Voortgang. Jaargang 10
(1989)– [tijdschrift] Voortgang– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 21]
| |
Van dichtende bekende tot bekend dichter
| |
1. Vader en zoonChristiaan Huygens (1551-1624) heeft een belangrijk stempel gedrukt op de opvoeding van zijn zoons Maurits en Constantijn. Hij heeft echter, concludeert Kamphuis, niet zelf een zeer vooruitstrevend pedagogisch programma ontwikkeld om van elk van zijn zoons een ‘uomo universale’ te maken. Dat was geenszins zijn bedoeling. Onder invloed van met name Engelse puriteinse opvattingen over de opvoeding en de ideeën daaromtrent van Marnix van St. Aldegonde heeft Christiaan zijn zoons willen voorbereiden op een staatsambt.Ga naar eind1. Wat er allemaal voor de goede vervulling van zo'n ambt nodig is, weet | |
[pagina 22]
| |
Christiaan Huygens uit eigen ervaring. Geboren in de buurt van Breda, is hij na de vroege dood van zijn ouders opgevoed door familieleden. Na een rechtenstudie te Douai is hij in de leer geweest bij Diederik van Liesvelt, later kanselier van Brabant. In 1578 wordt hij op 27-jarige leeftijd secretaris van Willem van Oranje. Na diens dood is Christiaan secretaris van de Raad van State geworden. Als zijn tweede zoon, Constantijn, geboren wordt, bekleedt Christiaan dit ambt al zo'n twaalf jaar. De jaren dat Christiaan aan de staf van de prins van Oranje was toegevoegd zijn bepalend geweest. De contacten met de familie van Oranje-Nassau - voortgezet door Constantijn - zijn van blijvende betekenis. De vriendschap met Louise de Coligny is bekend. Ik herinner aan Justinus van Nassau, de natuurlijke zoon van Willem van Oranje, die peet stond bij de doop van Constantijn. Ook met prins Maurits, peetvader van Maurits Huygens, had Christiaan een goede verstandhouding. Als secretaris van Willem van Oranje, kreeg Christiaan ook te maken met allerlei officieren uit 's prinsen leger. Met een aantal sloot hij vriendschappen voor het leven. Karel vander Noot die o.a. gouverneur van Oostende was en bevelhebber van Sluis, is zo'n vriend. Ook met diens vrouw, Anna van Manmaker, was Christiaan bevriend. De kennismaking met Marnix van St. Aldegonde dateert waarschijnlijk uit deze periode. Als ambtenaar van de Raad van State werkte Huygens samen met collega's als Doubleth (ontvanger - generaal) en De Bie (thesauriergeneraal). Dit zijn in de biografie van Constantijn veel voorkomende namen geworden. Via de Raad van State kwam Christiaan ook in vriendschappelijke betrekking te staan met de Engelse leden van die Raad: Bodley, Winwood en Carleton. Hij was bevriend met de Engelse ambassadeur Sir Henry Wotton. Ook met Engelse officieren had Huygens vriendschap gesloten. Ik noem er twee: de vaak in Den Haag vertoevende gouverneur van de ‘pandstad’ Brielle, Sir Horace Vere en zijn luitenant, Sir Edward Conway. Vanzelfsprekend bleef Christiaan ook de relaties uit zijn jonge Brabantse jaren trouw. Onder de protestantse Zuidnederlanders die naar het noorden of naar Engeland waren uitgeweken telde hij vele vrienden. Zo vermoed ik dat hij via Daniel de Burchgrave, secretaris van Leicester (1586-1588), in contact is gekomen met diens geleerde neef Daniel Heinsius, de Gentse Nachtegaal, wiens Nederduytsche Poemata uit 1616 een mijlpaal betekenen in de Nederlandse literatuurgeschiedenis. Tot de groep immigrés uit het zuiden behoort ook Susanna Hoefnagels. In 1592 werd zij op 26-jarige leeftijd de echtgenote van de 40-jarige Christiaan. | |
[pagina 23]
| |
Voor hem begon bij veertig dus pas het gezinsleven.Ga naar eind2. Christiaan had een grote interesse in de letteren. Dat blijkt o.a. uit een brief uit 1613 waarin Theodore van Liesvelt, een zoon van zijn vroegere leermeester, hem raadpleegt over de vertaling van La seconde semaine van Du Bartas.Ga naar eind3. Maar nog meer, en gedetailleerder, blijkt dat uit de beschrijving die Constantijn zelf van zijn jeugd heeft gegeven. Hierin lezen wij dat Christiaan het vakkenpakket voor de studie van zijn zoons samenstelt en zelfs eigenhandig cursussen retorica ontwikkelt.Ga naar eind4. Het sociale klimaat van de jonge Constantijn Huygens wordt bepaald door de contacten die zijn vader heeft aangehouden met protestantse Zuidnederlanders, met hoge ambtenaren, met functionarissen aan het hof van de Oranjes en met officieren uit het leger van de prins. Het wordt nu hoog tijd de dichter zelf in het middelpunt van onze aandacht te brengen.
Uit het overgeleverde bronnenmateriaal treedt Constantijn Huygens naar voren als een vroegwijze, schrandere knaap die er al heel vroeg plezier in heeft versjes te maken. Vader Christiaan geniet van zijn zoons eerste wiekslagen. Hij waakt er daarbij wel voor, geen tweede Icarus van hem te maken. Hij levert dan ook kritiek op de pennevruchten van zijn dichtend zoontje. Zo heeft hij kritiek op het gedicht Ethopoeia waarin de dertienjarige dichter Louise de Coligny karakteriseert door haar een alleenspraak te laten houden op haar overleden man. Christiaan herkent er veel Dousa in, schrijft hij. Hij noemt zelfs de term naäperij in dit verband. Zoonlief antwoordt, duidelijk in zijn wiek geschoten, per kerende post dat als grote dichters hun beroemde voorgangers imiteren, hij toch zeker wel de beroemde Dousa mag navolgen. Hij stelt daar juist een eer in. Trouwens, Dousa imiteert zelf Horatius!Ga naar eind5. Nogal zeker van eigen kunnen dus. Zelfbewust en tegelijk nog een kind dat graag beloond wil worden voor zijn prestaties. Zo stuurt hij de eerste april 1610 zijn vader een verslag in dichtvorm van een reisje naar Amsterdam. Veertien dagen later excuseert hij zich dat hij niet vaker schrijft: Hij heeft het te druk met paardrijden en of hij voor zijn reisverslag een paar rijlaarzen krijgt.Ga naar eind6. Poëtische prestaties als een goed rapport. Vader Christiaan was trots op de prestaties van zijn zoon. Hij laat vrienden en bekenden vaak meegenieten van de gedichten van Constantijn. Als Christiaan in 1611 op zakenreis naar de Zuidelijke Nederlanden gaat, mag Constantijn mee. Op straat in Brussel ontmoeten vader en zoon de geleerde rector van het jezuïten-college die zegt graag de zoon verder te willen opleiden. Waarop vader Huygens aan zijn zoon vraagt of hij dat zou willen. Zoonlief wil niet. Daarop verlangt vader van zijn | |
[pagina 24]
| |
dichtertje een improvisatie in dichtvorm op het thema dat het vaderland boven alles gaat. Onze poëet staat dan met de mond vol tanden, wat hem als hij dit voorval zo'n twintig jaar later opschrijft, nóg dwars zit.Ga naar eind7. Vader Huygens kan zo'n vraag blijkbaar gewoon stellen. Is dit de zeventiende-eeuwse variant van: ‘jongen laat je rapport eens zien’? Christiaan verlangt van zijn jonge dichterzoon ook dat hij zijn talent aanwendt ter verhoging van de feestvreugde bij bruiloften in de kennissenkring. Het huwelijk tussen Louise, een dochter van Karel vander Noot en Philips Soete van Lake Houthain wordt luister bijgezet met een huwelijksgedicht compleet met een lied dat Huygens naar eigen zeggen zelf op muziek heeft gezet.Ga naar eind8. Het geheel viel blijkbaar in de smaak. Bij vader Huygens maar ook bij Hugo de Groot. Huygens heeft het ‘Delfts orakel’ geraadpleegd over de juridische studiën van zijn zoons en bij die gelegenheid de rechtsgeleerde, op dat moment pensionaris van Rotterdam, een afschrift van het huwelijksdicht ter hand gesteld. Dit kunnen wij afleiden uit een brief van Grotius aan Christiaan Huygens die pas een jaar of acht geleden is gepubliceerd.Ga naar eind9. Grotius schrijft: ‘Tot Rotterdam. den laetste November 1614’: t'Epithalamium bij u.E. soon gemaeckt op de bruijloft vand' heere hautain geeft my hoope Dat hy in de Poesie soo in dije als in andre taelen soude connen excelleren soo hy hem ernstelijck daer toe wilde begeven. De inventie is levendigh: de woorden exquis.
Ook de voor Christiaan zeer vleiende aanhef van deze brief van De Groot citeer ik: Gelijck ick u.E. altydt ten hooghste hebbe geadmireert over de sonderlinge sorge dije de selve is draegende in het opbrenghen van zijne zoonen, waer van ick mij nijet minder en belove dan dat dije t'eenighen tydt sullen zijn de uijtnemenste verstanden van onse quartieren, alsoo.....
De Groot kende vader en zonen Huygens waarschijnlijk uit zijn eigen Haagse tijd. Overigens verhaalt ook Cats ergens van de goede pedagogische kwaliteiten van vader Christiaan.Ga naar eind10. Zoals gezegd, was het oogmerk van Christiaan Huygens zijn zonen voor te bereiden op een openbare functie. Een juridische studie aan de Leidse Universiteit was daarvoor nu de aangewezen weg. Op 20 mei 1616 noteert Christiaan Huygens:Ga naar eind11. | |
[pagina 25]
| |
Maurits en Constantijn mijne lieve soonen vertrekken nae Leyden in de studie. Godt wiltse wijsheijt gheeven en bewaeren.
In deze dagboeknotitie lees ik vooral vaderlijke bezorgdheid. De kinderen gaan het huis uit. Vader blijft op afstand en bidt God zijn lieve zonen wijsheid te geven en over hen te waken. | |
2. LeidenOnze tweede etappeplaats is Leiden. Het studentenleven komt nu in volle hevigheid los. Constantijn schrijft op 9 maart 1617 aan zijn vader:Ga naar eind12. Ik vind het niet prettig om te zeggen, maar het karakter van ons studentenhuis dat vroeger zo fatsoenlijk was, is veranderd. We hebben een samenraapsel van liederlijkheden en ondeugden binnen de muren van ons huis, de goeden overigens niet te na gesproken, ik zonder enkelen uit. Van de anderen gaat de een zich te buiten aan sport, de ander gaat bankroet door het spel, nummer drie houdt zich met vrouwen op. Het zijn liederlijke, verwaande en goddeloze lui - het ondraaglijkst is hun arrogantie; want de één pocht op zijn adellijke afkomst, de ander op zijn rijke voorvaderen, en zij vinden alleen hun eigen gedrag goed. Ze spotten met de deugdzamen, verafschuwen de deugd en beschouwen vroomheid als een schande.
Gelukkig is hij zelf niet zo, schrijft Constantijn: Wanneer ik daarom, na soms de hele dag aan mijn boeken gewijd te hebben 's avonds bij de gemeenschappelijke maaltijd kom en het dronken gedrag van die lui, niet dronken van de studie maar van de wijn, voor me zie en ik vergelijk dat jammerlijke bestaan met het mijne, dan smaak ik een groot genot.
‘(Men zou) wenschen dat hij wat minder met zijn eigene braafheid ingenomen was geweest’, merkt prof. Van der Vliet in 1896 bij deze brief op.Ga naar eind13. Inderdaad, dat zou men wensen. Wat een brave Hendrik! Maar als men merkt dat in deze brief de liederlijkheden (de een is sportfanaat, de ander gokverslaafde, de derde een sexmaniak) meegedeeld worden in de woorden van de laat-latijnse satiricus Persius,Ga naar eind14. wordt het oordeel wat genuanceerder. Constantijn zou in zijn ijver om pa te laten weten dat hij goed zijn best doet, de werkelijkheid wel eens een beetje | |
[pagina 26]
| |
verliteratuurd kunnen hebben. Dat hij hard werkte neem ik graag aan. Ik ga nu niet in op de studie zelf. Ik ga voorbij aan de wijze waarop Huygens met een disputatio over borgstellingen en een gedicht afscheid nam van de Leidse Wereld. Mij gaat het thans om een kwestie die Van der Vliet als onbelangrijk terzijde schoof en die sindsdien in de Huygensstudie geen aandacht meer heeft gekregen. Na een jaar riep vader Christiaan zijn oudste zoon Maurits terug naar Den Haag. Hij kon zijn assistent worden bij de Raad van State en zijn vader mogelijk ook opvolgen. Constantijn kreeg van zijn vader gedaan dat hij nog enige tijd in Leiden mocht blijven ter voorbereiding van zijn disputatio. De broers bleven schriftelijk contact houden. Uit deze periode zijn enkele brieven bewaard gebleven waaruit zeer duidelijk wordt dat Constantijn niet langer meer alleen tussen de familie-schuifdeuren wenst op te treden als dichter. Hij wenst dat zijn poëzie gedrukt wordt voor een groter en belangrijker publiek. Op 21 juni 1617 schrijft Constantijn aan zijn broer dat hij nog steeds last heeft van zijn ogen. Door een vastzittend floers kan hij bijna niets meer zien. Hij zit in deze duisternis dan ook meer te denken dat te lezen. In deze duisterheid heeft hij, zo schrijft hij Maurits ‘het zeer smartelijke overlijden van die grote naamgenoot van jou’ aangegrepen om een treurdicht te schrijven.Ga naar eind15. Huygens was tijdelijk niet zo blind dat hij al in 1617 de dood van prins Maurits betreurt. Het betreft hier de dood van Maurits van Nassau, een natuurlijke zoon van prins Maurits en Margaretha van Mechelen. Het vers heet: ‘Larmes sur la Mort de feu Monsieur Maurice de Nassau’.Ga naar eind16 Constantijn is wel tevreden over zijn werkstuk dat hij in een paar uur heeft ‘uitgezweet’, naar hij zegt. Hij stuurt het aan Maurits zodat die er bij vader op aan kan dringen dat het uitgegeven wordt. Constantijn vindt dat hoogwaardigheidsbekleders of de prins zelf het gedicht onder ogen moeten krijgen. ‘De prins mag dan wel weinig beschaafd zijn en ongeschikt als criticus van poëzie, toch zal de herinnering aan de droefenis in zijn eigen “huis” hem aangrijpen’, schrijft onze dichter, ‘dat zal eerder gebeuren dan dat ik mijzelf blijk te vleien en mij dus vergis’. De drukkosten moeten vader niet weerhouden, die zijn immers zeer gering vergeleken bij de eer die ik ervan zal krijgen, schrijft hij aan zijn Haagse zaakwaarnemer, broer Maurits. Aan hem laat hij graag de rest over. Nog één ding. Als het gedicht gedrukt wordt dan graag in de letter waarin ‘die verzen van Dousa’ uitkomen, die wat deftige cursieve letter. Zo'n letter draagt bij aan het verheven karakter van de zaak. Tegelijk met deze brief aan zijn broer verzendt Constantijn een brief aan zijn vader over de komende verdediging van de stellingen. In een p.s. | |
[pagina 27]
| |
onder deze brief effent hij voor de zekerheid toch ook maar even de weg voor zijn broer. Dit schrijft hij: Wat mijn broer u uit mijn naam zal vragen over een Frans gedicht, vraag ik u niet te weigeren, als mijn roem en ik u lief zijn.Ga naar eind17.
Maurits hoeft bijna niets meer te doen. De zaak is al voorbereid. Het vers is dan ook inderdaad gedrukt.Ga naar eind18. Echter niet dan nadat er (op aanraden van vader Christiaan) het een en ander in de tekst is veranderd. Dit maak ik althans op uit de brief waarmee Constantijn zijn gedicht met correcties opnieuw naar Maurits zendt. Hier hebben jullie ze weer, mijn tranen, zowaar op een volgzamer tragedielaars. Zo worden zelfs wij die tegenwoordig om het spel, de naam van dichter hebben aangenomen, uit politieke noodzaak tot voorzichtigheid aangezet. En hierdoor wordt nu juist het ‘pictoribus atque poetis’ als een onwaarheid aan de kaak gesteld. Ik onderwerp me van harte aan de vaderlijke censuur en omdat ik over de twijfels van een ander, géén meningsverschil wil hebben, omdat ik niet weet wat daar de uitkomst van zal zijn, houd ik zíjn woord voor wet.Ga naar eind19. Vaders bemoeienis wordt dus in dank aanvaard. Maar niet zonder meer. Het Latijnse citaat ‘pictoribus atque poetis’ spreekt boekdelen. Het is een zinsnede uit de Ars Poetica van Horatius die in de bondige vertaling van Schrijvers luidt: ‘Maar schilders, dichters, hadden toch carte blanche?’Ga naar eind20. Huygens wil zeggen: Ik mag toch als dichter, zelfs als plezierdichter, schrijven wat ik wil? Een vergelijking van het door Worp uitgegeven handschrift van dit gedicht met de uiteindelijke druk wijst uit, dat Constantijn mócht schrijven wat hij wilde. De aangebrachte veranderingen zijn verbeteringen op dichttechnisch gebied o.a. betreffende het metrum en enkele woordherhalingen. Het beroep op Horatius, overdreven in mijn ogen, toont opnieuw de zelfbewustheid van de nu bijna twintigjarige dichter. Constantijn blijft, zo blijkt uit de brieven, nauw betrokken bij het drukken van dit gedicht. Het eerste poëem uit eigen initiatief ontstaan dat gedrukt wordt en ook buiten de familiekring aftrek zal vinden. In een volgende brief aan Maurits zegt hij dat de voorgestelde oplage groot genoeg is, als er maar 50 à 70 exemplaren voor henzelf en hun vrienden worden achtergehouden. | |
[pagina 28]
| |
Voor het overige moet de drukker maar zien. De rest van de oplage kan hij met toestemming van de auteur en tegen een kleine winst misschien wel verkopen. De mensen zijn tegenwoordig erg happig op iets nieuws. Zeker in de winkel van Aert zal er goed verkocht worden.Ga naar eind21. Huygens blijft oog houden voor de financiële kant van de zaak. En voor vaders portemonnee. Zo schrijft hij Maurits dat hij de exemplaren die hij van het gedicht krijgt graag gebonden heeft in ‘óf blauw óf gemarmerd papier’, al naar gelang ‘de maat van vaders mildheid strekt’. In deze tweede etappe zien wij dus een zelfbewuste dichter en een corrigerende en betalende vader. Naarmate de dichterlijke carrière van zijn zoon stijgt, neemt deze dubbelrol van Christiaan Huygens af. Vader blijft zich overigens wel aktief inzetten om ook voor Constantijn een passende betrekking te vinden. Diens dichterlijke kwaliteiten blijft hij daarbij gebruiken. Misschien ontving Constantijn in maart 1620 wel naar aanleiding van het zoëven besproken treurdicht, via zijn vader, van prins Maurits de eervolle opdracht om het grafschrift te vervaardigen voor het mausoleum van Prins Willem van Oranje, te Delft.Ga naar eind22. Erkenning derhalve door de hoogstgeplaatste gezagsdrager in de Republiek. De mening dat prins Maurits geen beschaving had en de feeling miste om poëzie te beoordelen, zal dan ook wel binnenskamers zijn gehouden. Officiële erkenning is Constantijn Huygens dus reeds in 1620 ten deel gevallen. Hoe het met de literaire waardering gesteld is schets ik in een samenvatting van de derde etappe. | |
3. Literaire contactenReeds in 1614 herkende Hugo de Groot het talent van onze dichter. Huygens ‘soude connen excelleren soo hy hem ernstelijck daer toe wilde begeven’. Welnu, hij heeft zich ernstig op de poëzie toegelegd. En erkenning gekregen. Op 14 maart 1619 schrijft Huygens in een rijmbrief aan de rederijkerskamer van Breda, die hij waarschijnlijk schreef op aandringen van Christiaan:Ga naar eind23. Den grooten Grotius, den noijt genoch gepresen,
(---)
Heeft mijnen Rijm gesien. Den Vlaminck hooch vermaert,
Den wonderlijcken Heins, die alles heeft vergaert
| |
[pagina 29]
| |
Waer Roomen oijt van sprack Athenen oijt van waechde
Heeft meer dan eens bekent dat hem mijn pen behaechde.
De cloecke Visschers meijt, 'tberoemde Roemers kint
Heeft mijnen sang gehoort, dicht gesien, gepresen en bemint.
(r. 7-14)
Hugo de Groot, Daniel Heinsius, Anna Roemers Visscher, grote namen uit de renaissance van onze letterkunde. De Groot is reeds aan bod gekomen. Ook bij Daniel Heinsius heeft vader Huygens zijn zoon geïntroduceerd. Hij was met hem bevriend. Het contact met professor Heinsius is in Leiden alleen maar hechter geworden. Brieven en gedichten tonen dat aan. Constantijn draagt een belangrijk gedicht als de Uijtlandighe Herder aan Heinsius op. In 1625 biedt hij zelfs alle poëzie die hij wil publiceren aan hem aan, in een dubbele opdracht voorin de bundel Otiorum libri sex. Het prachtige portret hierin is door Heinsius van een onderschrift voorzien. Daar had Huygens trouwens wél zelf om gevraagd!Ga naar eind24. De kennismaking met Anna Roemers Visscher heeft Huygens genoteerd. In zijn dagboek staat bij 11 februari 1619: Annae Roemer innotui et Hoofdio ceterisque.Ga naar eind25.
Uit de dagboekaantekeningen van vader Christiaan weten we dat op 3 februari ‘Moeder cum filiis filiabus’ naar Amsterdam gaat ter viering van de bruiloft van haar neef Marcus de Vogelaer met Geertruyd van Ceulen. Huygens schrijft voor deze gelegenheid een gedicht, zij het niet van harte, lijkt het wel. Hij verontschuldigt zich bij bruid en bruidegom voor het feit dat hij niet voor hen staat: Met handen vol papiers, met verssen bij dozijnen,
Met Liedtgens sonder endt: (r. 7-8)
Ik zou het niet durven, zegt hij, aan de Amstel te voorschijn te treden Met mijn onrijmich rijm, mijn onbeschofte reden,
Mijn ijdel-windich Dicht, mijn Haechsche-hoofsche cout (...). (r. 11-12)
Aan de Amstel waar ‘een wijt-beroemde Zij, Een Anna Rijmers roem’ (r. 17-18) hem tot de overtuiging brengt, dat alwie het muzenaantal op negen houdt, eerroof pleegt op zijn vaderland.Ga naar eind27. Met deze laatste duistere regels wil Huygens zeggen dat hij er niet | |
[pagina 30]
| |
aan denkt om gedichten te maken in de plaats waar de tiende muze woont. Hij heeft blijkbaar de beroemde Nederduytsche Poemata van Heinsius gelezen. Daarin wordt Anna Roemers geroemd als de 'tiende van de negen’. ‘Neen’, zegt Huygens, ‘daer en coom ick niet.’ Hij herinnert zich hoe ‘een jonghe guijt die sijn vlucht niet en cortte op de maet van sijn wieck van boven neder stortte’. Een Icarus wil hij niet zijn. Waarschijnlijk is dit vers ter kennis gekomen van Anna Roemers. Kort hierna is er tenminste een gedichtenwisseling tussen hen beiden op gang gekomen. Ik ga daar nu niet verder op in.Ga naar eind29. De dagboekaantekening sprak ook van Hooft; ‘et Hoofdio ceterisque’ luidde de mededeling. Wie deze ceteris, deze overigen waren weten wij niet. Uit latere gegevens zouden wij de namen kunnen invullen van Vondel, van Reaal en nog anderen. Ik concentreer me nu alleen op Hooft. Pieter Cornelisz. Hooft is, naar het schijnt, via Anna Roemers Visscher met Huygens in contact gekomen. De vriendschap en de poëtische wedijver tussen Huygens en Hooft is eigenlijk pas opgebloeid door de zogenaamde schonckensonnetten. Zo genoemd naar het eerste rijmwoord van het sonnet van Hooft dat een reeks van negen sonnetten op dezelfde rijmwoorden opent. Aan de reeksvorming deden ook Anna en haar zus Tesselschade mee. Ook Leidse vrienden van Huygens, Brosterhuizen en Doublet, droegen bij.Ga naar eind30. Hooft schreef zijn sonnet in reactie op een gedicht dat Huygens had geschreven aan de beide zusjes Visscher en Hooft gezamenlijk. In dit gedicht van 16 december 1620 poogt Huygens de vaderloos geworden wijze Anna en schone Tesselschade te troosten door hun Hooft aan te bieden:Ga naar eind31. Geseghend Suster-paer, der Amstel-nymphen eer
Verarmt den Hemel U off seghent hij u meer?
Neen hij ont-oudert u, maer wil u niet ontrieven,
Dus moet ghij t'eener tijdt verliesen en verlieven,
Dus gheeft Hij nemende (dat's Hemellijck gerooft)
Hier zoo verwaerden Kopp, daer zoo vermaerden Hooft. (r. 67-72)
Gedrieën zouden zij de smart om de dood van Roemer Visscher die de beide dochters met hun tweeën voelden, kunnen omzetten in vreugde. Door de poëzie namelijk: O drijhoeck van de Deughd van boven aff gesonden! (...)
Wat vruchten wachten wij, wat vruchten van u niet! (r. 58-60)
| |
[pagina 31]
| |
Wij hebben nu gezien dat de Haagse Huygens op zijn vierentwintigste in de literaire kringen van Amsterdam binnengehaald werd. Dat de Amsterdamse contacten verder uitgebreid worden, bijvoorbeeld met Vondel, laat ik nu even daar. Wij zitten reeds vlak onder de top van de Parnas. Wij richten onze blik dus naar boven. In de laatste etappe naar de hoogste eer wordt Huygens bijgestaan door een ervaren meesterknecht, door niemand minder dan Jacob Cats. | |
4. De top bereiktCats was een kennis van de familie Huygens. Overal vindt men daarvoor als bewijs vermeld dat Constantijn hem in 1619 voor een present bedankt. Cats moet de familie echter al in 1611 gekend hebben. In dat jaar bezorgt hij namelijk bij vader Christiaan een brief van Anna Manmaker.Ga naar eind32. Cats nu, schrijft op 25 oktober 1621 aan Constantijn Huygens dat hij perplex staat van sierlijke verzen die hij heeft ontvangen.Ga naar eind33. Welke dat zijn geweest valt niet goed meer te achterhalen. In dezelfde brief deelt hij mee dat in Zeeland - Cats is nog pensionaris van Middelburgbeschermers van de letteren er bij hem op aandringen aan Huygens ook Nederlandse gedichten te vragen. Cats' verzoek komt juist op het moment dat Huygens bezig is aan Batava Tempe. In zijn antwoord aan Cats zegt onze dichter even gewacht te hebben met reageren. Hij wilde voor zijn reis naar Engeland eerst zijn gedicht afmaken. Een netafschrift van Batava Tempe sluit hij bij. Cats reageert opnieuw zeer enthousiast. Hij schrijft op 16 december 1621 aan Huygens die dan in Londen is: Uw kersverse en speelse en toch ook prikkelende gedicht, zeer befaamde heer, is hier met genoegen, ja zelfs met de hoogste bewondering, door ons en anderen gelezen en herlezen.Ga naar eind34.
Men wil dit prachtige werk graag uitgeven, deelt Cats mee. Gravures van de vier jaargetijden zouden het mooi kunnen illustreren. Als Huygens nog meer gedichten heeft, kan hij ze gerust opsturen. Dat werk kan dan bij Batava Tempe gevoegd worden. Huygens zegt vervolgens zijn Costelick Mall toe. Door zijn drukke werkzaamheden als gezantschapssecretaris heeft hij echter weinig tijd over voor de poëzie. Toch lukt het hem zijn satire op tijd af te ronden. Huygens zal blij geweest zijn met de publikatiemogelijkheid die Cats | |
[pagina 32]
| |
hem bood. Om financiële redenen. Nu dragen de Zeeuwse kunstbeschermers de kosten. Maar ook om literaire redenen. Cats had al naam gemaakt met Silenus Alcibiadis (1618), waarin lofdichten van o.a. Heinsius en Anna Roemers, en Maechdenplicht (1618). De beide bundels zijn opgedragen aan Anna Roemers, de tiende Muze. Het was de bedoeling van de Zeeuwse liefhebbers Huygens' werk op te nemen in een verzamelbundel van gedichten door Zeeuwse dichters en dichteressen. Om allerlei redenen is Huygens' werk toch als een apart boek op de markt gebracht. De verzamelbundel, Zeeuse Nachtegael verscheen pas in 1623.Ga naar eind35. Huygens' boekje, van 1622, was toen al aan een herdruk toe. Blijkens een mededeling op het titelblad van de herdruk kon de koper zelf de gedichten van Huygens samenvoegen met die van de Zeeuse Nachtegael. Ze hoorden er dus volgens de Zeeuwen wel bij.Ga naar eind36.
Geboren uit welgestelde en goedopgeleide ouders, opgevoed met liefde, geschoold volgens de beste tradities is het Constantijn Huygens gelukt, met de steun van zijn vader, geholpen door Cats, de top van de Parnas te bereiken. Als in 1625 zijn eerste verzamelbundel met een selectie uit zijn gelegenheidswerk en Batava Tempe en 'tCostelick Mall en de Printen en de Dorpen- en Stedestemmen verschijnt, is dat een literaire gebeurtenis van belang. De bundel verschijnt, opgedragen aan Heinsius, voorzien van lofdichten van Hooft en andere Amsterdammers als Vondel, Reaal, van Leidse dichtende vrienden en natuurlijk van Cats. Huygens heeft de top bereikt. Ga naar eind26.Ga naar eind28. |
|