Voortgang. Jaargang 12
(1991)– [tijdschrift] Voortgang– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 281]
| ||||||||||||||||||||||
Van Eeden, Bolland en Lady Welby
| ||||||||||||||||||||||
1. InleidingIn 1917 werd in Amsterdam een ‘Internationaal Instituut voor Wijsbegeerte’ opgericht. Tot de founding fathers van dit instituut behoorden de Nederlandse significi Frederik van Eeden (1860-1932), L.E.J. Brouwer (1881-1966), G. Mannoury (1867-1956) en Jacob Israël de Haan (1881-1924).Ga naar eind1 Het was onder meer hun bedoeling te komen tot een ‘Internationale Academie voor practische Wijsbegeerte en Sociologie’, maar dit project is nooit verwezenlijkt. De stichting van het Instituut, de mislukte poging een Academie op te richten en de voorgeschiedenis van een en ander vindt men gedetailleerd beschreven door Schmitz, die ook aandacht besteedt aan de problemen die ontstonden bij het kiezen van leden van de ‘Internationale Academie’ (cf. Schmitz 1990:269 sqq.) In de eerste maanden van 1918 moesten de significi kandidaten voordragen voor het lidmaatschap van deze Academie. Door Mannoury werd naast de Italiaanse wiskundige Giuseppe Peano (1858-1932) en de Oosterse dichter en mysticus Rabindranath Tagore (1861-1941) ook de bekende Leidse filosoof G.J.P.J. Bolland (1854-1922) genoemd, maar zijn voordracht vond geen steun bij de andere leden van het Instituut. Zo verweet Van Eeden aan Bolland ‘zijn vaak beleden afkeer van dichters en zijn arrogante afwijzing van Lady Welby en haar significa’ (Schmitz 1990:270). In een schrijven ‘Aan den Raad van Bewindvoerders van | ||||||||||||||||||||||
[pagina 282]
| ||||||||||||||||||||||
het Internationaal Instituut van Wysbegeerte’, ingediend op 16 april 1918, lichtte Van Eeden dat laatste toe door te verwijzen naar een gebeurtenis die zich vele jaren daarvoor, in 1904, had afgespeeld: Tydens mijn verblyf in Engeland bij Lady Welby heeft zy een schryven tot hem gericht oover Significa. Het antwoord daarop, op een briefkaart, was bespottelijk hoogmoedig. Wie de Wysheid zocht moest maar by hem in Leiden koomen. Dáár was de eenige zuivere bron (Schmitz 1990:385).
Na veertien jaar was Van Eeden nog verontwaardigd over het feit dat Bolland op een dergelijke manier Victoria Welby had geschoffeerd, ‘een der grootste vrouwen, ras-moeders, die ooit geleefd hebben’ (Van Eeden 1971:745). Zoals blijken zal, is het overigens Van Eeden zelf geweest die het initiatief genomen had om beide denkers met elkaar in contact te brengen. Over Van Eedens relatie met de Engelse aristocrate Victoria Lady Welby (1837-1912), grondlegster van de significa, is al veel geschreven. Zijn relatie met Bolland is minder uitgebreid onderwerp van studie geweest; in zijn proefschrift over Van Eeden besteedt Fontijn (1990:412) er ongeveer éen bladzij aan. | ||||||||||||||||||||||
2. Van Eeden en BollandThere is more to be said about this eccentric Dutch philosopher, whose [...] influence on the significians certainly deserves further consideration (Bergmans 1991:92) Gerardus Johannes Petrus Josephus Bolland, Groninger van geboorte, groeide op onder buitengewoon moeilijke omstandigheden en ontving niet meer dan lager onderwijs. Na zelfstudie onderwijzer geworden was hij in de periode 1877-1879 werkzaam te Katwijk aan Zee en publiceerde in 1879 in Taalkundige Bijdragen een artikel over het dialect van de stad Groningen, teneinde ‘der taalwetenschap in het algemeen en den germanisten in het bijzonder’ een dienst te bewijzen. Na voor de hoofdacte L.O. gezakt te zijn - op het onderdeel Nederlandse taal -, vertrok hij op instigatie van de Leidse hoogleraar Oudgermaans Pieter Jacob Cosijn (1840-1899; zie over hem Bremmer 1991) naar Engeland om zich op het examen M.O. Engels voor te bereiden. In november 1880 slaagde hij daarvoor met glans en in december van hetzelfde jaar vertrok hij naar Duitsland om daar, bij voorkeur in Leipzig, te promoveren. Hij ging eerst naar Jena, | ||||||||||||||||||||||
[pagina 283]
| ||||||||||||||||||||||
waar hij korte tijd colleges volgde bij bekende taalkundigen als de ‘Junggrammatiker’ Berthold Delbrück (1842-1922) en Eduard Sievers (1850-1932). Zie over hen Einhauser 1989. Om diverse redenen opteerde Bolland eind januari 1881 echter voor een benoeming als leraar Engels en Duits in Batavia. Eenmaal in Indië kreeg hij van Cosijn het advies de germanistiek maar op te geven en een ander arbeidsveld te kiezen, de studie der Indische talen. Nu heeft Bolland wel ‘iets’ aan Maleisch gedaan, maar zich verder geconcentreerd op de klassieke talen en het Hebreeuws; latere publicaties laten daarvan de neerslag zien. In 1883 begon hij zich te richten op de filosofie; later zou hij daar wat relativerend over spreken: het was ‘alles ja nur Spielerei, um Beschäftigung für den Geist zu haben’. In een brief van 2 juli 1885 schreef hij aan Cosijn: ‘Übrigens werden Sie schon bemerkt haben, dass das Deutsch gegenwärtig die Sprache meiner Gedanken ist. Meine Meinung nach ist jetzt denn auch dass die Deutsche Nation das genus “homo sapiens” “ϰατ᾽ ἐξοχην” repräsentiert’. Mede door toedoen van zijn vroegere mentor werd Bolland in maart 1896 benoemd tot hoogleraar in de bespiegelende wijsbegeerte te Leiden. Deze benoeming deed in de landelijke pers nogal veel stof opwaaien. Een anonieme bewonderaar stuurde Bolland toen het volgende versje: Een, jaren reeds beroemd, werd eindelijk ook benoemd.
Voordat zijn zon verrees, was Holland slechts een hol-land.
Gij, trotsch ‘Bataafsch’ vernunft, door papen slechts verdoemd,
Zijt grooter dan de Groot, o bolleboos, o Bolland.
Op 19 september 1896 aanvaardde Bolland dan zijn ambt, ‘te midden van het wanluidend gekrijsch der nijdig mij omfladderende nachtvogels en van het fluisterend gesmaal derzulken, die het den professor geworden autodidakt niet meer vergeven, dat zijne jeugd rampspoediger dan de hunne is geweest’ (Klever 1969:146-147). Cosijn had indertijd grote verwachtingen gekoesterd ten aanzien van Bolland als taalkundige: ‘van Uwe bemoeiingen in 't belang der wetenschap stelde ik mij de schoonste vruchten voor’ (Noordegraaf 1990:191). Men zou Bolland kunnen zien als een taalkundige die door omstandigheden filosoof geworden is.
Uit de in het Bollandarchief in de Universiteitsbibliotheek te Leiden bewaarde brieven van Van Eeden aan de toenmalige Indische leraar blijkt dat er al in 1889 schriftelijk contact was tussen Van Eeden en Bolland; het betreft kopij voor De Nieuwe Gids, waarin Bolland in oktober 1888 en in april 1889 enkele artikelen had gepubliceerd. Aangezien hij in de redactie als deskundig gold op het gebied van de wijsbegeerte, was juist Van Eeden belast met het voeren van de correspondentie met Bolland. In een brief aan Bolland van 17 juli 1889 verontschuldigt Van Eeden zich voor een vergissing ter redactie en deelt mee dat een nieuw artikel van Bolland inmiddels ter perse is. Van Eeden | ||||||||||||||||||||||
[pagina 284]
| ||||||||||||||||||||||
voegt eraan toe dat Bollands bijdragen zeer gewaardeerd werden ‘om hun belangrijkheid en soliditeit’, maar merkt wel op dat hij bezwaar heeft tegen de moeilijkheidsgraad van Bollands betoogtrant: ‘Het lezen van uw stukken is thans een rechte dieventoer’. Op 1 september 1890 reageert Van Eeden op Bollands vraag of z'n Ellenverzen soms invloed ondergaan hadden van Bollands filosofie (cf. Fontijn 1990:412). Van Eeden ontkent dat en verklaart deze coïncidentie uit de lectuur van dezelfde Duitse filosofen. Opnieuw bekritiseert hij Bollands stijl: ‘Het is jammer dat het u nog niet gelukken wil, Uw stijl wat beknopter, helderder en smakelijker te maken’ (cf. Klever 1969:124-125n.). Na Bollands terugkeer naar Nederland zochten ze ‘elkaar over en weer op en hadden een zekere waardering voor elkaar. Van Eeden vond hem een heel merkwaardige man, soms wat ruw en grof, wat heftig en schoolmeesterachtig. Maar hij sprak met respect over zijn geleerdheid, belezenheid, denkkracht en morele energie’ (Fontijn 1990:412).Ga naar eind2. Toen Bolland in 1896 te Leiden zijn intrede deed als hoogleraar in de wijsbegeerte, stuurde hij Van Eeden een exemplaar van zijn inaugurele rede Verandering en tijd. Van Eeden bedankt hem in een brief van 23 september 1896 - een merkwaardige reactie overigens, vindt Klever (1969:67). Het is goed, schrijft Van Eeden, dat u deze dingen van de hoogleraarskansel zegt. ‘Als ik dergelijke dingen schreef heette het dichterlijk droomerij, dweperij en mystiek’. En hij vervolgt: Ik werk sinds 1893 aan een betoogje dat, hoop ik, in 1897 zal uitkomen en waaruit gij zult kunnen zien, hoe onze gedachten, evenals eenige jaren geleden, paralel [sic] hebben geloopen (mijn curs., JN).
Bij wijze van ceterum censeo volgen enkele openhartige kritische opmerkingen over stijl en compositie van Bollands geschrift. Het is onhelder, te druk en overladen: Bolland heeft te veel ineens willen vertellen. Het is ongetwijfeld zo, dat Van Eeden in de zojuist geciteerde passus doelt op zijn ‘Redekundige grondslag van verstandhouding’, die inderdaad in 1897 zou verschijnen, en wel in zijn Studies. Derde reeks. Het ‘parallel lopen’ van de gedachten kan wellicht mede verklaard worden uit beider lectuur van de Duitse wijsgeer Eduard von Hartmann (1842-1906), van wie Bolland zich voor zijn bekering tot Hegel als een volgeling beschouwde. In de literatuur is deze convergentie niet onopgemerkt gebeleven. In De Nieuwe Gids van april 1889 publiceerde Bolland een artikel ‘De lichamelijke verschijnselen en hunne gewaande zelfstandigheid’, dat een citaat van Hartmann bevat ‘which presents a conception of language that merits comparison to the views [...] of the significians’, aldus Bergmans (1991:92), die opmerkt dat Bolland langs deze weg een visie op taal verwoordt ‘which will soon crop up as themes of signific literature’. Bergmans ziet dan ook overeenkomst tussen dit citaat en een onderdeel van de ‘Redekunstige grondslag’.Ga naar eind3. | ||||||||||||||||||||||
[pagina 285]
| ||||||||||||||||||||||
Bolland, aan wiens naam de hernieuwing van het Hegelianisme in Nederland voor goed verbonden is, was een bijzonder figuur met een bijzonder taalgebruik, een meeslepend redenaar, die bij zowel politiek links als rechts aanhangers vond. Hij had kritiek op nagenoeg alles en iedereen. Meisjes moesten vooral niet gaan studeren, maar ‘moedertje worden’; vrouwen die aan de voeten van de meester kwamen zitten, kregen te horen dat zij te dom waren om hem te begrijpen. Het verhaal gaat, dat hij na een college zich bij de deur nog even omkeerde en tot zijn hoorders sprak: ‘Nog schijnt het licht der Rede; wandelt in het licht. Als ik er niet meer ben, wordt het nacht in Leiden’ (Berkouwer 1989:18). | ||||||||||||||||||||||
3. Van Eeden en Victoria Welby in 1904Op maandag 18 januari 1904 vertrok van Eeden voor een paar weken naar Engeland. Hij bezocht daar onder meer, zoals hij met grote regelmaat gewoon was, zijn vriendin Victoria Welby in Harrow (zie over haar Schmitz 1985b, Fontijn 1990:329-333). Op woensdag 20 januari noteerde hij in zijn dagboek: Engeland was zeer somber. Motregen en mist. Om 1 uur was ik in Harrow. En nu vandaag begin ik mij hier rustig en op mijn gemak te voelen en ben tevreden dat ik gekomen ben.
Op maandag 25 januari was hij de hele dag in Harrow, waar hij een paar ‘prachtige gesprekken’ voerde met ‘Lady W.’ (1971:581), ‘de enigszins dove, erudiete, soms verward sprekende Lady Welby met haar bleek, rimpelloos oud gezicht met bruine kinderlijke herte-ogen en haar violette blosje’, zoals Fontijn (1990:381) haar beschrijft. Op vrijdag 29 januari 1904 schreef Van Eeden vanuit Harrow een verzoek aan Bolland om Lady Welby literatuur te zenden over het onderwerp ‘tijd’. Ter introductie van het werk van Welby stuurde hij een overdruk mee van een bespreking van Welby's What is meaning? Dit ‘overzicht’, zoals Van Eeden het noemde, zal een herdruk geweest zijn van een stuk van C.F. Salmond in het Nieuwzeelandse The Press van november 1903, aangevuld met een wel zeer recent commentaar van Lady Welby zelf, gedateerd ‘January 14th, 1904’. Bolland reageerde prompt, maar ik vermoed dat Van Eeden wel iets anders had verwacht dan de ‘hoogmoedige’ boodschap uit Leiden dat in het licht der Rede de vraag ‘what is meaning?’ al lang geleden was opgelost - ‘if you want to become wise, you would have to hear me’. De gedachtenwisseling tussen Bolland en Welby zou van korte duur zijn. | ||||||||||||||||||||||
[pagina 286]
| ||||||||||||||||||||||
4. Bolland en Victoria Welby in 1904Een van de thema's in de correspondentie tussen Bolland en Welby is dat van de taalwaardering, meer in het bijzonder de houding van Bolland tegenover het Engels. Zoals hij later in Vlaanderen in felle bewoordingen het Frans ongeschikt verklaart als taal om in te filosoferen - een germaanse taal als het Nederlands was daar veel beter geschikt voor - (cf. Noordegraaf 1990), zo typeert hij in zijn brieven aan Welby het Engels als een hybride, halfbarbaarse taal, die het lot deelde ‘of the Roman idioms of being inadequate to the expression of pure thought’. Wie geen Duits kent, kan de Waarheid niet deelachtig worden. In haar laatste brief merkt Welby op, dat het dan wel jammer is dat Bolland ‘should have taken the trouble to master so well our useless language!’. Ze geeft vervolgens te kennen dat verdere gedachtenwisseling zinloos is. Het is interessant om te zien, hoe Welby op Bollands aanvallen reageert en hoe zij de kerngedachten van haar significa in haar antwoorden weet te incorporeren. De kwesties die in haar brieven aan de orde komen, kan men behandeld vinden in de talrijke studies die Schmitz in de afgelopen jaren aan Welby heeft gewijd. Nadere analyse van de inhoud van Bollands brieven zou goed passen in een algemener onderzoek naar de invloed die Bolland op de Nederlandse significi gehad heeft, in het bijzonder op Van Eeden.Ga naar eind4. Ik ga ervan uit dat het lopend onderzoek inzake zowel Van Eeden als Bolland daar binnenkort duidelijkheid over zal verschaffen. Daarom laat ik de brieven van de drie correspondenten hieronder zonder verder commentaar volgen. De brief van Van Eeden en de brieven van Welby zijn te raadplegen in het Bolland Archief, dat zich bevindt in de Universiteitsbibliotheek te Leiden. De brieven van Bolland worden bewaard in de University Archives van de York University in Ontario, Canada (cf. Bowsfield 1990).Ga naar eind5. Onderstrepingen zijn weergegeven als cursief. Bollands brieven zijn handgeschreven. De brieven van Welby zijn getypt; aanhef en slotformule ervan zijn in handschrift.Ga naar eind6. | ||||||||||||||||||||||
[pagina 287]
| ||||||||||||||||||||||
aanbeveel en waarvan ik een overzicht (uit een N.Zeelandsch blad door een onbekend geleerde) ter kennismaking insluit. Zij is op 't oogenblik bezig met een bewerking van het onderwerp ‘Tijd’ waarvoor zij een groote massa materiaal verzameld heeft. Zij kende uw naam wel, en ik maakte haar opmerksaam op uw artikel over ‘Verandering en Tijd’. Zij leest echter geen Hollandsch en verzocht mij u te schrijven of ge soms iets over dat onderwerp in 't Engelsch hebt geschreven, of wellicht gegevens voor haar werk zoudt kunnen verschaffen. Zij is zonder twijfel de meest wijsgeerige en diepdenkende vrouw die ik onder de levenden - en misschien onder de geleefd hebbenden - noemen kan. Met hoogachting en groeten Uw Dw
F van Eeden Richt uw antwoord direct aan haar, aan bovenstaand adres. | ||||||||||||||||||||||
2. G.J.P.J. Bolland aan Victoria Welby, 31(?).01.1904[briefkaart]
Mylady, the ‘meaning’ you are seeking after has long been found by Hegel, the Christ of philosophy. The true meaning of all that proves perceivable and thinkable is nothing else but the (infinite) Idea (or idea of the true Infinite) as such, which distinguishes itself in itself, to posit its own other, come to itself in it, transcend it, and be for itself in ‘absolute negativity’ or self-conversion. Such is the idea of everything finite or positive in its own infinite truth, and the definition given implies that it includes and transcends everything real or positive in a cyclical series of notional particulars or particular notions that all prove unities of opposites. The absolute Idea or idea of the Absolute is inseparably distinguished from an encyclopaedical doctrine of general particulars or particular generals, and in the relation of reason, nature, and spirit it proves a relative Absolute of potentiality, reality, and ideality which ‘meaneth’ nothing but the true Idea itself. In the sphere of reality there is a first or most abstract and empty, i.e. least satisfactory, triad known to yourself as space, time, and motion, space and time are inseparably distinguished from one another in the relation of the positive and the negative, and motion is the unity of the said opposites, - which ‘meaneth’ that a doctrine of time can show no tenability by itself. If you have a comprehension to comprehend, you will apprehend by this time that you have lived in the way of ‘innocence’ till now: extra logicam Hegelianam, in fact, sapientia nulla est, and if you want to become wise, you would have to hear me. - Leiden, Jan. 1904.
G.J.P.J. Bolland. | ||||||||||||||||||||||
[pagina 288]
| ||||||||||||||||||||||
3. Victoria Welby aan G.J.P.J. Bolland, 04.02.1904DUNEAVES, HARROW.
February 4th. 1904 My dear Sir,
I acknowledge with thanks the postcard you have been good enough to send me. I can assure you that long before I had read one word of Hegel, or had the least idea of his views, I clearly saw the value of the point from which he starts. Thus, naturally, when at last the coincidence was pointed out to me, I began to study him with eager sympathy and hopes. For some years I read and carefully analysed from the point of view which is now called Significs, every translation and every comment on, and application of, his theory, which was accessible to one who could not read German. The result, I must frankly say, has been to convince me, most unwillingly, that Hegel's own development and systematisation of his thesis will not bear examination, and actually tends to obscure and vitiate his original intuition. I cannot of course trouble you with my reasons for this conclusion - reasons which have never yet to my knowledge been met and removed. I will only venture emphatically to point out that my concern is not with the so-called ‘meaning’ of ‘all that proves perceivable and thinkable’ but with the analysis of the idea which in English we unfortunately render by the term ‘meaning’. This is really intent (or intention), purpose, aim, object, or it may be, motive. Thus when I use a symbol I intend you to understand what it stands for: I intend to convey some perception or conception or the knowledge of some fact, &c. Signs or Symbols do not ‘mean’, they signify or symbolise: only those who use them can ‘mean’ somewhat by them. The current use of ‘meaning’ is therefore mere colloquial ‘shorthand’ and tends to confuse all serious discussion. This of course is not to say that I am indifferent to the sense, the signification and, yet further, the significance, that is, the bearing, the importance, the implications, the moment, say of a great work, a great event, or of some subtle factor hitherto overlooked in thought or experience. On the contrary, I find that the study of these values forms the ideal introduction to all else that is worth examination or pursuit. It thus naturally also becomes the key to the education of the future. But I must not trespass further on your time, and will only, in concluding, suggest, that if Hegel is indeed what you suppose him to be, he would be the first to welcome such a preliminary investigation as that to which I have devoted, to the best of my small ability, many years of strenuous attention and labour. I am dear Sir Yours faithfully
Victoria Welby | ||||||||||||||||||||||
[pagina 289]
| ||||||||||||||||||||||
4. G.J.P.J. Bolland aan Victoria Welby, 06.02.1904Leiden, February 6th, 1904 Mylady,
When ‘lovers of truth’ are to exchange letters, these letters must not be of the common kind; complements have to remain excluded from them. Philosophers are nothing if they are not veracious, whence it is very difficult for a Frenchman or a - lady to prove a philosopher indeed. Have I found perchance a lover of truth in you? Permit me in that case to tell you flatly that if you are unacquainted with German you are ill-prepared indeed to speak or write about the Truth at all: your hybrid language shares the fate of the Roman idioms of being quite inadequate to the expression of pure thought, nor will you ever become wise so long as you remain unable to converse with people like me in any language but your own. A man indeed who, while familiar with German and the classical philosophical literature the Germans may boast of, should also prove familiar enough with English to struggle for expressions of the Notion in that semi-barbarous language, may succeed in procuring to a lady of your gifts some faint glimpse of what she is doing in trying to talk sense without knowing German. But all he can do for you is setting the door of the palace ajar; the fairy palace itself cannot be entered. Never talk of Hegel so long as you know him from English translations only: that's someting quite ridiculous indeed. I know what these translations are; they are good enough in their way, and I am far from despising them, but from their very nature they are unable to convey the etherial thought of the man whom I do not ‘suppose’ but know to be the Christ of philosophy, the relative communication of wisdom itself. The Christ of the fourth gospel says: ‘If ye believe not that I am he, ye shall die in your sins’. And I tell thee: If thou believest not that thou art to learn wisdom from Hegel's Logic, thou shalt die in stupidity. Never say: ‘now I am sat upon’; I am telling thee nothing but what I have to tell my own colleagues. Nor means this admonition a kind of adolatry for the letter of Hegel's works: I know the spirit of Hegel to be the spirit of the true Idea, but far surpass the master's letter in my own vernacular... The explanation you give me of the sense in which you have asked your question does not tell me that you see it in the light of this one: What means meaning? Yet here it is that you should have made your beginning in order to discuss the more immediate meaning of meaning before discussing the particular self-differentiation of its meaning in the English use of the word. You might have said e.g. that whoever talks of meaning utters a word, that ‘means’ a sound with a meaning, a sound with a soul, so to say; for as body and soul are one in a living being as such, the word and its meaning are related in the sphere of pure spirituality. In the transient sounds uttered by the human voice the true meaning is through every variety of the word the constant and | ||||||||||||||||||||||
[pagina 290]
| ||||||||||||||||||||||
essential; the self-conversion of what immediately passes away into the silent truth of the matter reveals the meaning of our speech as the uncatchable counterpart of ourselves in which the Spirit learns to catch in all finitude the infinite truth of the Idea. Self-differentiation & self-reunion is in the true or absolute Idea what may be called its manifest secret. And so its meaning does not only mean what it means immediately, but distinguishes itself in itself and from itself to remain ‘meaning’ after all. What a man means in doing is the meaning of his doings so far as it has revealed itself already, whilst what he means to do is a meaning which yet has to become clear in future. But whichever way you take it, it's the meaning that remains the meaning of all that meaneth anything, whereas the seemingly immediate is only an appearance that passeth away into the truth eternal of which, I hope you will watch a faint glimpse when perceiving in the spirit the meaning of the signs now sent you by Yours most respectfully
G.J.P.J. Bolland. | ||||||||||||||||||||||
5. Victoria Welby aan G.J.P.J. Bolland, 14.02.1904DUNEAVES, HARROW.
February 14th. 1904
My dear Sir
I am sorry that I have been quite unable to answer your last letter before. I of course entirely agree with you as to plain speaking between ‘lovers of truth’. I am afraid the non-German world would demur to the confinement of Truth to Germany. Who is to be the arbiter in such a matter? However it is mainly from my German friends themselves that, with some surprise, I have received the most striking witness to the German sense of the cumbrous verbosity and other defects of that language, although they have of course claimed that the German philosophical and psychological vocabulary is more extensive and efficient than ours. But considering how barbarously backward all language yet current is, we need not quarrel about this or that form of it! As however you have issued a final ‘Papal Bull’ on the subject of the Creed to which on your authority I am, like your colleagues, expected to subscribe, discussion becomes superfluous. Why waste pen and ink on people dying in stupidity? Why waste time in trying to express Hegel in English at all? And what is the good of a moribund answer in a hopelessly barbarous language? | ||||||||||||||||||||||
[pagina 291]
| ||||||||||||||||||||||
Still you tell me (I suppose as a deathbed appeal and exhortation) that I ought to have begun by asking, What means meaning? I had an excellent reason for not doing this. Meaning means nothing. The question only is, What does this or that User of the term ‘meaning’ intend to convey, that is, mean by the word? We ought never to ask of a word or any other thing - including idea and fact - what does IT mean? only, what does he or she mean? Only a personal consciousness can intend or give intention to anywhat. (This last word which I am trying to introduce is an extension of the use, ‘somewhat’). For a ‘thing’ never means anything. It has sense; and our first question should be always In what sense is it used? or in what sense is it true or real? It signifies; it has signification: this signification may be important: it may imply much which concerns us, perhaps vitally concerns us: it is then fully significant: it has significance, which is more than sense or meaning or signification or import. Signs thus have no meaning; they signify, as symbols symbolise. It is obvious however that in this as in other cases, our English idiom leaves much to be desired. When the attention of the scholars of the world is seriously given to the shortcomings and obsolete constructions of all human language which results from the general neglect of the subject, we shall doubtless find ample material for reform in every direction. Meanwhile my business is to do my best to draw attention from the point of view of education to the state of things in my own language, and to point to the rich rewards which await the true regenerator of Expression all over the world. Yours very faithfully
Victoria Welby | ||||||||||||||||||||||
6. G.J.P.J. Bolland aan Victoria Welby, 16.02.1904Leiden, February 16th, 1904 Mylady,
And so, having asked yourself what meaning ‘is’, you say that meaning means nothing? When I ask you what the meaning is of meaning, you answer that the question only is what this or that user of the term meaning ... means by the word? To whom is this saying to mean anything? Is not a word to mean something to more persons than one? Is not a word an articulate and particular sound with a general meaning, something finite and passing that findeth its truth in what is infinite and constant? And is not ‘meaning’ a word that had its meaning before we two began to exchange letters? Reasoning as such presupposes a notion for a word, nor is a notion the notion of anything without a word; a word, be it repeated, is a sound, but not a senseless sound: it's | ||||||||||||||||||||||
[pagina 292]
| ||||||||||||||||||||||
a sound serving as a passing sign for a lasting sense or meaning. And if ‘meaning’ is a word, it has its meaning. This, now, ‘means’ this, that the Word and the Notion are inseparably distinguished from one another, or, if you like, that the true meaning of everything perceivable and thinkable is the unity of the particular and the general, of the finite and the infinite, of the passing and the lasting, of the utterable and the unutterable. As a (living) body and its soul are related in a living being: as perceivability and thinkability are one though they are not: as reality and identity are related in the absolute Notion, so too the word and its meaning are inseparably distinguished in the reasoning which has come to recognise itself in its own counterpart. In true thought, which knoweth itself as the subjectivated meaning of that which appeareth objectively, reality is not without its identity, its notion, or meaning, neither is the identity of a notion or a meaning without its reality in actual thinking and speaking; and as to your nominalistic remark about the particular ‘users’, do learn to understand that there is no giving a onesided and yet true answer to the question whether, when two persons say the same thing, they do say the same thing or not. All is diverse and all is one, everything is distinguished from everything else and nevertheless it's like everything else too; onesidedness is the essence of - let me now say intellectual ‘innocence’, as it seems I have shocked a ‘lady’ by a turn of speech which after all ‘meant’ a compliment to her supposed superior understanding. An Hegelian, dear lady, does not issue ‘papal bulls’, if that term ‘means’ an utterance exacting blind subjection and an adhesion to what is not understood. But so far as he is an Hegelian he knows what he says, what most people do not, for which very reason he does not greatly care about opinions, feelings, and reasonings with but ordinary meanings. And so you are never to expect ‘papal bulls’ from me. But what I might have expected from you was a readiness to allow for the moment that you might have learnt to understand some things better than you understand them now, if you could have heard all I can say in a language fit to convey the whole meaning I am conscious of. Nobody can be saved without faith, not even from intellectual ‘innocence’, and so long as thou refusest in thy personal vanity to believe that an actual comparison of the English means of expression with the correspondent means of the German and the Dutch would teach thee philosophically to consider thy own vernacular as ‘semibarbarous’, there is no salvation from ‘innocence’ for thee either. If you want to philosophize, you have to learn German, that's the truth, and the first step on the road to wisdom is a fall, a fall from the conceit that we are clever enough by ourselves, to the humble attitude of the learner, willing to hear and ponder over the sayings of the greatest masters before he judges for himself. Nor do you judge for yourself when you read about Hegel in no other language but your own, no, not though you should know French and Italian besides. The true notion of philosophy, which is the encyclopaedical notion | ||||||||||||||||||||||
[pagina 293]
| ||||||||||||||||||||||
of Hegel, can only be learnt by labouring hard and earnestly upon the immortal text itself.
Yours most respectfully, G.J.P.J. Bolland. | ||||||||||||||||||||||
7. Victoria Welby aan G.J.P.J. Bolland, 18.02.1904DUNEAVES, HARROW.
February 18th. 1904 My dear Professor Bolland
It seems a pity you should have taken the trouble to master so well our useless language! I am sorry I have not made my point clear. Certainly ‘meaning’ is ‘a word that had its “meaning” (only I should say, its sense) before we two began to exchange letters’. But its current use in English, which you adopt, is admitted by all who have so far looked into the matter to be a corruption, a removable ‘barbarism’. A word is a sound with sense or with signification, it signifies. A speaker or writer has a meaning, an intent, a purpose in using it, just as he has in using an axe. (A community, a society, a nation may have one). But the axe has no intent or purpose: it does not mean - intend - to cut down a tree! Man has intention because he has conscious initiative: the word and the axe have none in themselves. I am glad to be able to agree with you that onesidedness is fatal. It is that against which I have all my life striven, for I see truth as all-sided. As to ascribing to others vanity and conceit, it isn't I who accuse you of personal vanity: I say not to you ‘you must learn of me’. It is easy but fruitless for correspondents to accuse each other. And we should need an umpire to judge between us! Meanwhile be assured that you could not think less of my power or right to dogmatise than I do. I am profoundly convinced that if I had heard all that you or any real thinker has to say, in a vaster ‘world’ or ‘age’ and in a more worthy language than any we have now, I should have learnt much now hidden from me or from all. Thus you are welcome to say to me ‘Thou art altogether born in sins, and dost thou teach Me?’ I should never resent personal depreciation, since the greater one's thought the more one feels the unworthiness of its exponent. But on the other hand the more one sees, the more ready one must be to learn from the very beggar by the road-side. You see my business is not to propose or introduce a philosophy, but to call attention to the need in all languages of considering carefully the first condition of all thinking philosophical or other, a condition until now strangely | ||||||||||||||||||||||
[pagina 294]
| ||||||||||||||||||||||
neglected. The pure mathematicians who have hitherto implicitly claimed an unerring method of ordering thought, are now asking, What is Order? and discovering that nothing worthy has yet been written on that topic. They are also welcoming my work, although it is but that of a babe or an ignoramus in their field. The great German mathematical thinkers, e.g. Dr. G. Cantor and Prof. Frege, (as well as French and Italian ones) are working in the same direction. Frege's ‘Sinn und Bedeutung’ seems to be an instance of this. However, as my aims do not interest you and you do not see that they apply equally whether we accept or reject the teachings of the Hegelian or any other school of thought, I must not take up more of your time. I am Yours very faithfully | ||||||||||||||||||||||
[pagina 295]
| ||||||||||||||||||||||
LiteratuurAan de lijst van gebruikte literatuur heb ik enkele nummers toegevoegd, mede als aanvulling op de in Schmitz 1990 te vinden lijst van publikaties over en in verband met de Nederlandse significa tot 1987.
| ||||||||||||||||||||||
[pagina 296]
| ||||||||||||||||||||||
| ||||||||||||||||||||||
[pagina 297]
| ||||||||||||||||||||||
| ||||||||||||||||||||||
[pagina 298]
| ||||||||||||||||||||||
|
|