedateerde preek over Lukas 3, 16, merkt hij op: ‘In een andere kerke heb ik over myne textwoorden alrede gesproken’ (GAG 653: 382: 3): een preek van Vollenhove met dezelfde Schrifttekst als uitgangspunt is evenwel niet aangetroffen. Met name in de pakketten 652 en 653 worden preken of preeknotities gevonden waarvan niet bekend is waar en wanneer Vollenhove ze heeft uitgesproken. Uiteraard is het mogelijk dat we hier met ongebruikte | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 24]
| |||||||||||||||||||||||||
ontwerpen te doen hebben. Maar een aantal ervan hangt qua tekst samen met preken waarvan we plaats en datum wél kennen. Soms bevat zo'n preek een aanduiding die houvast biedt. In die over Psalm 74, 12 (GAG 653: 386B: 78) staat tussen haakjes boven een tekst in de marge ‘(1704)’, waaruit we kunnen opmaken dat deze preek in 1704 opnieuw is gebruikt. Iets dergelijks is het geval in de preek over Psalm 83, 6 (GAG 653: 373: 35). Daar vinden we de notitie ‘(1702)’.Ga naar eind15 Daarenboven biedt de tekst houvast voor de tijd van ontstaan en eerste gebruik ervan: Toen Aerdenburgh voorleden jaer in onze grootste benaeutheit dien sterken vyant zelf zoo zwak wederstont/afsloegh en met zoo zwakke handen; toen Groeningen aen eenen anderen kant verlost wiert van dat vreeslyke belegh; toen men alle die verwarringe en vyanden van binnen door d' onverwachte verheffinge van zyne Hoogheit, als een jongen/anderen Machabeeuw, zoo gemakkelyk gestilt en gestuit zagh; [... toen] die sterke en aenhoudende dooy [...] den Haegh voor de/een verwoestinge als van Bodegrave en Zwammerdam, die moorttoonelen der Fransche wreetheit, behoedde [...].
Aangezien al deze historische gebeurtenissen zich hebben voltrokken in het rampjaar 1672, moet de preek van 1673 zijn. | |||||||||||||||||||||||||
3. OnderwerpenDe meeste preken hebben, zoals uit het overzicht blijkt, een passage uit de Schrift - ‘het woord dat de Almachtige Zelf tot de mensen sprak’, aldus Van Deursen (1995: 143) - als uitgangspunt. Veelal werd deze passage van woord tot woord geanalyseerd, een methode die wel met ‘de Hollandsche predikwyze’ wordt aangeduid (Bosma 1997: 266, 269-284). Soms heeft Vollenhove, zoals niet ongebruikelijk was (Van Deursen 1995: 143), een deel van een bijbelboek gedurende een lange periode systematisch behandeld. Zo zien we in Zwolle een reeks preken van 20 januari 1656 tot 5 juni 1665 waarin 1 Koningen 16, 29 tot 22, 28 vers na vers als uitgangspunt werd gekozen. Vollenhoves vertrek naar Den Haag heeft een einde aan deze serie gemaakt, maar daar zal hij nog verschillende malen elementen uit deze reeks hernemen. Een kortere reeks vormen de preken die van 22 november tot 18 december 1657 met Lukas 9, 28-35 als thema werden gehouden, en | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 25]
| |||||||||||||||||||||||||
bij voorbeeld de vers-na-vers-bespreking van Psalm 38, die in Zwolle op 24 juli 1656 is begonnen en rond 31 mei van het volgende jaar werd afgerond met de behandeling van het laatste vers. Van bescheidener lengte is de reeks preken in Den Haag over Johannes 4, 46-50 van januari tot juni 1669 en die over Lukas 7, 12-15 in de periode april tot juli 1671. Alle preken die geen aan de Schrift ontleend opschrift dragen, vertrekken van een zondag van de Heidelbergsche Catechismus. Wellicht hebben we hier (vooral) met preken voor de namiddag te maken. Met name in preken met bovenschriften als ‘Tegens de Transsubstantiatie en Consubstantiatie’ (24.8.1662), ‘De Transsubstantiatie en Consubstantiatie wederlegt’ (7.2.1666), ‘De rechtvaerdigheit der werken wederlegt’ (26.6.1667), ‘Tegens de Misse, en van waardige en onw[aardige] Communicanten’ (3.5.1657), ‘Van de Paepsche Misse’ (9.12.1668), ‘Van den Eedt tegens Wederdoopers en Papisten’ (30.6.1661), ‘Van den geoorloofden Eedt, tegens Herdoopers en Papisten’ (3.2.1669), ‘Van den Doop, tegens de Papisten en Herdoopers’ (10.8.1662), ‘Van den H. Doop tegens het Pausdom en de Herdoopers’ (13.4.1670) - alle herhaald gebruikt - kon de eigen leer worden gepropageerd. Vollenhove heeft er de kerkgangers voorgehouden welke onzuivere godsdienstige opvattingen andersdenkende medechristenen er op na hielden, en hoe en hoe juist de gereformeerde leer was. Uiteraard moesten remonstranten, wederdopers, socinianen,Ga naar eind16 katholieken (‘het Pausdom’, ‘dat vervloekte Jericho des Pausdoms’, ‘de papisten’) en de ‘Jesuytsche dubbelsinnigheit’ (GAG 657: 115)Ga naar eind17 en bovendien de joden het hier ontgelden. Een derde categorie vormen de gelegenheidspreken, die niet, zoals de zojuist vermelde, op zon-, bid-, dank- of vastendagen zijn gehouden. Voorbeelden daarvan zijn de beide afscheidshomilieën (18.08.1665 en 06.05.1705), de preken bij het overlijden van koningin Mary Stuart (1695),Ga naar eind18 stadhouder-koning Willem (1702) of Vollenhoves Haagse ambtgenoot Eleazar Lootius (30.12.1668) waarin vanuit de preektekst tegen het einde wordt uitgeweid over de overledene,Ga naar eind19 maar evenzeer de preek waarmee Vollenhove op 16 juli 1694 de Zuidhollandse synode, gehouden in Den Haag, heeft besloten.
Al bij oppervlakkig doorbladeren van de verzameling preken - op één na alle in het Nederlands (zie § 1.2) - blijkt dat Vollenhove veelvuldig heeft aangehaakt bij de plaatselijke, kerkelijke, politieke, militaire en maatschappelijke actualiteit.Ga naar eind20 Een voorbeeld daarvan is zijn preek over Psalm 91, 3, gehouden op 15 juni 1656 ten tijde van pest; zij voert als bovenschrift: ‘Van de seer verderflyke Pestilentie’. Maar de schoenmaker bleef bij zijn leest: | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 26]
| |||||||||||||||||||||||||
Wat Pestilentie zy, haar aart, tekenen, werkingen te beschrijven, laat ik de Medicijnm[eeste]rs bevolen. Mijn ampt en plicht is meer de genesinge van de peste der siele dan des lichaams te bevorderen.
Een tweede voorbeeld licht ik uit de opening van zijn preek van 13 mei 1667, waarin hij zijn publiek meesleept naar buiten de Kloosterkerk: naar de gewaardeerde - de diaconie ontving een grote bijdrage uit de belasting die geheven werd! - en gevloekte Haagse kermis, die jaarlijks in de eerste weken van mei plaatsvond: 't is tegenwoordigh feest; zegh ik; 't is hooghtyt voor de werelt. 't Is kermis in den Haagh (hoewel het niet eenmaal in 't jaar, als elders, maar alle daagh in den Haagh wel kermis magh geacht worden te wezen) maar nu is het 'er kermis op een byzondere wyze. Nu vertoont zich de weelde allerdertelst [zo loszinnig als mogelijk], de hoovaardy allerprachtighst [met de grootst mogelijke pracht en praal], de dronkenschap zwiert ongesluikter [openlijker], en de hoerery [ontucht; afgoderij] onbeschaamder dan ooit langs de straten. De ydelheit verschynt nu op het tooneel. De buik, die grote afgodt van de werelt, wort vast [voortdurend; grotelijks] gedient en geeert by menighten van menschen, met zyn vuile en beestige offerhanden.
In zijn preek van een maand later, op 12 juni 1667, verbond hij de kermis met zijn afkeer van de katholieken, het ‘Pausdom’, waaraan men ‘in brassen en slempen op vastelavont’ niet moest toegeven, laat staan ‘in het vieren van de kermis, een afgodisch feest’ (GAG 643: 85: 50). De volle laag die de dronkenlappen in de preek van 22 mei 1673 over zich kregen, was uiteraard ook een reactie op uitwassen gedurende de gepasseerde weken: Men passe dit nu eens op onze tyden en onze zeden. O gelukkige tyden, wanneer men dus besluiten [aldus concluderen] moght: deze zyn niet dronken, want het is de derde uur van den dagh eerst! [Hand. 2, 15] Gelukkige tyden, wanneer dronkenschap (al wiertze ook, als andere zonden, hier en daer vernomen [geconstateerd]) ten minste schandelyk wert gerekent, zoo dat de dronkaerts den nacht, als Paulus zeght [1 Thess. 5, 7], hier toe verkoren, om niet by dage van elk verfoeit te worden! Maer och hoe veel erger zyn onze tyden! Hoe veel beter gelykenze de tyden van Lot en Noach, als Farus van de de leste tyden der werelt geprofeteert/gespelt [voorzegd] heeft! Hoe wydt zyn wy Christenen vervallen [afgeraakt] van die Joodtsche geschiktheit [eerbare houding]? Hoe schandelyk is die vuile zonde met der tydt onder ons aengegroeit! en hoe onbeschaemt is die beestigheit [dierlijk gedrag; losbandigheid], die weleer schaemachtigh ook in dit lant viel, onder | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 27]
| |||||||||||||||||||||||||
ons/velen nu geworden! Onder de Joden golt deze reden [deze uitspraak], deze zyn niet dronken, dewyl het de derde uur van den dagh is. Maer by ons Christenen zou die reden niet gelden; en men vint 'er niet weinige, die 's morgens om acht of negen uur, of al vroeger smoordronken zyn, die, als zwijnen, zich daetlyk zoo dra zy van den slaep ontwaken tot sterken drank begeven, ja hierom vroegh opstaan/zich vroegh opmaken [opstaan en op pad gaan], gelyk Godt over zommigen klaegde, in den morgenstont, om sterken drank na te jagen, en dan noch by den wyn in de schemeringe verteeren, Jes. V. 11. Onder de Joden wert dronkenschap verfoeit, als by lieden van ere, die hun eere lief hadden, geensins te verschoonen/vermelden [toe te schrijven], en een misdaet, die een natuurlyke konsiensi [onderscheidingsvermogen] by elk veroordeelde. Maer onder onze Christenen verneemt men zoo veel erger menschen, of monsters, die de gulzighsten onder de Heidenen hier in schynen na te yveren en naer de kroon te steken, Filoxenus en Melanchius veel liever gelykende, waer van d' eene een kranenhals en d' ander een zwanenhals zich zelven wenschte, om het vermaek [genot] van den drank dies te langer te genieten, of dien gulzigaert Bononus, waer van Keizer Aurelianus zeide, dat hy niet om te leven, maer om te drinken scheen geboren: of die beestige Italianen in Plinius tyden, waer onder de dronkenschap zoo krachtigh heerschte, naer zyn verhael, datze de beesten zelfs dwongen tot onmatigh wyndrinken. Dwong men de beesten alleen tot zulk een overdaet [exces; bovenmatig gebruik]! Maer d' een mensch dwingt 'er d' ander ook toe, en d' een Christen maekt den anderen dronken, om den Duivel/Satan aldus te recht te gelyken, als altyt bezigh met/in 't misleiden [op het verkeerde pad voeren] van 't menschelyk geslachte. Anacharsis was onder de Grieken hier over verwondert, datze in 't begin hunner maeltyden uit kleine vaten/kelken dronken, en uit veel grooter, wanneer hun niet meer dorste [als hun dorst over was], wel beseffende, dat het een onnatuurlyke zaek was, als men minder dorst hadde, dies te meer te drinken. En nochtans heeft dat onnatuurlyk misbruik/bedryf [doen], van een Heiden misprezen, d' overhant alom onder de Christenen. Daer vint menze die in 't begin van de maeltyt het drinken uit kleine glazen myden, maer op datze de grooter/grote glazen, zooze zeggen, dies te beter verdragen mogen, die namaels op tafel komen. Men beelt zich in, dat de gasten niet wel onthaelt worden, indien menze niet perst tot drinken boven den eisch der natuure. Men buight de knien, (ô schandael van ons Christendom!) de knien, die men eertyts voor den Godt des hemels alleen plagh te buigen, opentlyk als voor Bacchus in 't drinken met zulk een Heidensche, beestige en duivelsche/helsche aandacht/ceremonie. En plaghten de kinders van outs eenen dronkaert met vingeren te wyzen, als een schandelyk wonder, nu leght men eere in met dronken drinken, en niet dronken te willen drinken geeft stof tot twist/knibbelarye [geruzie] en tweedragt onder de menschen en onder de vrienden. | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 28]
| |||||||||||||||||||||||||
De heilige toorn van de voorganger, verpakt in een retorisch sterk betoog en versterkt door diens ge-epateer met kennis van de klassieken, moet op zeventiende-eeuwse geheelonthouders indruk hebben gemaakt, laat staan op hun drinkebroers - als die althans zich in Vollenhoves diensten hebben vertoond. In een kort bestek zijn naast de onder ontwikkelden bekende namen Bacchus en PliniusGa naar eind22 ook die van de minder populaire Anacharsis,Ga naar eind23 Aurelianus, Bononus,Ga naar eind24 de schijnbare persoonsnaam Farus,Ga naar eind25 Filoxenus, MelanchiusGa naar eind26 over de rand van de preekstoel geslingerd. Ook luxe en overdaad moesten het ontgelden. Natuurlijk mochten vorsten zich tooien met goud en hullen in zachte kledij (Vollenhove 1723 II: 188), maar veel burgers gingen de perken die voor hun stand golden, te buiten. In de reeds gememoreerde preek van 12 juni 1667 vroeg hij zijn gemeente: Kan de ydelheit, myne Geliefde, zich trotser of onbeschaamder ten toon stellen? Kan de hovaardy van onze vrous, dochteren klaarder en openbaarder tegens haar getuigen in haar aangezicht? Ja zoo zeght/spreekt Godt Hos. V.5 VII.10 dat Israëls hovaardy in zyn aangezicht zal getuigen, waar op dan Israël en Efraim door ongerechtigheit zal vallen. Beziet my de dagelyksche pracht eens, bezietze hier in Godts huis zelf. Beziet de dertel opgetooide of ontblote Juffrouwen van Nederlant, en 's Gravenhage inzonderheit: zietge daar het zelve werk niet, en de zelve zonde niet, eenen gewisse voorbode weleer van Israels ondergangh? Kan de hovaardy zich openbaarder in het aangezicht vertoonen, om tegens ons Israël/ onze Israëlytinnen in zyn/haar aangezicht te getuigen? De werelt is er onbeschaemt genoeg toe. Onze prachtige [met pracht opgetooide] Juffrouwen of even zoo verwyfde mannen zullen zich zoo niet optoien, daarze [wanneer ze] niemants gezicht of bezoek verwachten. Men hangt 'er doorgaans zoo veel vlyts en tyts en spiegelens aan te kost, tegens dat men voor den dagh komt en onder de menschen, tegens dat men op straat komt, of in de karos treedt, in de kermis verschynt, ja (ô gruwel!) tegens dat men in de kerk gaat.Ga naar eind27
Hij heeft niet geschuwd, recente gebeurtenissen in zijn preken in te vlechten. Beeldend oratorisch geweld dat hieraan is ontleend, biedt de preek van 6 januari 1666 waarin hij, als was hij een toeschouwer geweest, in de Kloosterkerk de verschrikkingen heeft teruggeroepen van de dramatisch verlopen zeeslag bij Lowestoft van 11 tot 13 juni 1665 die velen, tevergeefs, getracht hadden te volgen vanaf het Zuidhollandse strand.Ga naar eind28 Ook schilderde hij de dreigingen die uitgaan van de recente invallen door de bisschop van Munster, Bernhard van Galen, in het Oosten van de Republiek, de streek waar Vollenhove was geboren, die hij kort geleden voor Den Haag had verlaten en waar familie, vrienden en bekenden woonden.Ga naar eind29 Opmerkelijk is de grote overeenkomst met de openingsdialoog uit d'Overtuyghde Dina, of | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 29]
| |||||||||||||||||||||||||
korte en nodige waerschouwingh tegen 't besien van de hedens-daeghsche schouw-spelen (Utrecht: Jacobus van Doeyenborch, 1667) van zijn latere Haagse ambtgenoot Guiljelmus Saldenus (Van den End 1991: 165): Ziet my eens de schrikkelyke wraek van den vergramden en noch zoo onlangs en dagelyx getergden Godt hier over genomen. Ziet my eens dat schrikkelyk oorloghsonweêr op den Noortschen Oceaen opgesteken; twee maghtige volken te water elkander aan boort geklampt, en in dien bloedigen arbeit zo afgryslyk woedende, om elkandere te bederven [te gronde richten], Engelant en Nederlant, die eenen Godt op de zelve wyze aanroepen, en zoo vele kinderen van eenen hemelschen vader, dien vader tegens elkandere aanroepende, en daatlyk na zulk een gebedt met geweer en sabel en enterbijlen en noch vreeslyker moortgereetschap tegen elkandere te keer gaande. Ziet my eens dat in 't voorleden jaar gezien is, (want de gedaghtenis moet met de geschiedenis niet over/wegh zyn, zoo wy anders [tenminste] gezint zyn vast- en bededagen hier om te houden/vieren) ziet my, zegh ik, in dien bloedigen zeestryt dat afgryslyk wederlicht van het donderende metaal, en de bare [volle] zee als in lichten brant gezet, de dooden en levenden onder een gemengt, geroost [levend verbrand], gezengt, verminkt, verdronken: de Noortzee root met/van bloet, en dryvende vol lyken/de lyken dryvende langs alle kusten. Ziet my daar onze wapenen en maghtige vlote zoo weinigh gezegent niet tegenstaande onze rechtvaardige zake, van wint en weder, dat is van Godt zelve uit den hemel bestreden, en niet zoo zeer van den vyant, als van haar eige schrik, wanorde en verwarringe geslagen. Ziet my daar eens die schandlyke vlucht van onze groote zeemaght, die ongelukkige nederlage, onze kloekste oorloghschepen in elkandere verwart t'zamen gesprongenGa naar eind30 [geëxplodeerd]; onze braafste [dapperste] helden in den slagh gebleven, en/of in de lucht gevlogen en na/aan al de vier elementen vergaan/gestorven, zonder eenigh deel van zich zelve of het lyk ten minste voor het vaderlant te laten, om dat met de leste lykplicht te eeren, of eenigh ander graf te krygen als in de woeste baren of in den balgh [maag] van 't een of 't ander zeemonster. Stelt u eens voor oogen al de rampen uit een ongeval geboren, den vyant verheught en braverende [pochend] over onze nederlage, de gevangenhuizen te Londen/in Engelant met Nederlanderen vervult, de koopvaard en zeevaard onveiligh en bedorven [te gronde], den wreveligen [wreed, oorlogzuchtig] nagebuur met de schatten onzer Oostindische koopvaardyschepen verrykt, en met ons vermogen tegens ons gewapent. Ziet my eens de hope van dien vyant aan den anderen kant hier door opgewekt, dien oorlogh te lande, die ons met zoo vele oorloghselenden verrast heeft in onze gerustheit [rust, argeloosheid], stedekens en dorpen ingenomen en uitgeplondert, Godts dienaars verjaaght, de kerken en predikstoelen ledigh of met afgoderye [i.c. katholieke eredienst] vervult en vervuilt, de huizen verbrant, de schoonste heerenhuizen in paardestallen van den vyant verandert, vrouwen en maagden geschonden [onteerd], en zulk een menighte van ingezetenen van al hun goet, of uiterste armoede [laatste schamele bezit] | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 30]
| |||||||||||||||||||||||||
berooft. Ziet my eens al d' elenden, die ons lant drukken, en noch erger, die ons dreigen [...].Ga naar eind31
Deze plastische, door sommigen stellig als huiveringwekkend ervaren beschrijving van de gruwelijke gebeurtenissen ter hoogte van Tessel, toen de Engelse vloot die van de Republiek ernstige averij toebracht en diep vernederde,Ga naar eind32 kan op ooggetuigenverslagen berusten. Neef Hendrik Vollenhove bij voorbeeld had als kapitein op de Eenhoorn gediend onder luitenant-admiraal Tjerck Hiddes de Vries, op wiens schip 4 doden en 16 gewonden te betreuren waren geweest.Ga naar eind33 In diverse preken heeft Vollenhove uiting gegeven aan zijn prostadhouderlijke sentiment, uiteraard minder ingehouden vanaf 1672 - het jaar waarin Willem III een officiële functie gaat bekleden - dan daarvoor. De gedrukte preek (Heerlykheit 1723: 205-248) over 2 Samuel 3, 38 die hij in 1702 als oudste predikant in Den Haag heeft gehouden bij gelegenheid van het overlijden van de stadhouder-koning, bevat hiervan tal van voorbeelden, zelfs wanneer we rekening houden met de situatie. De oorlogen met Engeland en Frankrijk - dikwijls voorgesteld als een geseling van Godswege - hebben hem verleid tot het uitspreken van anti-EngelseGa naar eind34 en vooral anti-Franse gevoelens: koning Louis XIV was niet alleen de vorst van de vijand maar ook katholiek. Enkele maanden nadat er opnieuw een oorlog tussen Frankrijk en de Republiek uitgebroken is, overdondert Vollenhove zijn gemeente met een tirade tegen de Franse impact op de samenleving: Is 'er een ydelheit en/of zotheit, of boosheit in Vrankryk te vinden, die daar slechts geacht is, die hier ook niet in zwang gaat, en om strydt wort nagebootst? Fransche maaltyden moeten 't zyn, of op zyn Fransch aangerecht, die de menschen behagen; Fransche overdaat moet 'er by zyn: Fransche kledingeGa naar eind35 en pracht voor al, Fransche logens, valscheit en bedriegery wort overal vernomen. Fransch toneelspel en dansseryen kunnen we ook niet missen. Fransche lichtvaardigheit en hoerery en overspel loopt 'er onder; en geen Fransche godloosheit noch Atheistery of Godtsverzakinge ontbreekt 'er. Als of we belust waren van Vrankryk overlang geplaagt en gedreigt, heel Fransch te worden.
Zo'n uitval tegen al wat riekte naar frivoliteit, lichtzinnigheid en al wat de Schrift verbood, diende te worden herhaald, en hij gaf op 22 oktober 1690 zijn gehoor in de Kloosterkerk ter overweging: O losse [lichtzinnige] Christenen, die dan noch geen toneelspelGa naar eind36 noch dansseryGa naar eind37 kunnen missen; dan geen tydtverdryf noch vermaak weten te | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 31]
| |||||||||||||||||||||||||
vinden, als in de herberg by een vrolyk gelach, of kaartsspel,Ga naar eind38 of ander dobbelspel;Ga naar eind39 dan de pracht en het hooftsieraat niet kunnen ontberen, dat van 't Fransche hof ons hier in Hollant en in den Haag komt! Al waren deze dingen in zich zelven geoorloft, nu waar het nochtans schandelyk hier behagen of vreugt in te vinden, daar [waar] het vyantlyke zwaart te water en te lande zulke slagtingen aanrecht.
Volgens de preek die werd opgenomen in De Heerlykheit der rechtvaardigen uit 1706 en 1723 (587-588) kregen de kerkgangers in diezelfde kerk tijdens de dienst van 22 mei 1696 voorgehouden: Wat dunkt u dan, waarde Toehoorders? Zyn onze zonden niet oversnoot [zeer, al te ernstig] en hoog gestegen, terwyl Godt ons door enen vyant noch wel hardt blyft tuchtigen, die door wrede geweldenary en bloetdorstigheit al de werelt door lasterlyk befaamt [schandelijk bekend] is? Hoe onrechtvaardig zyn met bloedige oorlogen vele vorsten en Staten van hem [Louis XIV] aangetast, daar ieder slag een verboden dootslag naar [volgens] Godts wet is te achten? Hoe godloos en onchristelyk wort overal oorlog gevoert van dien Allerchristelyksten koning! hoe ongenadig en moortdadig daar gewoedt in allerhande gewesten!
Afkeer van al wat Frans is, probeert hij zijn gemeenteleden en lezers bij te brengen, want veel van wat een Franse herkomst heeft, is in strijd met Gods wet en zou kunnen leiden tot het verlies van nationale onafhankelijkheid en eigen identiteit: Wat viel hier al te klagen, zo 't ons niet verveelde, over de zonden in 't byzonder van Vrankryk, zo gemeen ook onder ons, terwyl Godts gramschap door die Fransche roede allermeest ons tuchtigt? Zyt gy, ô Verenigt Nederlant, weleer zo gezegent en ontzagelyk [gerespecteerd] Nederlant, zyt gy van de hoge hant des Almagtigen door Vrankryk niet genoeg vernedert? Kan alles, wat Fransch heet, en in Vrankryk eerst bedacht is (Vrankryk, nu schendiger [schandelijker, deerlijker] dan ooit voorheen door de verwoestinge der hervormde kerke helaas bedorven [te gronde]) uw hart en zinnen zo wonderlyk bekoren? Kan Fransche overdaat en dertelheit [wulpsheid] u noch behagen, Fransche danssery of toneelspel, Fransch gewaat en hooftsieraat, en allerlei niewe vonden van Fransche pracht, Fransche valscheit, en bedriegerye, Fransche hoererye [ontucht; afgoderij] hier of daar en hoeretreken [sluwe daden die uit ontucht/afgoderij voortkomen], met allerhande ydelheit [nietswaardigs], zotheit en godloosheit, van 't Fransche hof gekomen? Wat straf waar rechtvaardiger (ei oordeelt zelf eens, Geliefde Christenen) dan datwe heel Fransch hierop wierden, en door Vrankryk, in 't quaat, dat daar in zwang gaat, zo gaarne hier gevolgt en nagebootst, naar ziel en lichaam gansch bedorven? Want immers bewyst | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 32]
| |||||||||||||||||||||||||
Godts woort menigvuldig, (wie schrikt niet, hieraan denkende?) hoe de boosheit en hare straf niet zelden uit enen zelven hoek quam, en de Heer zyn Israel, tot Heidensche afgodery vervallen, door Heidensche afgodendienaars, de eerste meesters en aanvoerders ter godloosheit, eerst en allermeest strafte, ja elendig liet overheerschen.
(ibid. 601-602). Het lijkt me dan ook dat Vollenhoves overgeleverde verkondiging een scherpgesneden beeld in zich bergt van de opvattingen die binnen de officiële kerk van de Republiek, met name in haar bestuurscentrum Den Haag, hebben geheerst inzake religie en politiek. Vanuit (ook) die invalshoeken zijn ze het bestuderen zeker waard, ondanks de soms (voor ons) holle pathetiek die er niet in kan worden ontkend. Daarnaast zal de historicus van de ecclesiologie zijn voordeel kunnen doen doordat in afzonderlijke preken essentiële teksten bij gedeelten zijn besproken. Zo worden, onder voortdurende verwijzing naar oudere en recente theologische en filosofische werken en klassieke auteurs, de verbondswoorden uit Exodus 20 besproken,Ga naar eind40 de geloofsbelijdenisGa naar eind41 en de tekst van het Gebed des Heren uit Matteus 6, 9-13.Ga naar eind42 | |||||||||||||||||||||||||
4. PreekopbouwZeker in zijn Zwolse periode is Vollenhove zich ervan bewust geweest dat zijn kanselredes structuur moesten bezitten: dat zal hem in de jaren dat hij in Utrecht bij Gijsbertus Voetius en Johannes Hoornbeeck (1648-1653) en in Groningen bij Samuel Maresius (1653) theologie studeerde, scherp zijn ingeprent. Vooral in de Zwolse cahiers vinden we op elke beschreven bladzijde een flinke marge, bestemd voor aanvullingen, verwijzingen etc. en tevens voorzien van structuuraanduidingen. Als voorbeelden van dat laatste vermeld ik die bij de preken van 3 februari, respectievelijk 28 augustus 1656:
| |||||||||||||||||||||||||
[pagina 33]
| |||||||||||||||||||||||||
Zeker in de terminologie valt hier invloed vast te stellen van de gangbare preektheorie, zoals die o.a. wordt aangetroffen in Willem Teellincks Maniere om predikatien te stellen, opgenomen in de tweede druk van diens Spieghel der zedigheyt (Amsterdam, 1626). Ook in de Haagse preken van Vollenhove vinden we dergelijke notities, maar in veel mindere mate: de ervarener predikant zal de behoefte aan een dergelijke zelfcontrole minder hebben gehad en de opbouw van de preken zal zich vanzelf in een noodzakelijk geacht gareel hebben gevoegd. | |||||||||||||||||||||||||
5. HergebruikHeel wat preken die eenmaal waren uitgeschreven en gebruikt, hebben in later jaren nogmaals dienst gedaan; het betreft hier vooral preken voor hoogtijdagen. Ik vermeld hier de preek over Lukas 2, 16 die voor het eerst in Zwolle werd gebruikt op Tweede Kerstdag 1659, daar op dezelfde dag in 1661, 1662 en 1664 is herhaald en die we uitgebreid herschreven zien voor 26 december 1672 en die in die vorm de predikant nog 13 maal van dienst is geweest; de tekst over Lukas 2, 8-12 die Vollenhove ontwierp voor de Eerste Kerstdag van 1661, is hem ook in 1662, 1664 en 1665 van pas gekomen, werd herschreven voor Kerstmis 1666 en is in Den Haag zeker 17 keer te horen geweest. Op nieuwjaar 1657 heeft Vollenhove een preek gehouden over Lukas 2, 21 die hij volgens de aantekeningen 21 maal heeft herhaald. Matteus 26, 39-44 vormt het onderwerp van een korte handschriftelijke versie van een preek uit 1658 die ook in 1660 en 1665 gebruikt is. Dezelfde bijbeltekst diende voor een langere preek van 14 maart 1666, die in latere jaren nog zeker 16 maal is herhaald. Een korte preek met Lukas 23, 5-12 als thema werd voor het eerst gehouden op 14 maart 1658 en 5 keer hernomen, een langere versie, die voor het eerst op 20 maart 1667 is gebruikt, heeft nog zeker 16 maal voorgelegen. Van de preek van 28 maart 1666 over Matteus 26, 69-74 is 14 keer gebruik gemaakt. De paaspreek van 1.4.1668 over Markus 16, 5-6, waarvan de korte versie voor 1662 en 1663 had gediend, is Vollenhove nog 18 maal van pas gekomen, die van 30 maart 1671 over Lukas 24, 13-24 drie keer minder; de eerdere versie was in 1660, 1663, 1665 en 1668 van nut geweest. Handelingen 2 vormde uiteraard een goed vertrekpunt voor de preek op Pinksteren. In de jaren 1662-1666 heeft Vollenhove gepreekt vanuit de korte versie van de preek over de verzen 16-18, op 30 mei 1667 en nog 13 maal gebruikte hij een uitgebreidere. De verzen 14-15 waren het thema voor de Pinksterdiensten van 1656-1659, 1661 en 1664 aan de hand van de eerste versie, op 22 mei 1673 en nog 10 maal heeft hij van een langere versie gebruik kunnen maken. De preek van | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 34]
| |||||||||||||||||||||||||
18 juni 1673 met als bovenschrift ‘En vergeef ons onze schulden, gelyk wy ook onze schuldenaren vergeven’ werd daarna nog 10 maal hernomen; ook in 1657, 1659, 1663 en 1669 had Vollenhove dit onderwerp aangesneden, aan de hand van een beknopter versie. Uit het overzicht blijkt dat Vollenhove, met het klimmen der jaren, steeds meer is gaan teruggrijpen op preken die al, eens of meermalen, waren gebruikt. Ervaren predikant als hij was, zal het hem weinig moeite hebben gekost op grond van de geschreven ‘basistekst’ een preek te laten horen die zijn ‘Aandachtige’ niet bekend voorkwam. | |||||||||||||||||||||||||
6. Buiten dienstTe zien valt ook dat er periodes zijn geweest waarin Vollenhove niet, of minder dan in andere heeft gepreekt; met name in de laatste jaren van zijn uiteindelijk ‘gouden predikantschap’ moet het aantal preekbeurten geringer zijn geweest, hoewel hier uiteraard een minder nauwkeurige administratieve accuratesse een rol kan spelen. Sommige ‘gaten’ vallen met behulp van het overgebleven deel van Vollenhoves correspondentie te verklaren. Zo blijkt uit de brief van 17 november 1667 (De Haes 1740: 137-139) van Vollenhove aan Brandt dat Vollenhove ziek is geweest; dat maakt duidelijk waarom hij tussen 30 oktober en 27 november 1667 geen preekbeurt lijkt te hebben vervuld. Uit Vollenhoves brief van 15 oktober 1671 aan Brandt (De Haes 1740: 154-156) valt te concluderen dat hij tot en met 2 oktober voor enige tijd naar Overijssel is geweest. Dat stemt overeen met het ontbreken van preekbeurten vanaf 2 augustus van dat jaar tot 4 oktober. In diezelfde brief heeft Vollenhove aangekondigd dat hij drie of vier weken later ‘over Amsterdam weder naar Zwol’ zal gaan: het ontbreken van preekgegevens uit de periode tussen 4 en 22 november lijkt erop te wijzen dat die reis naar het land van herkomst toen heeft plaatsgevonden. In zijn brief van 4 november 1678 (De Haes 1740: 185-190) aan Brandt heeft Vollenhove aangestipt dat ‘de hant des Heeren [hem] bijkans voor een maant heeft nedergeworpen’ in het ziekbed, maar dat hij nu ‘wederom in de kerke geraakt’ is. We zien dat Vollenhove gedurende de periode 5 oktober tot 11 november van dat jaar niet heeft gepreekt, in de maanden november en december daarna slechts één maal. In dit verband zij gewezen op Vollenhoves gedicht ‘Dankoffer. In 't afnemen myner ziekte’ (Vollenhove 1686: 118-120) dat 16 oktober 1678 als dagtekening draagt. In de eerste maanden en de gehele tweede helft van 1680 lijkt Vollenhove als predikant niet te hebben gefunctioneerd. Uit de correspondentie blijkt evenwel dat hij andere predikantstaken wél heeft vervuld: op 26 februari heeft hij een zieke bezocht (De Haes 1740: 208), in | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 35]
| |||||||||||||||||||||||||
september werk verricht als gedeputeerde van de zuidhollandse synode (brief d.d. 16.9.1680; UBL LTK 1004). Maar de ziekte van zijn zwangere vrouw Gesina Haecke (1639-1681) - de ‘ongelegentheit van desselfs Alderliefste’, zoals Roeland van Kinschot op 13 oktober schreef (UBA H 64) - zal aan zijn zwijgen debet zijn geweest, evenals het plotse overlijden van hun oudste zoon Anthoni in december 1680 (De Haes 1740: 211-213). ‘D'overzware en gevaarlijke krankheit mijner huisvrouwe, voor en in 't kraambedde haar bijkans dodelijk getroffen, en eenige weken achter een mij veel tijts en ruste benomen hebbende’ en die haar ‘vyf maanden lang’ hebben uitgeteerd (Vollenhove 1686: 231 van februari 1681), heeft wellicht de preek-administratie ontwricht, of hem de mogelijkheid tot preken ontnomen. Het viertal maanden waarin geen preken zijn genoteerd in de zomer van 1681 (van 27 mei tot 7 september) zal samenhangen met het overlijden van Gesina in Kampen (De Haes 1740: 217-218). De eerste maanden van 1691 zal de slopende ziekte waar echtgenote Katharyne Rozeboom door werd bezocht, hem het preken onmogelijk hebben gemaakt. Hier en daar bevatten ook de preken zelf informatie omtrent periodes waarin Vollenhove vanaf de kansel heeft gezwegen: in de preek van 19 februari 1689 herinnert hij zijn gehoor eraan dat hij, sinds de laatste viering van het Avondmaal, ‘enige lichaams zwakheit’ heeft moeten verduren (Vollenhove 1723: 505). | |||||||||||||||||||||||||
7. WaarderingGa naar eind43Dát er waardering heeft bestaan voor de preken van Johannes Vollenhove, staat buiten kijf. ‘het doorluchtigste sieraet der Kerkredenaeren’ heeft Spex hem genoemd in de inleiding tot Vollenhoves Kruistriomf en gezangen (zie 1.1; p. **1v), en ‘den Haagschen, den Hollandschen Guldemont’: het waren eretitels die door Arnold Moonen, Joan de Haes en Joan Vermeulen aan de predikant waren toegekend.Ga naar eind44 Boekhandelaren zagen er brood in preken van Vollenhove op de markt te brengen. De drempeldichten die in het voorwerk van een bundel als De Heerlykheit der Rechtvaardigen uit 1723 geplaatst zijn, zijn uiteraard geen zuivere graadmeter, positief als dergelijke lofdichten nu eenmaal altijd zijn.Ga naar eind45 Maar hun vrij prominente auteurs zouden naam noch gedicht hebben bijgedragen aan een bundel die ze niet waard was. Enkele malen heeft Vollenhoves vriend Joannes Coccius (1626-1678), toen deze nog rector was van de Latijnse school van Zwolle, in brieven aan de Haagse predikant (Dibbets 1997) diens preken gememoreerd. Het lijkt erop dat Vollenhove al vrij spoedig na zijn aantreden in Den Haag kritiek te verduren heeft gekregen: | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 36]
| |||||||||||||||||||||||||
een tijd lang heeft hier het voor mij ongelooflijke praatje op grote schaal de ronde gedaan dat uw preken de kerkelijke gemeente van Den Haag niet bevielen, dat u zelfs door uw ambtgenoten of de kerkeraad vermaand zou zijn dat het woord Gods niet op die manier uitgelegd mag worden, en dat er maar weinigen zijn die u waarderen, schreef Coccius op 21 april 1666 (UBL BPL 885). Daar begreep Coccius niets van: ‘Goeie God, wat een dwaasheid zou dat zijn!’, en hij vroeg zich af of Vollenhoves ambtsbroeders wellicht afgunstig waren op diens kwaliteiten. In de stukken van de Haagse Archiefdienst bevindt zich geen materiaal dat Coccius' woorden bevestigt, logenstraft of laat zien waar de kritiek zich op heeft gericht. Maar misschien behelst het vervolg van Coccius' brief informatie met betrekking tot Vollenhoves wijze van preken, die in Den Haag (aanvankelijk?) omstreden is geweest: Wij hebben hier Groen als uw opvolger, een ernstige en actieve man, en, voor zover tot nu toe valt te constateren, een predikant die in alle opzichten voortreffelijk is. Ik heb al vaak naar zijn preken geluisterd en ze zijn me altijd bevallen. Maar zijn kanselrede laat niet die welsprekendheid zien, die doorwrochte kennis, dat verheven talent, dat vermogen om aller harten te bewegen en aller tranen voor de dag te brengen: als ik me herinner hoe mijn goede vriend Vollenhove die vaardigheden bezat, schieten mijn ogen weer vol tranen nu ik dit schrijf.
Was het Vollenhoves vermogen bij zijn ‘Aandachtige’ de tranen te doen stromen dat de Hagenaars wellicht heeft gestoord? In elk geval was het hem eigen. Als Vollenhoves oud-gemeentelid Moonen in 1683 bij gelegenheid van diens huwelijk met Katharyne Rozeboom terugblikt op Vollenhoves vertrek uit Zwolle, schrijft hij, dan predikant in Deventer: Toen myn geboortestadt zyn goude lessen hoorde,
Die om zyn afscheit in een vloet van traenen smoorde.
(Moonen 1700: 183). En veertig jaar later, toen Vollenhove in Den Haag zijn gemeente voor het laatst toesprak om met emeritaat te gaan, hebben de tranen ten minste even rijkelijk gevloeid volgens het getuigenis van Lukas Rotgans: Geleerde kruisgezant, die, om uw gryze jaren,
Vermoeit en afgeslooft in Neêrlandts heiligdom,
Weleer met vrucht en vreugt begroet' van Jesus' scharen,
Den stoel een ander ruimt, dien gy zo lang beklom;
Hoe stondt uw kerkgenoot verrukt en opgetogen!
| |||||||||||||||||||||||||
[pagina 37]
| |||||||||||||||||||||||||
Hoe woekerde elk omstryt de schatten uit uw mondt!
Hoe wiert de zerk besproeit met traanen uit elks oogen!
Toen gy voor 't leste om hoog voor uw gemeente stondt.
Hoe kon uw afscheitgroete, als wasch, de harten kneden!
Dat afscheit viel, helaas! den burgren zuur en bang.
(Vollenhove 1706: ***3r, 1723: ***4r).Ga naar eind46 Of hadden de nieuwe collegae moeite met zijn ‘doorwrochte kennis’? Díe bleek niet alleen uit zijn kennis van de Schrift (ex sacris) en van de interpretatie daarvan, maar ook uit de soms royale, bijna overdadige aanwending van getuigenissen en exempla uit de klassieken (ex publicis) in zijn preken. De preek waarmee hij op 8/18 augustus 1665 zijn Zwolse gemeente vaarwel heeft gezegd, bevat in de gedrukte versieGa naar eind47 bij voorbeeld in de tekst verwijzingen naar en aanhalingen uit Aristoteles, Cato, Cicero, Diogenes, Epicurus, Philo, Horatius, Josephus Flavius, Livius, Pausanias, Plato, Plinius, Seneca, Socrates, Statius, Strabo, Suetonius en Tacitus, terwijl in de aantekeningen uitspraken zijn opgenomen van Cassius, Cicero, Curtius, Diodorus, Philo, Horatius, Josephus Flavius, Juvenalis, Lucanus, Ovidius, Persius, Plinius, Seneca, Socrates, Statius, Strabo, Suetonius, Tacitus en Virgilius (Dibbets 2001a). Ook in enkele hierboven geboden preekfragmenten hebben we verscheidene verwijzingen naar profane, ten dele klassieke auteurs aangetroffen.Ga naar eind48 Heeft Vollenhove zo bij zijn meer voetiaanse ambtgenoten de verdenking gewekt een Leidse coccejaan te zijn (Bosma 1997: 88) in plaats van een solide leerling van de orthodoxe Groningse hoogleraar Samuel Maresius? Rector Coccius schepte in die geleerdheid in elk geval genoegen, zoals hij in een brief aan Nicolaes Heinsius van 9 juli 1664 al had laten weten.Ga naar eind49 Diezelfde Heinsius had, desgevraagd, een drempeldicht geschreven voor Vollenhoves bundel De Heerlijkheit der rechtvaerdigen, begrepen in drie predikaetsien, die in 1669 voor Michiel van Heyningen in Den Haag verschenen is (zie Vollenhove 1723: **1v). Vanuit Stockholm, waar deze diplomaat na een reis naar Rusland is teruggekeerd, schreef Heinsius op 10/20 maart 1671 aan Vollenhove (UBL BPL 885) die hem het boek met een brief de dato 22 juli 1669 (UBL Burm. F.8) had toegestuurd: Wie niet wordt meegesleept door de hartroerende en zeer meeslepende kracht van uw meer dan prachtig taalvermogen, geachte heer, moet wel ongevoelig zijn en geen enkel stijlgevoel bezitten. [...] Ik heb het over uw preken, waarvan u er een drietal hebt gepubliceerd, en wel tegelijkertijd om alle Gratiën in één bundel aan het publiek te laten zien; ik bedoel dus de drie godinnen die de oudheid eertijds in haar leugenachtigheid verzonnen heeft, zodat ze, na hun tijd, ook in onze tijd dienst doen, en wel in volledige onderworpenheid aan u. [...] Als een krachtige Hercules hebt u mij gevoed en mij met die bezielde en bruisende nectar op uitstekende wijze het hemelse | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 38]
| |||||||||||||||||||||||||
vaderland geschilderd. [...] De vrucht van uw inspanning zal hier voorwaar leven en voortdurend in de handen van lezers verkeren, zolang eer en beloning ten deel zullen vallen aan eruditie, welsprekendheid en vroomheid.
Die laatste eigenschappen kenmerkten dus, volgens de bevriende Heinsius, Vollenhoves drietal preken en zullen ook aan de overige zijn toegekend. Anderen hebben in hun reacties gewezen op diverse kwaliteiten: Willem Sluiter (1627-1673) bij voorbeeld op ‘de kracht des geestes, en de bondige en grondige effenheit [gelijkmatigheid] der redenen’ (16/26 april 1669; UBL Ltk 1234). De hier al eerder gememoreerde preek van 16 juli 1694 voor de Zuidhollandse synodes vond, getuige de Acta, een zeer goed onthaal: D. Johannes Vollenhove, S.S. Theologiae doctor, predicant in 's-Gravenhage, heeft de Christelicke Synodus besloten met een seer geleerde, wel doorwrochte en na [overeenkomstig] de tijdt wel toegepaste predicatie over 2 Reg. 4 vers 8 tot 27, van sijn eerwaerde met deftige welsprekenheyt gedaen tot volkomen contentement van de gantsche vergadering.Ga naar eind50
Wetenschappelijke (‘seer geleerde’), met name theologische (‘wel doorwrochte’) diepgang, inbedding in de actualiteit en welsprekendheid worden hier als de voornaamste kenmerken genoemd, en men vindt er enige overeenkomst met de door Heinsius vermelde kwaliteiten: eruditio, facundia en pietas. Sporen van diezelfde kwaliteiten vinden we terug in Onderschryvinge op de afbeeldingen vande heeren predikanten van de Christelijke gemeente binnen 's Gravenhage, belydenisse doende vanden herformden Gods-dienst ('s-Gravenhage: Jacob Semeyns, 1695). Het eerste gedicht, van H. Brand, luidt: Wilt gy een Phoenix sien? beschouwt hier Vollenhove,
Wiens hoog-verligte Geest ons uyt Gods Heilig Woordt
Brengt overvloed van oude en nieuwe schatten voort,
Ja diend, wat Hemels is, ons toe met volle Schove'.
'T is dien Geweldenaar, die 't steenen hart kan breken,
Ja d'onverwinb're selfs tot overgave dwingt,
En zegen en genaê als uyt de handen wringt
Door Geestelijk geweld van bidden en van smeken.
Uiteraard kón een dergelijk gedicht geen negatieve opmerkingen bevatten. Maar de door de tijdgenoot als positief ervaren kwaliteiten zijn duidelijk gemaakt. | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 39]
| |||||||||||||||||||||||||
8. SlotDe omzwervingen die de preken in handschrift van de achtereenvolgens Vledderse, Zwolse en Haagse predikant Joannes Vollenhove (1631-1708) na diens overlijden hebben beleefd, zijn niet met zekerheid te traceren. Vast staat dat ze in 1987 aan het Haags Gemeentearchief zijn geschonken door de Archiefdienst van de Hervormde kerk aan de Javastraat in Den Haag, die in of na 1900 de eigenaar was geworden van de ruim 800 teksten: preken vooral, waartussen enkele andere stukken van Vollenhoves hand zijn terechtgekomen (§ 1.1). De door verschillende intellectuelen gewaardeerde (§ 7) preken gaan uit, geheel naar de voorschriften van de tijd, van een passage uit de Schrift of de Heidelbergse katechismus, waarbij de kerkelijke kalender in acht is genomen (§ 3). Ze zijn doorspekt met aanhalingen uit en verwijzingen naar passages uit de Bijbel, maar ook klassieke schrijvers (§ 3, 7) hebben veelal een ondersteunende exemplarische functie. Daarnaast vinden we ook tal van verwijzingen naar de geschiedenis van andere volken (met name het Joodse) en naar die van de Republiek: politiek en actualiteit zijn niet geschuwd. De kerkgangers worden gegeseld met individueel en collectief begane misstappen, waarvoor Gods straf zich doet gevoelen. Door het leggen van deze relatie tussen menselijke zonde en straf van Godswege wordt enerzijds een verklaring geboden voor de aardse ellende die de mensen teistert, en anderzijds de mens aangezet tot het goede. Bieden Vollenhoves talrijke preken een fraai voorbeeld van de stem van de dienaar des woords van de gereformeerde ‘staatskerk’ uit de tweede helft van de zeventiende eeuw binnen de Republiek, ze verhelderen ook ons zicht op het werk van ‘de’ predikant, op deze predikant. Zeker in de eerste vijftien jaar van het predikantschap in Zwolle en Den Haag zal de voorbereiding van de talrijke (§ 0) preken volgens de regels van de kunst (§ 4) veel tijd hebben gevergd. Daarna is het aantal preekbeurten, althans volgens de ter beschikking staande ‘administratie’, afgenomen en heeft Vollenhove regelmatig gebruik gemaakt van voor eerdere gelegenheden vervaardigde preken (§ 5). Hoewel de preken maar zelden informatie bevatten omtrent de predikant, toch vormen ze een welkome aanvulling op de biografische gegevens waarover we beschikken (§ 6). | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 46]
| |||||||||||||||||||||||||
Literatuurverwijzingen
|
|