Voortgang. Jaargang 16
(1996)– [tijdschrift] Voortgang– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 27]
| ||||||||||||||||||
Op weg naar één grammaticografie in de geschiedenis van het talenonderwijs
| ||||||||||||||||||
InleidingMet de historiografie van (de didactiek van) het vreemde-talenonderwijs wordt de geschiedschrijving van de taalkunde en het taalonderwijs verrijkt met een invalshoek die ook op de reeds geschreven geschiedenis een nieuw licht kan werpen. Het vreemde-talenonderwijs is in feite even oud als de taalgeschiedenis,Ga naar eind1 maar men laat de (Europese) geschiedenis van het vreemdetalenonderwijs (vto) veelal pas beginnen in het vijftiende-eeuwse Italië, met de reistaalboekjes voor (Venetiaanse) koopliedenGa naar eind2 en de toenemende betrokkenheid van de middeleeuwse opvoedingstraditie op de moderne talen. Dat is natuurlijk te verdedigen, zeker vanuit praktisch oogpunt, maar het laat onverlet dat het Latijn (en dat geldt tot op zekere hoogte ook voor het Grieks en Hebreeuws) weliswaar geen moderne taal is, maar buiten Rome of de Romeinse tijd desondanks een vreemde taal: het vreemde-talenonderwijs zou eigenlijk beter kunnen beginnen met de expansie van het Grieks en vervolgens het Latijn. Dat is ook wel gebeurd, echter tot voor kort alleen nominaal, door slechts te stellen dat de ontwikkelde Romeinen de eersten waren die verondersteld werden twee talen te beheersen,Ga naar eind3 of door het bekende gegeven dat de grammatica van Priscianus voor niet-Latijnsprekenden is bestemd. Als leerboek vreemde-talenonderwijs werd het werk vervolgens zelden of nooit beschreven. Verwonderlijk is deze verschillende benadering van de ‘Latijnse traditie’ en ‘vreemde-talenstudie’ niet: de kringen waaruit beide tradities voortkomen, waren en zijn heel verschillend; het Latijn was bovendien geen levende taal meer en de Latijnse traditie, wel, dat was onze wetenschap. Onderzoek van de laatste decennia naar de talenstudie in de Middeleeuwen en Renaissance, o.m. van Murphy en Breva-Claramonte, richtte zich echter hoe langer hoe meer ook op de leerboeken Grieks en Latijn als vreemde-taalgrammatica of -leerboek, een invalshoek die in de voormalige klassiek-filologische taaltraditie van Latijnse stam en kerk niet aan de orde kwam.Ga naar eind4 In | ||||||||||||||||||
[pagina 28]
| ||||||||||||||||||
zekere zin is de verschuiving naar deze invalshoek als het verlate, absolute sluitstuk van de delatinisering te beschouwen, want nu het Latijn in de wetenschap als taal geen rol meer speelt, krijgt men oog voor andere aspecten van het vroegere onderwijs in het Latijn.
De meeste wetenschappers of zakenlieden lezen nu hun vakliteratuur in het Engels en staan, het punt van gewenning voorbij, nauwelijks stil bij dit feit. In het stadium daarvoor, het leren van Engels, is Engels nog doeltaal en is er sprake van vreemde-taalonderwijs. De verhouding van de volkstalen in de Middeleeuwen en de Renaissance tot het Latijnstalige onderwijs was nog wel zo ongelijk,Ga naar eind5 dat de zonet geschetste grens m.b.t. het Engels niet helemaal gelijkgesteld kan worden met de positie van het Latijn toen, maar er is in principe voldoende grond voor vergelijking. In de verschuiving van de belichting van de Latijnse grammatica's als neerslag van een semi-autonome discipline taalkundeGa naar eind6 naar een leerboek vreemde-talen wordt een uiterst interessante ontwikkeling zichtbaar, die gestuurd wordt vanuit de betrekkelijk recent opgekomen vto-geschiedschrijving. Het zou jammer zijn als het daarbij bleef, want ook andere grammatica's zouden anders kunnen worden geplaatst en beschreven: menige vreemde-talengrammatica is geplaatst in de geschiedenis van de moedertaalgrammatica of in de Latijnse traditie en wordt daar in aanvullende, afwijkende of ondersteunende zin behandeld, zonder dat aan de eigen invalshoek recht wordt gedaan.Ga naar eind7 Dat laatste gaat per taalgebied nu zeker gebeuren en de eerste fase, die van beschrijving van de bronnen, achtergronden en contacten met andere disciplines, is al in gang gezet. | ||||||||||||||||||
1. De recente ontdekking van het Latijn als vreemde taalMurphy's ‘The teaching of Latin as a second language in the 12th century’ (1980:159) opent met de vaststelling dat een van de opvallendste, maar weinig bestudeerde feiten uit de Middeleeuwen is, dat het Latijn steeds en overal een vreemde taal is geweest, zelfs in Italië. Ook Murphy haalt natuurlijk naar voren dat een van de meest invloedrijke grammaticale leerboeken, dat van Priscianus (6de eeuw), een vto-grammatica was en tezamen met Donatus' werk (4de eeuw) de standaard-vto-grammatica heeft gevormd (165). Deze invalshoek, zo zegt hij verder, wordt algemeen erkend,Ga naar eind8 maar vervolgens wordt voor de geschiedschrijving toch weer een tweestromenbenadering toegepast: Latijn (evt. de klassieke talen) en de moderne vreemde talen. Het begrip modern geeft daarbij aan dat het Latijn als ‘dode’ taal een andere positie had. Dat laatste is overigens voor de Middeleeuwen maar zeer gedeeltelijk waar: Latijn werd al gehoord voor het geleerd werd (in de gebeden, in de kerk) en werd in de opleidingen gesproken.Ga naar eind9 De leerlingen lazen de Romeinse schrijvers al op zes- of zevenjarige leeftijd en de geleerde wereld bediende zich alleen van het Latijn. In die wereld was het Latijn, in de Middeleeuwen en Renaissance, als een levende taal te beschouwen. | ||||||||||||||||||
[pagina 29]
| ||||||||||||||||||
Als er een wezenlijk verschil moet worden aangegeven, dan is dat de connotatie van geleerdentaal en heilige taal voor het Latijn, en daartegenover de totaal andere doelgroep, maatschappijgeleding en de andere doelstelling die wij ons bij het leren van de moderne talen in de Middeleeuwen en Renaissance moeten voorstellen. Een grote moeilijkheid om beide vormen van vto in elkaars verlengde te zien is dat een duidelijk onderscheid tussen taalwetenschap en taalonderwijs in de Latijnse grammatica toen nog niet te maken viel.Ga naar eind10
Het Latijn had dus een totaal andere positie, maar het was niettemin een vreemde taal. Zo werd het, zoals Murphy (1980:172v) heeft laten zien, als tweede (vreemde) taal aangeleerd zoals andere vreemde talen, zij het dat de Latijnse grammatica een eeuwenlange traditie achter de rug had, waardoor de leerling een uitgekiend en uitgetest beschrijvingssysteem tot steun had (dat bovendien als ‘algemene’ grammatica gebruikt werd); de socio-religieuze context van de Middeleeuwen zorgde voor de effectieve combinatie van leren en doen, en voor het nodige prestige: de leerling wist dat hij met het leren van Latijn zijn eigen positie zou verbeteren. Voeg daar nog bij de absolute voorrang die het leren van Latijn kreeg omdat het mede instructietaal was, en het zal duidelijk zijn dat de positie van de toenmalige moderne talen niet te vergelijken was met die van het Latijn. Maar daarmee was Latijn niet minder een vreemde taal, met alle didactische middelen die voor het leren daarvan nodig waren. Het Latijn was behalve doeltaal dus grotendeels ook onderrichtstaal - in tegenstelling tot die andere klassieke taal, het Grieks, dat in de Renaissance eveneens een belangrijke rol kreeg toebedeeld, maar geen brede instructietaal of gesprekstaal werd. De aanvankelijke rol die de moedertaal kreeg bij het leren van Latijn - men zag in dat het gebruik van de moedertaal in het begin tijdwinst betekende - verdween in het vervolg van de opleiding: via het Latijn werden andere, ook moderne, talen geleerd. En die Latijnse metataal heeft haar sporen tot vandaag de dag in de wetenschaps- en beroepsliteratuur nagelaten: de Latijnse woordenschat is, tezamen met de geïncorporeerde Griekse, nog steeds hofleverancier aan wetenschap en techniek, zij het wel in de synthetische vorm die bij onze tijd past.
Door de centrale rol die het Latijn in onderwijs en wetenschap heeft gespeeld, heeft ook de geschiedschrijving aanvankelijk verzuimd het aanleren van het Latijn als een T2-zaak te bezien. De noodzaak dit verzuim goed te maken, wordt nu in menig artikel aangegeven. Zo stelt Hüllen (1992:149v) nog eens eenvoudig vast dat:
| ||||||||||||||||||
[pagina 30]
| ||||||||||||||||||
Met de opkomst van de moderne talen kreeg het Latijn een andere positie,Ga naar eind11 afhankelijk nog van de bevolkingsgroep. De bewustwording van het Latijn als andere taal ontstond echter al veel eerder in het land van de ‘natuurlijke opvolging’ van het Latijn: Italië.
Toen Dante (1265-1321) in de tijd dat het Latijn oppermachtig was, voor het eerst het primaat van de moedertaal stelde door haar aan te duiden als de taal waarmee wij de wereld leren kennen, omdat het ‘de taal’ is ‘die wij onberegeld leren kennen door onze opvoedster na te bootsen’,Ga naar eind12 werd een proces van bewustwording en vervolgens beschrijving van de volkstalen aangekondigd, dat de eerstkomende eeuwen in beslag zou nemen. Voordat echter de volkstaalgrammatica in het taalcurriculum van de scholen de eerste plaats van het Latijn zou gaan overnemen, zou diezelfde Latijnse grammatica nog een nieuw hoogtepunt beleven in de lange traditie vanuit de klassieke oudheid: de humanistische grammatica. Deze werd het grote voorbeeld voor de oudste volkstaalgrammatica's. Dantes opmerking ten aanzien van de moedertaal kende nog een zeer interessant vervolg: naast de moedertaal, zo stelde hij, ‘hebben wij een tweede taal, die de Romeinen grammatica hebben genoemd, tot welks gebruik maar weinigen doordringen omdat wij er niet dan door veel tijd en ijverige studie in thuis raken’.Ga naar eind13 Hij zette zo de natuurlijke taal tegenover de grammatica, maar daarmee in wezen ook tegenover de geleerdentaal. Het zou enkele eeuwen duren voor de stellingname van Dante in de openbaarheid kwam - het werk was onaf en in ballingschap geschreven -, maar toen ging het een grote rol spelen in de questione della lingua, de discussie in Italië over de verheffing van de volkstaal. Die discussie laat ook zien van hoe ver de geleerden elders nog zouden moeten komen om aandacht te kunnen schenken aan de volkstaal, aan hun taal. De oudste Italiaanse grammatica (Alberti 1443) werd overigens geschreven vanuit de visie dat het Italiaans de voortzetting van de Latijnse volkstaal was.Ga naar eind14 Die visie maakte de Italiaanse discussie natuurlijk gedeeltelijk anders dan die in de andere landen, maar ook voor Italië golden de bekende beweegredenen en factoren die elders een rol hebben gespeeld bij de opkomst van de volkstaal op hoger niveau,Ga naar eind15 factoren als de opkomende nationale staten, de godsdienstige ontwikkelingen en ook het humanisme zelf, vrijwel unaniem aangewezen als wegbereiders voor de opkomst van de volkstaal in West-Europa.
De Renaissance is algemeen aangeduid als een soort tijdgeest, die voortkwam uit de nieuwe technische en de maatschappelijke ontwikkelingen in de 15de en 16de eeuw, en die het ontstaan van de volkstaalgrammatica bevorderde.Ga naar eind16 Dat beeld is o.m. voor de Lage Landen al verder uitgewerkt.Ga naar eind17 Op het terrein dat in de middeleeuwen werd aangeduid met ‘quadriviumvakken’, ontstond een volkstalige terminologie buiten de universiteit: van natuurkundige en aardrijkskundige zijde, vanuit de financiële wereld. Mede als gevolg van die ontwikkelingen, waarin de volkstalen i.t.t. het Latijn kon- | ||||||||||||||||||
[pagina 31]
| ||||||||||||||||||
den meegroeien,Ga naar eind18 kwam de behoefte op de eigen taal te beschrijven en mede daardoor ook te ontwikkelen tot een nationale taal in de dan opkomende nationale staten. Door de rol van de boekdrukkunst en van de scholen (met propedeuse, vertalen en godsdienstonderwijs) werd de mogelijkheid nog verbreed. Naar verhouding is de beschrijving van de volkstaal gemiddeld laat gekomen: de beide werelden - de wereld van volkstaalgebruikers en de traditionele sectoren van de wetenschap - waren aanvankelijk daarvoor te ver van elkaar verwijderd, maar, humanist of niet, iedereen was wel opgevoed met het klassieke grammaticamodel. | ||||||||||||||||||
2. De vreemde-talengrammaticaDe klassieke grammatica werd zo natuurlijkerwijs het model voor de grammatica van de volkstalen. De ontwikkeling en het verloop van dat proces zijn inmiddels uitvoerig belicht. Toch is het verhaal daarmee niet compleet, want naast en door deze historische lijn van opsplitsing van de ‘universele’ Latijnse grammatica in vele volkstaalgrammatica's (globaal geschetst als een translatio-imitatioverhaal) loopt de geschiedenis van de min of meer autochtone vreemde-talenleerboekjes, van gespreksboekje tot grammatica, nog los van de als aparte discipline geschetste woordenboekgeschiedenis. Dergelijke werkjes, al dan niet verweven met de klassieke schoolgrammatica, waren in een aantal gevallen de eerste die de taal in kwestie beschreven, als een natuurlijke voorziening in een behoefte. Als zelfstandig onderzoeksobject van de taalkunde is het terrein dat zij beslaan, nauwelijks terug te vinden in de oudere vakliteratuur, misschien omdat zij gebruikmaken van al bestaande grammatica's van het Italiaans met hooguit toevoeging van gebruikszinnetjes en normaal gesproken niet de bedoeling hebben theoretisch vernieuwend te zijn (Padley 1988: 131vv). Voor een dergelijk oordeel zou de eigen inbreng van de vreemde-talengrammatica's en -leerboekjes nog wel beter bestudeerd moeten worden, met taalkundige èn didactische maatstaven.
In het beeld van het historiografisch vastgelegde continuüm vanaf de klassieke oudheid tot het begin van de geleidelijke ‘verdietsing’ van de Latijnse grammatica, te beginnen bij de glossen ingevlochten vertalingen en toelichtingen in de volkstaal in leerboeken Latijn,Ga naar eind19 horen in feite ook de gespreksboekjes, brievenboekjes en dergelijke thuis: zij zijn eveneens de natuurlijke voorouders van de vreemde-talengrammatica en zij bestaan zelfs nog steeds, in oefenboekjes bij grammatica's, in de vreemde-talencursussen enz. De verhouding van dit soort werkjes tot het Latijnse grammaticamodel en de daarop geënte volkstaalgrammatica behoeft nog wel enige studie en zal, mits bestudeerd vanuit nieuwe invalshoeken, een relevante bijdrage leveren aan de (historiografie van de) taalkunde. Heeft dat ook al gedaan, al verzucht Finkenstaedt (1992:243) dat deze discipline wel altijd een nevenproduct van ander onderzoek zal blijven, niet in de laatste plaats omdat (vgl. Van Els 1992:45vv) de geschiedenis van het vto een eindeloze afwisseling en herhaling van dezelfde methodologische principes lijkt in te houden. | ||||||||||||||||||
[pagina 32]
| ||||||||||||||||||
De jongste ontwikkelingen in de historiografie laten echter wel degelijk een werkveld zien dat zich duidelijk laat onderscheiden door eigen kenmerken. De belangstelling van onderzoekszijde heeft heel veel te maken met de situatie van de moderne-vreemde-talenstudie, die pas laat op hoger niveau gekomen is.Ga naar eind20 Het laatste hing zoals bekend weer samen met de positie van de vreemde talen in het initiële onderwijs. Daarin tekenen zich voorts de terreinen van didactiek en taalkunde duidelijk af. | ||||||||||||||||||
3. De beginperiode van de volkstaalbeschrijving in West-EuropaIn de beginperiode van de taalbeschrijving speelt de vreemde-talengrammatica in menig taalgebied een belangrijke rol. Ik ga dan vooralsnog voorbij aan het nog niet goed bestudeerde grensgebied tussen wat moedertaalbeschrijving en wat vreemde-taalbeschrijving is: als voor het eerst de moedertaal wordt bestudeerd, gebeurt dat meestal met middelen die uit de beschrijving van een andere taal (i.c. het Latijn) afkomstig zijn. Er is natuurlijk al uitgebreid op gewezen dat dat zijn eigen effecten heeft gehad. Voor een goede geschiedschrijving van het talenonderwijs is een grondige bestudering van de vreemde-talengrammatica en wat daaraan voorafging, noodzakelijk. Daarbij stuiten we op een aantal problemen die overigens al voor een deel uitvoerig bestudeerd worden. De centrale vraag op welke punten de beschrijvingswijze van de vtg moet afwijken van de klassieke grammatica - zeker in aanvang -, leidt tot de vraag welke criteria wij kunnen gebruiken om een goed vergelijkend onderzoek te doen en welke vormen van taalbeschrijving wij erbij moeten betrekken.Ga naar eind21 Opvallend is hierbij dat het vto in de loop der eeuwen vrijwel indifferent bleek ten opzichte van de taalkundige ontwikkelingen en stromingen, en zich veel meer gelegen liet liggen aan de ontwikkelingen op didactisch terrein. Aan dit feit is weinig aandacht besteed.
Om te beseffen welke belangrijke aanvulling de ontwikkeling op het gebied van historiografie van het vreemde-talenonderwijs van het laatste decennium kan bieden, volgt hierna een korte schets van de in grote lijnen bekend veronderstelde beginsituatie van de grammatica in de verschillende West-Europese landen, die we vanuit een andere invalshoek kunnen gaan bekijken. Het gaat dan om het gebruik van het klassieke grammaticamodel als vreemde-talengrammatica, waarbij de aparte verhouding tot de diffuse stroom gespreksboekjes, brievenboeken, woordenlijsten enz. nog nader moet worden bestudeerd; het gaat om de volkstaalgrammatica die vaak met anderstalige middelen wordt bestudeerd en beschreven, en om de vreemde-talengrammatica, die in de grammaticageschiedenis van menig taalgebied aan het begin te vinden is. | ||||||||||||||||||
ItaliëWe moeten vaststellen dat in Italië, waar het toch allemaal begonnen is, de discussie over de moedertaal in feite een talendiscussie was: de strijd tegen | ||||||||||||||||||
[pagina 33]
| ||||||||||||||||||
de suprematie van de drie heilige talen was begonnen en daarnaast de strijd tussen de verschillende dialecten/talen. Dantes onderscheid tussen lingua naturalis, die voortdurend verandert, en lingua artificialis houdt volgens Apel 1980:116 ook de volgende boeiende consequentie in: de vraag naar een substituut voor het Latijn als onveranderlijke en universele taal in de volkstaal, naar een lingua regulata. Die taal zal spoedig gezocht worden in een nationale, overkoepelende taal die boven de dialecten uitstijgt, de norm en maatstaf achter de dialecten (de platonische idee), waarbij het beschrijvingsgereedschap en de beschouwingswijze klassiek waren en vooralsnog bleven. De erop volgende discussie tussen grote schrijvers en geleerden als Petrarca en Boccaccio over het normatieve ideaal van de nationale literaire taal brengt deze discussie op breder vlak. En ook al blies Petrarca de Romeinse tijd weer nieuw leven in, niemand, zelfs hijzelf niet, kon het bewijs dat in de moedertaal hoogstaande literatuur geschreven kon worden, meer uitpoetsen. In de vijftiende eeuw zien we deze gespletenheid ook bij Leonardo Bruni (1370-1444), die in het beroemde debat dat in 1435 in Florence plaatsvond,Ga naar eind22 met als intrigerend onderwerp de vraag welke taal er nu eigenlijk door het gewone volk van het oude Rome werd gesproken, het standpunt innam dat de volkstaal geen grammaticale status had. Maar het feit dat hij bereid was haar te gebruiken in zijn geschriften, had dezelfde invloed als ver voor hem de geschriften van de trecentisti.
De questione della lingua werd een strijd tussen streektalen en cultuurcentra, die van Toscane en de andere. En ofschoon de discussie plaatsvond in humanistische kringen, kwam de kwestie mede naar boven door de druk die door de opkomende bètawetenschappen en door de kunst werd uitgeoefend. Het ontbrak het Latijn aan groeimogelijkheid voor nieuwe vaktermen en het publiek was meer gediend van de volkstaal dan van het Latijn. Vervolgens ging het erom welke volkstaal. In de gecompliceerde dialectiek van de Italiaanse taalkwestie hield Leone-Battista Alberti in de Proemio tot zijn Della famiglia (1437) een pleidooi voor het (Toscaanse) Italiaans met een verwijzing naar soortgelijke ontwikkelingen bij de RomeinenGa naar eind23 die ook de volkstaal op een hoger niveau wilden brengen, en in reactie op Bruni's negatieve houding tegenover de volkstaal schreef hij zijn Grammatica della lingua toscana, de eerste (klassieke) grammatica in een van de belangrijkste Italiaanse dialecten. Ik formuleer het expres zo, omdat daarmee het bewustzijn van de aanwezigheid van op zijn minst verschillende taalvariëteiten, zo niet talen, wordt aangegeven; de vergelijking met het Latijn speelt in deze en volgende grammatica's een hoofdrol, wat toch nog wat anders is dan een contrastieve benadering. De algemeen gebruikte term ‘volkstaal’ heeft dit aspect van de historie steeds verdoezeld en staat als men niet uitkijkt een objectieve blik op de situatie in de weg. De machtsstrijd tussen de verschillende dialecten c.q. cultuurcentra is immers allerminst specifiek Italiaans, het is veeleer een ‘universale’ in de opkomst van een eenheidstaal. | ||||||||||||||||||
[pagina 34]
| ||||||||||||||||||
Het feit dat men werkte met bestaande Latijnse grammaticamodellen, zal, net als de genoemde machtsstrijd tussen de streektalen, een algemeen geldende regel blijken te zijn. Giambullari bijvoorbeeld volgt in zijn De la lingua che si parla e scrive in Firenze (Florence 1551) Linacres De emendata structura Latini sermonis (1524). Ik noem Giambullari met name, omdat hij een van de eersten is geweest die poogden in contrastieve zin het verschil in taalstructuur tussen het Latijn en de volkstaal aan te wijzen, en als oplossing aandroeg een syntaxis in de moderne zin van het woord.
Een tweetal voor de vto-geschiedenis belangwekkende punten valt te noteren uit de beginsituatie van de Italiaanse volkstaalgrammatica. In de eerste plaats is daar de vergelijking van de volkstaal met het klassieke Latijn, waardoor twee talen tegenover elkaar komen te staan, verwant maar toch totaal verschillend, in een verwarrend contrast bediscussieerd. In de tweede plaats komen de verschillen tussen de streektalen naar voren. Men voelt ze als verschillende volkstalen, duidt ze ook aan met lingua. In het verlengde van dit laatste punt komen ten slotte de vreemde-talenleerboekjes zelf ten tonele: door ontdekkingsreizen, handelsuitbreiding en de culturele uitstraling die Italië heeft, komt ook de interesse voor vreemde talen op. Gedurende de Middeleeuwen maakten kooplieden gebruik van gespreksboekjes en woordenlijsten voor kennisneming van de taal van hun handelspartners, zoals blijkt uit de plaatsen van uitgave van dergelijke boekjes langs de belangrijkste handelsroutes. Voor onderzoekers van theorie- of modelontwikkeling waren dergelijke leerboekjes kennelijk minder interessant:Ga naar eind24 het waren ‘slechts’ gespreksboekjes en woordenlijsten met zulke minieme grammaticale aanwijzingen, dat zij de taalkundig geïnteresseerden weinig te bieden leken te hebben. Als het al grammatica's waren, maakten zij gebruik van al bestaande klassieke grammatica's van het Italiaans en hadden normaal gesproken niet de bedoeling theoretisch vernieuwend te zijn. De historische didactiek raakte er des te geïnteresseerder in en kan zich dan ook beroepen op enige traditie in de beschrijving van dergelijke werkjes. | ||||||||||||||||||
SpanjeDe Spaanse situatie kent soortgelijke interessante punten in de groei naar beregeling van de volkstaal. Het culturele klimaat dat er aan het einde van de middeleeuwen heerste, zorgde ervoor dat het Humanisme pas later voet aan de grond kon krijgen. Padley (1988:154) noemt hiervoor twee redenen: de afwezigheid van een geletterde bovenlaag en het gebrek aan belangstelling van de Spaanse adel voor de letteren, gericht als zij was op de krijg. Daarin kon pas verandering komen toen Fernando en Isabella de (Castiliaanse) troon bestegen, in 1474. Het was Nebrija (1444-1522) die in die periode het humanisme uit Italië mee naar Spanje bracht. Hij schreef zijn Gramática de la lengua castellana, de eerste Spaanse grammatica, in Salamanca, in 1492, een wel heel symbolisch jaar. Daarmee kon Spanje zich beroemen op het bezit van een van de oudste West-Europese volkstaalgrammatica's. | ||||||||||||||||||
[pagina 35]
| ||||||||||||||||||
Aan dit werk was de vertaling van zijn Introductiones latinae (1481) voorafgegaan, een werk dat om zijn didactische kwaliteiten door Isabella tot nationale schoolgrammatica verheven. Interessant is overigens dat Isabella ook opdracht gaf tot een Spaans-Latijns lexicon; de samenhang in deze opdrachten (grammatica en woordenschat) zie ik in de literatuur niet benadrukt, wel het streven naar een volkstaalingang tot de (Latijnstalige) teksten van hoger niveau.Ga naar eind25 Ofschoon die Spaanse versie van de Introductiones als hulpversie bedoeld was, was toch onmiskenbaar hiermee een Spaanstalige ars geschapen. Vraagstukken als taaldifferentiatie en de oorzaken ervan, de verhouding tot het Latijn en de Arabische elementen in het CastiliaansGa naar eind26 maken duidelijk dat Spanje verschillende talen en culturen kende. Nogal wat grammatica's uit deze periode blijken vreemde-talengrammatica's te zijn, waarvan de druktraditie in de Nederlanden begint, met o.m. enkele anonieme grammatica's uit 1555 en 1559, een werkje van Gabriel Meurier (Frans en Spaans), Baltasar de Sotomayors Grammática uit 1565, die op contrastieve manier de Franse taal beschrijft, en de grammatica van Cristóval de Villalón (Gramática castellana, 1558), die zich wat vrijer opstelde ten opzichte van het Latijnse model in het besef dat de volkstaal t.o.v. de klassieke talen was opgeschoven van morfologie naar syntaxis, een besef dat al eerder bij de Italiaan Giambullari te zien is. Het bewustzijn dat de structuur van de talen verschilt en dus niet met exact hetzelfde grammaticamodel beschreven kan worden, zal een steeds grotere rol gaan spelen.
Zonder nu alle typen taalboekjes te noemenGa naar eind27 kan worden vastgesteld dat de vreemde-talengrammatica's een zeer belangrijke rol hebben gespeeld in de opkomst van de Spaanse schoolgrammatica. | ||||||||||||||||||
FrankrijkBeschrijvingen van het Frans in Engeland zijn er al vanaf de dertiende eeuw, toen het Frans daar minder gesproken ging worden. Kibbee (1985:30vv) deelt deze geschriften in drie soorten in: orthografische verhandelingen, grammatica's en vocabularia. De laatste hebben de bekende aanvullingen in de vorm van dialogen (bijv. Bibbesworths Treytez, met de vele heruitgaven en bewerkingen, en Livre des mestiers met toegevoegd Engels enz.). Vocabularia met aanvullingen (gespreksboekjes) en de ‘Donaatjes’ die volop in omloop waren, tot het werkje Donait francois van John Barton (1409) toe,Ga naar eind28 verschenen parallel en groeiden naar elkaar toe. In deze zich evoluerende traditie, waarin bijvoorbeeld ook Italiaans-Franse werkjes verschenen, moeten wij ook de latere Introductory to wryte and to pronounce frenche (1521) van Alexander Barclay (1474?-1552) zien, bestaande uit de conjugaties, de uitspraak van het Frans en een woordenlijst Frans-Engels, en Introductions in frensshe (1528) van de hand van Pierre Valence, en een aantal andere Engelstalige werkjes. Pas daarna verschijnt een uitgebreidere, op humanistische leest geschoeide grammatica, tevens het eerste tweetalige woordenboek Frans-Engels, van John Palsgrave (gest. 1554): Lesclarcisse- | ||||||||||||||||||
[pagina 36]
| ||||||||||||||||||
ment de la langue francoyse (1530), waarin vooral het contrastieve element (Frans-Engels) opvalt (Kibbee 1985:53). Het werk heeft invloeden van Barclay, Valence en Gilles DuWes, wiens Introductorie for to lerne to rede, to pronounce, and to speake Frenche trewly in 1532 het licht zag. Dit werk is, i.t.t. de grammaticale benadering van Palsgrave, meer als een directe methode te beschouwen.Ga naar eind29
De opkomst van het dialect van het Ile-de-Francedistrict had vooral te maken met de politieke en juridische verhoudingen.Ga naar eind30 Daardoor kreeg men aanvankelijk zelfs met drie taallagen te maken: Latijn, het centrale Frans en het plaatselijke dialect. Geen gezaghebbende ‘boni auctores’ dus in het centrale Frans, wel de allesoverheersende aanwezigheid van de Grands Rhétoriqueurs, die de geleerdentaal bleven hanteren. In die sfeer ontstonden eerst vertalingen van beroemde klassieke werken (Claude de Seyssel ca. 1500), vervolgens verhandelingen over de schoonheid van de volkstaal en het voorbeeld van het Toscaans.Ga naar eind31 De auteurs kozen daarbij het Ile-de-Francedialect en dat lag ook voor de hand, zoals hiervoor al is aangegeven. Wat deze eerste beschrijvingen van het Frans vanwege hun doel gemeen hebben, is de sterke gerichtheid op het vertalen en dus op de vergelijking van de beide talen in hun klank en structuur. Voorts maken zij natuurlijk gebruik van de modellen van hun humanistische tijdgenoten, m.n. Linacre, en sluiten daarmee aan op de traditie van Priscianus en Donatus,Ga naar eind32 maar toen was de moedertaalbeschrijving al gestart. Brunot (1947:II,6) en en na hem Chevalier (1968:71) wijzen op de positie van het Frans in de onderwijssituatie. Eerder is al gewezen op de rol van de glossen in de Latijnse grammatica. Aan het einde van de vijftiende eeuw wordt in Frankrijk de volkstaal nog breder gebruikt: voor het uitleggen van moeilijke Latijnse vormen, op schrift en in de colleges. Zo verschijnen er in het Frans gestelde werken ter ondersteuning van de lessen als Nature des verbes, Principes en Francoys, Grammatographia enz., geheel passend in de pedagogische traditie die ook werd bepleit door grote humanisten als ErasmusGa naar eind33 en vooral Vives (De tradendis disciplinis). In deze sfeer kwam de eerste in het Latijn gestelde grammatica van het Frans in Frankrijk uit: In linguam gallicam Isagôge (1531).Ga naar eind34 Typerend voor deze renaissance- grammatica is het beroep van de auteur ervan, Jacques Dubois alias Sylvius: natuurkundige.Ga naar eind35 De aanpak van de stof via de vergelijking met het Latijn zet een traditie voort van de eerder genoemde vreemde-talengrammatica's, maar tevens van de etymologische werken der humanisten.
In 1550 verschijnt dan met Louis Meigrets Tretté de la grammere françoeze de eerste Frans(talig)e grammatica van het Frans. Zijn gerichtheid op usus maakt het voor Meigret noodzakelijk zich waar mogelijk los te maken van het Latijnse model. Meigret benadert het begrip competence als hij uitgaat van de taal die moedertaalsprekers die hun taal goed beheersen, gebruiken. Eenzelfde houding valt waar te nemen in de eveneens in 1550 verschenen | ||||||||||||||||||
[pagina 37]
| ||||||||||||||||||
vreemde-talengrammatica Gallicae linguae institutio van Jean Pillot. Het werk was bedoeld voor de Duitsers, maar het werd overal in Frankrijk gebruikt, praktisch en op usus gericht als het was.Ga naar eind36
In de tijd van de opbouw van de traditie van de moedertaalgrammatica, met namen als Robert en Henri Estienne, en Ramus, verschijnen tweetalige woordenboeken in een humanistische voortzetting van de aloude woordenlijsttraditie. Ook in de vorm van aandacht voor de etymologie bleef de vergelijking met andere talen, het Latijn voorop, zichtbaar, vooral in verdedigende en puristische zin.Ga naar eind37 Het is hoe dan ook een belangwekkende zaak dat vreemde-talengrammatica's of -leerboekjes in die mate een begin hebben gemaakt met de ordening van het Frans. | ||||||||||||||||||
De Lage LandenOmdat het nu niet de bedoeling is hier nog eens de ons inmiddels bekende feiten uit de beginperiode van de Nederlandstalige taalkundige traditie te herhalen, memoreer ik, korter dan de geschiedenis verdient, een paar voor de huidige invalshoek onontbeerlijke feiten. Voor wat betreft de opkomst van het Nederlands in de wetenschap en de samenleving (zie Ruijsendaal 1991: 249vv) zijn de technische ontwikkelingen, de behoefte de encyclopedieën te verdietsen, de vakliteratuur in de volkstaal al evenzovele aanlopen tot een zwaardere rol voor de volkstaal op hoger niveau. De Nederlandse taalkundegeschiedenis komt, na Joos Lambrechts spellingwerkje in dialoogvorm uit 1550, in 1568 op de kaart met de aanzet tot een grammatica en zelfs een geheel trivium van de hand van Johan Radermacher (1538-1617), maar woordenverzamelingen, gespreksboekjes en (vreemdetalen)grammatica's, alsmede vertalingen van bekende werken uit literatuur en wetenschap hebben al eerder een grote rol gespeeld in de opbouw van het Nederlands. Te denken valt aan Latijns-Middelnederlandse vocabularii (zie Van Sterkenburg 1984), het beroemde 14de-eeuwse Livres des mestiers, de opkomst van Plantijn en de Nederlandse woordenboeken (Kiliaan) en hun bronnen (tyrocinia enz.), de Nederlandse glossen in Latijnse schoolgrammatica's als het Exercitium puerorum.Ga naar eind38 In 1984 is het feit herdacht dat vierhonderd jaar daarvoor, in 1584, de eerste volledige Nederlandse grammatica, de Twe-spraack, verscheen (gevolgd door een dialectica en retorica). Dat is terecht, maar daarbij moet wel worden aangetekend dat het Nederlandse deel in de bekende meertalige grammatica's voor die tijd, Berlaimonts Vocabulare uit 1530-36 (en volgende jaren, bijvoorbeeld 1568), Peeter Heyns' Cort onderwys (fragmenten uit 1571, volledig werk uit 1605), Hyperphragmes Coniugatien (1576) en andere werken een invloedrijke rol gespeeld hebben. Zij zijn overigens ook in de geschiedenis van de moedertaalgrammatica veelvuldig besproken (o.m. door Dibbets in diverse publicaties), in tegenstelling tot diverse vtg's uit later tijd, die alleen in vto-verband worden bestudeerd en besproken. | ||||||||||||||||||
[pagina 38]
| ||||||||||||||||||
DuitslandEen aantal factoren bij het ontstaan van volkstalige grammatica's in Duitsland springt in het oog. Veel eerder dan in andere West-Europese landen (al in de 13de eeuw) werd de volkstaal in Duitsland voor officiële stukken gebruikt. Deze praktijk was ontstaan in de kanselarijen, een soort griffies of ambtelijke centrale posten in de verschillende Duitse rijksdelen van het keizerlijk imperium. Deze ‘Amtsstil’ heeft een belangrijke rol gespeeld bij de totstandkoming van het Duits als eenheidstaal. Het belang van het feitelijke officiële gebruik van een taal is nauwelijks te onderschatten. De Duitse dialecten verschilden onderling dusdanig, dat zich nog niet zo gemakkelijk een koinè kon ontwikkelen.
Naast het politieke verkeer kan het handelsverkeer als een van de belangrijkste factoren in de ontwikkeling van de Duitse schoolgrammatica gezien worden, alsmede de ontwikkeling van technische vakken. De schoolgrammatica die daartoe gebruikt werd, steeg niet uit boven het niveau van een abc-boekje, maar daarmee werd in feite een begin gemaakt met het in kaart brengen - volgens bestaande modellen en volgordes, beginnend met de orthografie - van het Duits. In handelskringen was er behoefte aan eenheid in spelling, aan formulae en stijlaanduidingen, voor Duitstaligen en anderstaligen. Aan de Italiaans-Duitse handelsbetrekkingen danken wij ook talrijke vroegtijdige taalboekjes.
Belangrijk voor de discussie op nationaal niveau en voor de aandacht van wetenschappelijke zijde voor de volkstaal is vervolgens de aandacht van de humanisten voor het Duitse verleden geweest. Verschillende prikkels hebben daarin een rol gespeeld, o.m. de rivaliteit, maar ook het contact met de Italianen, m.n. de rol daarin van Enea Silvio de Piccolomini.Ga naar eind39 Voor de latere ontwikkelingen heeft de hervorming een doorslaggevende rol gespeeld. Door de vertaling van de bijbel kwam het Duits op het niveau van de heilige talen. Als geniaal filoloog en vertaler wist Luther bovendien dat werkelijk vertalen niet alleen met de Donaat in de hand kon, dat daarvoor het levende woord, de gesproken taal, kortom usus de leidraad moest zijn. Die houding stond ver af van de humanistische reproducerende houding. In deze fase van de Duitse ontwikkeling kan het werk van Valentin Ickelsamer worden geplaatst: zijn orthografie Die rechte weis auffs kürtzist lesen zu lernen (1527) en zijn voortzetting daarvan in Eine Teütsche Grammatica (± 1534).
Pas in 1573 verschijnt een volledige grammatica van het Duits,Ga naar eind40 Teutsch Grammatick oder Sprachkunst, van Laurentius Albertus. De grammatica was bedoeld voor vreemdelingen en werd daarom in het Latijn geschreven. Uit 1574 stamt Albert Ölingers Underricht der Hoch Teutschen Spraach, net als de Teutsch Grammatick een typisch humanistische grammatica, zoals die ons bekend is van Melanchthon en anderen; ook deze grammatica is bedoeld voor | ||||||||||||||||||
[pagina 39]
| ||||||||||||||||||
het vreemde-talenonderwijs en daarom in het Latijn gesteld. Ölingers gebruik van het Elzasser dialect maakte dat het werk minder verbreid raakte dan dat van bijvoorbeeld Clajus. Met de Grammatica Germanicae linguae (1578) van Johannes Clajus komen wij bij de belangrijkste van de drie grammatica's die na een behoorlijke tussenpoos de start van Ickelsamer vervolgden. Ook Clajus bedient zich van het Latijn, omdat hij vindt dat kennis van het Duits ‘tam indigenis quam exteris nationibus utilis et necessaria’ is: opnieuw dus het Duits voor buitenlanders als belangrijke reden om een grammatica te schrijven.Ga naar eind41 Het model benadert dat van Melanchthon, en daarmee ook dat van zijn voorgangers. Door Clajus werd Luthers taal als standaardtaal genomen en die won daardoor nog aan gezag. | ||||||||||||||||||
EngelandOp praktisch niveau had Engeland al vanaf de dertiende eeuw een grammaticale traditie waar het ging om grammatica's van het Frans, naast orthografieen en vocabularia. De grens tussen orthografie en grammatica is soms moeilijk te trekken, maar we kunnen stellen dat werken als Bartons Donait francois (1409), Barclays Introductory (1521), Valences Introductions in Frensshe (1528), DuWes' Introductorie (1532) en het werk van John Palsgrave, Lesclaircissement de la langue francoyse (1530) Engeland in feite een eigen type start in grammaticis bezorgden.Ga naar eind42 Deze vreemde-talengrammatica's waren sterk gericht op vertalen en vergelijken van klank en structuur, en schiepen in de praktijk een klimaat van overgang tussen het model zoals het was overgeleverd uit de klassieke oudheid en de meer abstracte, logisch-semantische taalbenadering van enkele latere humanisten. In de tijd waarin deze grammatica's verschenen, was er echter nog geen sprake van een Engelse grammatica van het Engels. Daarvoor moeten we wachten tot 1586, dus na het verschijnen van de volkstalige grammatica's elders. Padley (1988:230)Ga naar eind43 beschouwt de Engelse grammatica's van het Engels uit die tijd als opstapjes naar de Latijnse grammatica en niet meer dan dat. Daarin onderschrijft hij in zekere zin de mening van Vorlat. Van een nieuwe ontwikkeling is volgens beiden pas sprake in de tweede helft van de zeventiende eeuw. De vreemde-talengrammatica's vallen bij hen duidelijk niet onder dit oordeel en zijn ook theoretisch nergens ondergebracht. Overigens was er in gespreksboekjes en meertalige woordenboeken ook een Engelse afdeling. Tussen deze soorten in kunnen wij een boekje als dat van Peter du Ploiche plaatsen: Treatise in Englishe and Frenche (London 1533), dat naast catechismus e.d. dialogen in Frans en Engels naast elkaar bevatte. Ook het Brugse Livre des mestiers had een Engelse versie gekregen.
Naast de hervormingsfactor - in 1525 verscheen William Tyndales vertaling van het Nieuwe Testament - kunnen wij ook een discussie in humanistische kring volgen. Aan de kinderen werd het Latijn in eerste instantie via de moedertaal geleerd en al vanaf 1481 (Parvula) verschenen er woord-voor-woord- | ||||||||||||||||||
[pagina 40]
| ||||||||||||||||||
vertalingen bij Latijnse paradigmata, die zich uitbreidden tot geheel in het Engels gestelde leerboekjes en tot vertalingen van humanistische grammatica's als Progymnasmata grammatices vulgaria van Linacre (± 1525). Een grammatica als die van William Lily, A shorte introduction of grammar - Brevissima institutio (± 1510 al gepubliceerd als Colets Aeditio en Lily's Rudimenta; in 1549 samengevoegd tot één editie), was dus een voortzetting van de didactische gewoonte Latijn te leren via de moedertaal. Het is bovendien ook een van die typisch eclectische grammatica's waar de onderwijswereld nog steeds vol van is, een grammatica die enorm populair werd en dat eeuwen bleef, mede omdat zij sedert 1540 ook officieel werd voorgeschreven.
Als in 1586 de ‘eerste’ grammatica van het Engels verschijnt, Bref Grammar for English van William Bullokar, is het geen wonder dat het werk volledig gebaseerd is op ‘Lily's grammar’ (ed. 1566).Ga naar eind44 Aan de opbouw van het Engels zette zich voorts Paul Greaves, die met zijn Grammatica Anglicana (1594) bepaald een patriottisch geluid liet horen. De grammatica is in het Latijn gesteld, bedoeld als zij is voor de Engelsen èn de vreemdelingen, en sluit zich qua methodiek aan bij Ramus. Met Butler (1634), Jonson (1640), Poole (1646) en Wharton (1654) begint een eigen Engelstalige traditie van de moedertaalgrammatica, die niet zo gemakkelijk te beschrijven is: het geeft aan dat naar andere maatstaven moet worden gezocht om de veelheid aan vormen in- en overzichtelijk te maken. | ||||||||||||||||||
4. Grammatica en taalleerboekAls wij de besproken waarnemingen en kenmerkende zaken op een rijtje zetten, dan blijkt de opkomst van de volkstaalgrammatica van meet af aan een meertalige zaak te zijn, in doelstelling of positionering. Alle West-Europese landen hebben gemeen dat de Latijnse grammatica en het Latijn een fundamentele rol hebben gespeeld in hun taal en cultuur. Het Latijn fungeerde in bepaalde lagen van de diverse bevolkingen in Europa nagenoeg als tweede taal. Constateren dat je in de wetenschap net zo goed de eigen taal kunt gebruiken en dat daarmee voor onderwijs tijdwinst geboekt kon worden, is voor het Latijn het begin geweest van de gang van onderwijs- en wetenschapstaal naar wetenschapsterminologie. Het is ook het begin geweest van de opbouw van de diverse volkstalen tot het hoogste niveau. Binnen de taalgebieden begon daarmee het verlies van terrein voor de dialecten en op hoger niveau zouden andere talen (Frans, Engels) weer plaatsvervangers worden voor het internationale verkeer, waarmee het Latijn dus weer werd vervangen.
In de beginperiode van de ontwikkeling van de diverse nationale talen treffen wij tevens overal de bekende ingrediënten van het vreemde-talenonderwijs uit de Middeleeuwse traditie aan: vertalen (van literatuur, nu van de grammatica), woordenlijsten en -boeken, formulae/fraseologie en schrijfvoorbeelden | ||||||||||||||||||
[pagina 41]
| ||||||||||||||||||
(de latere oefeningen), reisboekjes en de grammaticale aanwijzingen. Het aanleren van andere talen is er altijd geweest en zit ook verankerd in de belangrijkste Latijnse grammatica's. In een ‘directe methode’ werden zinnetjes geleerd (in de eigen levenssfeer), verwante woorden ingezet, woordvormen aangereikt, woordenlijsten aangelegd, oefeningen gemaakt. Als het leren van de moderne vreemde talen de scholen bereikt, ontmoet het ook de klassiek-grammaticale traditie. Een en ander kristalliseert zich uit in Latijn (en Grieks) naast de moedertaal en de moderne vreemde talen; de klassieke schoolgrammatica wordt een ‘traditionele’ en deze wordt, even traditioneel, later onderverdeeld in moedertaalgrammatica's en vreemde-talen-grammatica's. Dat gebeurt vanwege het doel/de doelgroep van de grammatica en daarmee samenhangend de verschillende inhoud en het feit dat er, in of buiten het boek, twee of meer talen mee gemoeid zijn. Het achterliggende beschrijvingsmodel zou in wezen niet zo hoeven te verschillen, en doet dat ook niet als men de moedertaalgrammatica's van de beide betrokken talen bekijkt of - een heel andere invalshoek - als men de meertalengrammatica's bestudeert! Als leerboek hebben zij contrastieve trekjes en andere vto-didactische aspecten: zij zijn op usus gericht, maar maken gebruik van het Latijnse grammaticamodel. Er is dus sprake van een verwikkeling van de geschiedenis van moedertaal- en vreemde-taalgrammatica's. Daarbij lopen twee soorten grammatica door elkaar: de grammatica als beschrijving van een taal en als leerboek ervan. De schoolgrammatica is in zekere zin een afgeleide van de wetenschappelijke grammatica en als eenvoudige (gedidactiseerde) vorm daarvan dient zij als leerboek. De praktische leerboekjes vreemde talen waren gericht op de leerbaarheid van de (andere) taal en bevatten elementen die de vreemdetalengrammatica als leerboek nog steeds niet kan missen.
Is er iets tegen, zo kan men zich afvragen, de geschiedschrijving van de grammatica, de modelbeschrijving van grammatica's en taalleerboekjes wat meer op elkaar af te stemmen? Er in een structurele beschrijving achter zien te komen waarom vreemde-talengrammatica's en moedertaalgrammatica's in het begin van de volkstaalgeschiedenis op hoger niveau zo moeiteloos door elkaar verschenen èn gebruikt werden? Dat de vorm die men vindt niet alleen beantwoordt aan de eisen omtrent correcte taalbeschrijving, maar ook aansluiting zocht bij de taalleerders en doelgroepen? Dat die doelgroepen bovendien niet ophouden bij de lands- of zelfs taalgrenzen? Een Europese aanpak lijkt toch wel noodzakelijk. In zo'n vergelijkende benadering is het goed de elementen van de grammatica en van het taalleren te onderscheiden, en deze vanuit hun onderscheidene terreinen deel te laten uitmaken van het leerboek. Er moet een structurele, inhoudelijke beschrijving van het leerboek in West-Europa komen. Die ontwikkeling is ook al gaande: Swiggers & Declercq (1995) inventariseren en karakteriseren de Franse grammatica's in de Lage Landen; de Terminografische index op de oudste Nederlandse grammaticale werken uit 1989 wordt | ||||||||||||||||||
[pagina 42]
| ||||||||||||||||||
uitgebreid tot de vreemde-talengrammatica's; Kaltz 1995 wil komen tot een globale structuur van de diverse genres teksten voor het vto in (West-) Europa en een typologie ervan.Ga naar eind45 Dat moet toch kunnen leiden tot een betere aansluiting bij de historiografie van de moedertaal- oftewel T1-grammatica'sGa naar eind46 en tot een algemene, historisch juistere ‘geschiedenis van het talenonderwijs’... | ||||||||||||||||||
[pagina 44]
| ||||||||||||||||||
Secundaire literatuur
| ||||||||||||||||||
[pagina 45]
| ||||||||||||||||||
| ||||||||||||||||||
[pagina 46]
| ||||||||||||||||||
| ||||||||||||||||||
[pagina 47]
| ||||||||||||||||||
|
|