Voortgang. Jaargang 8
(1987)– [tijdschrift] Voortgang– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 177]
| ||||||||||||||||||||
Kloppen s.v.p. Onderdeel van een procedure A. BlomEen praktisch probleemElke keer als März (Heinar Kipphardt, März, Hamburg, 1978) in de kliniek waar hij verpleegd wordt langs het bordje ‘kloppen, s.v.p.’ op de deur van de geneesheer-directeur loopt, klopt hij, en loopt hij door. Heeft hij gelijk? Is wat hij doet het letterlijk nemen van een uitdrukking die wij gewone stervelingen gewoon zijn wat vrijer, dus in feite afwijkend, te interpreteren? Of hebben we hier te maken met een verkeerde interpretatie van een taaluiting die op zichzelf niet zo heel evident een bevel inhoudt?
Vaak vindt men in de Neerlandistische literatuur de infinitief vermeld als alternatieve uitdrukkingsvorm voor de imperatief. De naam alleen al waarmee deze infinitief aangeduid wordt getuigt van deze opvatting: infinitivus pro imperativo, infinitief die voor een imperatief staat. Niet zelden is er zelfs de suggestie dat het hier om een onvolledige uitdrukkingsvorm gaat, waarbij de volledige vorm natuurlijk de imperatief is: zie Den Hertog 1903 (1973) 1e stuk:18, die de infinitivus pro imperativo onder de paragraaftitel ‘Onvolkomen zinnen’ opneemt, en Overdiep 1937:126, die deze constructie onder het hoofdje ‘De korte taalvorm’ behandelt. März zou zich dus op deze opvattingen kunnen beroepen bij een eventuele taalkundige rechtvaardiging van zijn handelwijze: het bordje bevat een bevel, en bevelen zijn er om opgevolgd te wordenGa naar eind1.. | ||||||||||||||||||||
[pagina 178]
| ||||||||||||||||||||
Maar er worden in de literatuur ook verschillen opgemerkt tussen de gewone imperatief en de infinitivische variant. Het bevel dat met een infinitief gegeven wordt, wordt ‘minder direct’ genoemd (Paardekooper 1951:100, Duinhoven 1984:151), en ‘niet aan een persoon gebonden’ (Duinhoven ibid.), dat wil zeggen niet tot iemand in het bijzonder gericht. Deze opvatting zou dan inhouden dat de door März gevolgde handelwijze niet op grond van de tekst op de deur verdedigd kan worden. Hij had zich er niets van aan hoeven trekken, aangezien hij niet, zoals dat blijkbaar bij een gewone imperatief het geval geweest zou zijn, door het feit zelf dat hij het bordje las̀, ook de aangesproken persoon werd van een directieve taaluiting. Maar wat heeft het bewuste bordje dan wel te betekenen? En waarom moet iemand die de deur biǹnen wil zich er wel degelijk iets van aantrekken? Wat wil ‘indirect’ precies zeggen in dit verband?
De vragen die hier onder woorden gebracht zijn betreffen de implementatie van een taaluiting in een concrete situatie, ze gaan over de manier waarop men in een bepaald geval is gaan handelen of zou kunnen gaan handelen naar aanleiding van een taaluiting. Om op deze vragen een gefundeerd antwoord te kunnen geven moeten we ons allereerst een beeld trachten te vormen van de rol die we de infinitiefvorm zelf hierbij kunnen toekennen. De betekenisbeschrijving die we hierbij zullen hanteren, heeft, omdat hij direct ten dienste staat van het becommentariëren van gebruiksgevallen, een andere vorm dan gangbaar is. Hij lijkt, met zijn ‘gepragmatiseerde’ karakter nog het meest op de ‘übergreifende Bedeutungen’ zoals die bekend zijn uit de studie der partikels (zie o.m. Weydt & Hentschel 1983, en, op een andere lijn, Daalder 1986). De daar gehanteerde betekenisbeschrijvingen bestaan uit omschrijvingen, vergelijkingen, min of meer equivalente andere woorden of uitdrukkingen, en wat men er in het dagelijks leven nog meer bij zou willen halen om iemand een niet begrepen stukje taal uit te leggen.
Maar ons eigenlijke doel ligt verder. We willen ook onder woorden kunnen brengen wat het zo ongeveer inhoudt om een infinitief in een concreet geval als een gebod op te vatten. We zullen hiertoe een aantal in de literatuur besproken verschijnselen die zich in imperativische infinitieven voordoen, de revue laten passeren, op zoek naar verdere voor die interpretatie relevante gegevens, zowel op het punt van de lexicale samenstelling als op dat van de syntactische structuur. Het is hierbij nadrukkelijk niet de bedoeling om voorspellingen te formuleren omtrent de mogelijke vormen van de infinitivus pro imperativo. Het gaat ons hier niet om het opsporen en verklaren van wetmatigheden in het gebruik van de | ||||||||||||||||||||
[pagina 179]
| ||||||||||||||||||||
infinitief, maar om het herkennen en voor onszelf begrijpelijk maken van zekere ingeburgerde manieren van doen met die taalvorm, die er blijkbaar zijn, en waarvan door ons geen diepere verklaring gegeven kan worden. | ||||||||||||||||||||
De betekenis van de infinitiefvormBij de formulering van een betekenis van de infinitiefvorm kunnen we te rade gaan bij de historische grammatica, die op basis van geobserveerde overeenkomsten, elementen in verschillende ontwikkelingsstadia van een taal (of van meerdere talen) samenvoegt tot één familie. In de historische grammatica dan, wordt onder het suffix -en (soms:-n) een clustering van elementen tot stand gebracht die niet alleen de infinitiefvormen omvat. Ook de vormen op -en en -n van het voltooide deelwoord vallen er onder, evenals adjectivische afleidingen als verbolgen, gedegen, verwezen, verwaten, beschonken en dronken, en verder substantivische derivaties als leugen, vermogen, gevoelen, behoeven en behoren; zelfs in uiteenlopende categorieën als die der bezittelijke voornaamwoorden (mijn, dijn, zijn) en adjectiva als eigen valt dit zelfde suffix te herkennen (zie Krahe/Meid 1967:103-110; Szemerényi 1980:297-299, 300). Deze verzameling van elementen overziend zouden we kunnen stellen dat het hier steeds gaat om aspecten van een omvattend begrip, om een kenmerk ergens van, om een eigenschap die ergens aan ontleend is, of, algemener gezegd, om een onderdeel van een groter geheel. Zo richt het voltooid deelwoord vaak de aandacht op het resultaat van een proces, of, en dit geldt zeker voor de adjectivische varianten, op een eigenschap die op een andere manier met een proces te verbinden is. In het geval van bovengenoemde substantiva gaat het om concreta die op de een of andere manier de sporen dragen van een proces, of daar een teken van zijn, terwijl ook een attributie als ‘bezit van’ of ‘toebehoren aan’ gezien kan worden als de aanduiding van een aspect van iets (vgl. Krahes term ‘Zugehörigkeitsbezeichnungen’ voor verschillende toepassingen van dit suffix).
Het feit nu, dat de infinitiefvormen met al deze elementen in één etymon verenigd zijn, houdt de opvatting in dat het ook daar gaat om de aanduiding van een aspect van een omvattend begrip, van een kenmerk van iets, van een onderdeel ergens van. Essentieel voor de interpretatie van infinitieven zou dan zijn dat we de stambetekenis in onze explicaties een zekere ‘breedte’ geven, in een groter gebied localiseren, dat we de situaties waarmee we een en ander associëren altijd in een of ander opzicht meeromvattend laten zijn, zodanig dat we er een aspect in kunnen zien | ||||||||||||||||||||
[pagina 180]
| ||||||||||||||||||||
van dat ruimere begrip, of een en ander in een deel-geheel relatie kunnen plaatsen. Dit zou dan het in de literatuur vermelde ‘substantivische’ karakter uitmaken van de infinitief: de stambetekenis wordt voorgesteld als een element van een in enigerlei opzicht meeromvattende situatie. En hier zou hem dan ook het verschil in zitten met de vervoegde vormen van het werkwoord, die meer op het werkwoordelijk proces of de toestand zelf gericht zijn, op een specifiek geval daarvan, geplaatst in enigerlei objectiviteit of juist in een persoonlijk perspectief. Tot die vervoegde vormen behoort natuurlijk ook de stamvorm van het werkwoord, waaronder ook de ‘echte imperatief’.
Om enkele voorbeelden van deze wijze van explicatie van infinitieven te geven: het kan zijn dat we het werkwoordelijk proces willen zien als een repeterend element in een herhaling, of als een anderszins distribuerend element in een voortdurende situatie, of als een object van gewoontevorming, als iets waaromheen zich een algemene manier van doen heeft gevormd, of een routine of andersoortig vast patroon. Maar hiermee hebben we niet meer dan een greep gedaan uit de mogelijkheden. De elementen waarmee een infinitief in een bepaald geval gecombineerd is meenemend in de explicatie, kan men allerlei kanten opgaan. Zo kan men zich door het element te in de richting laten sturen van een persoonlijk perspectief, een beeld dat iemand voor ogen staat (zie Blom 1984), bij aanwezigheid van het element om zal men er dan nog een element van oriëntering aan toevoegen, en met een van de zogenaamde modale of aspect-aanduidende (hulp)werkwoorden in de buurt komen de mogelijkheden wéér anders te liggen. | ||||||||||||||||||||
Verdere relevante gegevensWat kunnen we nu zeggen over ons uitgangsprobleem, de infinitivus pro imperativo? Laten we, zoals hierboven aangekondigd, de lexicale samenstelling van de doorsnee infinitivus-pro-imperativo eens nader onderzoeken op voor deze interpretatie relevante gegevens. In de eerste plaats merken we op dat de processen of toestanden die deze infinitieven noemen, een element van onmiddellijke, daadwerkelijke realiseerbaarheid in zich dragen. Dit geldt natuurlijk voor infinitieven van wat wel handelingswerkwoorden genoemd worden, zoals Lopen! Afblijven! of Opschieten!, maar ook infinitieven als Zitten! Slapen! en Wegwezen! noemen een houding die men kan gaan aannemen, of toestanden waar men door bepaalde handelingen te verrichten in kan trachten te geraken. Er lijkt dan ook geen reden te zijn om in de infinitivus pro imperativo een uitvoerings- en een | ||||||||||||||||||||
[pagina 181]
| ||||||||||||||||||||
voorstellingsvariant te onderscheiden, zoals dat bij de imperatief gedaan wordt (Proeme 1984:243-245). Bij een geval als Het een keer met hem oneens zijn (en je hebt meteen ruzie) (vgl. Proemes voorbeeld (6)) kan natuurlijk wel gesproken worden van een voorstelling die opgeroepen wordt, maar we voelen hier niet het directieve element dat ons de infinitief imperativisch doet noemen. De infinitivus pro imperativo zit dus altijd aan de kant van de uitvoeringsvariant binnen het gebied van de imperatief. In dit licht moet men ook de observatie bezien die in Duinhoven 1984:153 gedaan wordt, die wijst op het vreemde van De bom bannen! Inderdaad kan men hiermee niet hetzelfde effect bereiken als met de imperativische variant Ban de bom! omdat dààrmee veeleer een bepaalde instelling wordt gepropageerd, een ideologie wordt gepresenteerd waar men zich achter moet scharen, zonder dat er sprake is van een handeling die men moet gaan verrichten. En bij de infinitivus pro imperativo gaat het kennelijk altijd om iets wat men kan gaan doen. En kennelijk kunnen we ons daarbij in een geval als De bom bannen! niet zoveel voorstellen. Het geval waar het ons hier om gaat, met het werkwoord kloppen, levert op dit punt natuurlijk geen enkel probleem op.
Als tweede karakteristiek van de infinitivus pro imperativo kan genoemd worden het vaak ontbreken van deiktische elementen als lidwoorden en aanwijzende voornaamwoorden: Gebouw voor half zes verlaten. Kaartje gereed houden. (Voor soortgelijke observaties ten aanzien van het Duits zie Fries 1983:28-29). We kunnen hier een indicatie in zien dat we bij de interpretatie van deze infinitieven moeten denken aan in een of ander opzicht gestandaardiseerde handelingen, met ‘vaste’ objecten, die geen ad hoc ankering in de concrete setting behoeven. In overeenstemming met dit ‘anonieme’ karakter is dan, dat men wél deiktische elementen aantreft die het perspectief centreren rond de (schriftelijke) taaluiting zelf, of rond de onmiddellijke materiële omgeving, het object waar een en ander aan, op of bij bevestigd isGa naar eind2.: Ruimte hieronder niet beschrijven. Deze krant niet meenemen. Bezoekers hier melden. Door de elementen deze en hier wordt de interpretatie gecentreerd rondom de taaluiting zelf, in die zin dat we hier als het ware het bordje als ‘spreker’ nemen - inderdaad een anonieme zegsman! Overigens moeten we dit onpersoonlijke karakter van de imperativische infinitief vooral betrekken op de handeling zelf. Zo valt in combinaties als Opruimen, die rommel! en Bewaren, dit dossier. natuurlijk wel degelijk een persoonlijke stellingname te beluisteren in de demonstrativa die en dit, maar de zaak is zo vormgegeven dat die elementen losstaan van de infinitief, die de ‘eigenlijke handeling’ uitdrukt. En ook ten aanzien van in de reclame veel voorkomende zinnetjes als Bon nu insturen! en Nu | ||||||||||||||||||||
[pagina 182]
| ||||||||||||||||||||
beslissen!, moeten we stellen dat nu een subjectief-motiverend element toevoegt aan de eigenlijke handeling, die zelf echter een schematisch karakter heeft.
In de derde plaats kan opgemerkt worden (zie voor het Duits weer Fries 1983:25-28) dat bezittelijke voornaamwoorden vaak ontbreken, terwijl ook het wederkerend voornaamwoord regelmatig achterwege blijft, ook bij werkwoorden die we in ander verband altijd van zo'n voornaamwoord vergezeld zien gaan: Mond houden! Tanden poetsen! Melden bij de portier. Aankleden en klaar maken voor vertrek! Ook op het punt van de handelende persoon houdt de imperativische infinitief het kennelijk algemeen, en dienovereenkomstig zullen we bij de interpretatie moeten denken aan handelingen waarbij de figuur van de agens willekeurig is, en dus in het vage kan blijven. Inderdaad dreigt het imperativische effect verloren te gaan bij expliciete verwijzing naar de handelende persoon door middel van een wederkerend voornaamwoord. Duinhoven 1984:151 voert in dit verband het voorbeeld Jezelf een borrel inschenken! aan, dat het directieve karakter van het imperativische pendant Schenk jezelf een borrel in! geheel lijkt te missen... tenzij men een en ander plaatst in een context van op een of andere manier van tevoren vastgelegde rollen! Men kan daarbij bijvoorbeeld denken aan een regisseur die een van zijn acteurs diens voorgeschreven rol in herinnering moet brengen. Ook hier hebben we dan niet zo zeer te doen met een aan een unieke agens opgehangen handeling, als wel met een vast patroon, een handelingsschema, en daar gaat het kennelijk om bij de infinitivus pro imperativo.
Vervolgens richten we het oog op een aspect van de syntaxis van infinitiefconstructies, en wel op het feit dat de infinitiefvorm in de regel rechts staat van de andere elementen in de constructie, of te wel in ‘verb final’-positie staat. Wanneer we volgordeverschijnselen een semantische lading geven, zoals bijvoorbeeld in de voorstellen hieromtrent die in Bolinger 1952 gedaan worden, dan kunnen we gaan proberen om uit de positie van de infinitief een indicatie te halen omtrent voor de imperativische infinitief terzake doende interpretatiestrategieën. In de lijn van Bolinger formulerend, zouden we dan moeten spreken van een in stappen opgebouwd totaalbeeld van een uiting, waarbij ieder volgend element als nadere specificatie, als precisering genomen wordt van het beeld dat tot dan toe gevormd is, naar aanleiding van het voorafgaande. Constaterend dat het werkwoordelijk begrip betrekkelijk laat in de infinitiefconstructie ingevoegd wordt, zouden we dan vervolgens moeten zeggen dat dat begrip niet ‘in zijn volle omvang’ wordt ingevoegd, maar in functie staat van het | ||||||||||||||||||||
[pagina 183]
| ||||||||||||||||||||
voorafgaande, afgestemd wordt op wat er al is. Zo zou er in de interpretatie van een combinatie als Tanden poetsen! geen sprake zijn van poetsen zoals men zich dat in uiteenlopende situaties kan voorstellen, maar van een speciaal soort poetsen, zoals men dat in het bijzonder met tanden doet. En inderdaad lijkt dit een nuttige interpretatiestrategie voor deze constructies: het gaat hier om de afkondiging van het tandenritueel, waarbij de aard van de handeling in hoge mate bepaald wordt door het object waar die op van toepassing is. Niet voor niets worden de elementen hierin als ‘bij elkaar horend’ gevoeld, en wordt er gesproken van gesubstantiveerde constructies (Duinhoven 1984:153 - zij het dat daar de betekenis van het object in dit soort gevallen juist uit die van het werkwoord wordt afgeleid). En natuurlijk is deze strategie in overeenstemming met de betekenis van de infinitiefvorm (‘is een aspect van iets anders’) waarvan we hier uit zijn gegaan. Het is denkbaar dat het niet breed uitgemeten zijn van de werkwoordbetekenis in overeenstemming is met een syntaktisch ondergeschikt zijn van de constructie als geheel. Maar er bestaat in de hier gepresenteerde visie geen direct verband tussen de plaats van het werkwoord en syntactische onderschikking, zodat we ook bij de infinitivus pro imperativo, die immers niet gesubordineerd is aan iets anders, de positie van de werkwoordsvorm als betekeniselement in de interpretatie tot gelding brengen.
Tenslotte merken we dan op dat er in de infinitivus pro imperativo, hoe onpersoonlijk en algemeen die ook geformuleerd is, vaak elementen aanwezig zijn die een zeker appèl inhouden op een eventuele waarnemer. Zo is daar bijvoorbeeld het al eerder genoemde woordje nu dat regelmatig opduikt in deze constructie, en waarin een uitnodiging besloten ligt de eigen werkelijkheid toch op de een of andere manier in de interpretatie in te brengen (‘Dat invullen van die bon schijnt wel urgent te zijn!’). Verder zijn daar de persoonsaanduidingen waar de infinitiefconstructie door voorafgegaan kan worden: Bezoekers hier melden. Voetgangers oversteken. Iedereen binnenblijven. Allemaal zitten! Niemand meer bewegen, nu! Het zijn specificaties van het relevantiegebied van de uiting, waardoor iedereen die het idee heeft ‘binnen de termen te vallen’ zich toch aangesproken zal voelen. Het betreft hier overigens geen aanspreekvormen, elementen als iedereen, allemaal en niemand laten zich immers helemaal niet in die functie gebruiken. Ook hier is er dus geen direct-toegesprokene. En tenslotte zijn daar de formulaire aanspreekvormen die op de infinitivus pro imperativo kunnen volgen, zoals a.u.b. en s.v.p. Ook hier een appèl, maar van een afstandelijk soort, waarbij de toegesprokene anoniem blijft. Al deze elementen brengen een element van actualiteit in, geven de desbetref- | ||||||||||||||||||||
[pagina 184]
| ||||||||||||||||||||
fende uitingen een onmiddellijke relevantie voor enigerlei hier en nu, waar niet zonder meer aan voorbijgegaan kan worden. Bij mondeling taalgebruik kan ook een bevel-achtige intonatie een factor zijn bij de interpretatie, maar bij ons uitgangsprobleem, een schriftelijke taaluiting, moeten we ons in dezen baseren op andere factoren, zoals het openbaar geafficheerd zijn van de uiting, en de toegevoegde aanspreekformule s.v.p. | ||||||||||||||||||||
De interpretatie ‘pro imperativo’ van de infinitiefLaten we nu trachten deze observaties samen te voegen tot een omvattende explicatie van de infinitivus pro imperativo. De infinitiefvorm zelf interpreteren we zoals gezegd ‘in de breedte’, door het genoemde proces in te passen in een meeromvattend gebied van processen. In ons geval is het dan zinvol te denken aan activiteiten, aan dingen die metterdaad ondernomen kunnen gaan worden. We moeten die activiteiten bovendien van een algemeen, gestandaardiseerd karakter laten zijn, schematisch, niet aan een specifieke handelende persoon opgehangen, maar met een variabel agensschap. In veel gevallen zal het woord procedure bruikbaar zijn, en kunnen we de interpretatie procedureel noemen. We moeten denken aan vaste routines, steeds op dezelfde wijze doorlopen, onder manipulatie van steeds dezelfde objecten, ongeacht de concrete setting.
Maar bovendien heeft, zo is ons gebleken, de imperativische infinitief een element van onmiddellijke relevantie, waardoor die procedure als het ware direct in werking treedt. De infinitivus pro imperativo leidt, meer nog dan de gewone imperatief, tot een afweging tussen onmiddellijk in die procedure stappen of deze niet relevant achten en de desbetreffende taaluiting laten voor wat hij is. In het licht van deze onmiddellijke relevantie kan men Duinhovens observatie nader bezien, dat het woordje eens zoals dat voorkomt in bijvoorbeeld Poets je tanden eens! of Lees dit boek eens! het niet goed doet in de imperativische infinitief. Dit woordje schuift, zo zou men kunnen zeggen, door zijn onbepaalde karakter de zaak juist op de lange baan, en geeft de corresponderende infinitiefconstructies Je tanden eens poetsen! en Dit boek eens lezen! te zeer het karakter van een lange-termijn-advies of een andersoortig toekomstbeeld om ze nog imperativisch te kunnen noemen. Dit element van onmiddellijke tenuitvoerlegging geeft de infinitief zijn directieve karakter: of men nu ‘binnen de termen’ valt of niet, er moet een beslissing genomen worden over de te volgen handelwijze, er moet op de een of andere wijze gereageerd worden op de taaluiting. Maar men kan vervolgens de infinitivus pro | ||||||||||||||||||||
[pagina 185]
| ||||||||||||||||||||
imperativo ook indirect noemen, in zoverre dat het directieve door ‘perifere’ elementen wordt aangedragen, en niet in de werkwoordsvorm zelf besloten ligt, zoals het geval is bij de ‘echte’ imperatief, die de handeling in een persoonlijk perspectief plaatst.
We vatten een en ander nog eens samen, waarbij opgemerkt zij dat het hier niet kan gaan om een scherpe afbakening van een type van gebruiksgevallen tegenover andere typen. Veeleer is er sprake van een geleidelijke overgang van het ene type in het andere, zodat het vaak niet zo duidelijk is of men te maken heeft met een imperativische infinitief of met de weergave van gedachtenflitsen zonder, of met een minder duidelijk, directief element, of met een langere-termijn-adhortatief of een zg. ‘agendazin’ (Nieuwenhuijsen 1977), of ook met een beschrijvende infinitief, zoals die in recepten, gebruiksaanwijzingen en andere voorschriften (insteken, omslaan, doorhalen, af laten glijden) gebruikt worden. We hebben hier immers niet te doen met op de een of andere manier vast omlijnde categorieën, maar met ingeburgerde manieren van doen met de infinitief. Een infinitief ‘pro imperativo’ interpreteren wil zeggen, in enigerlei situatie een procedure zien, een in het licht van een bepaalde doelstelling gestandaardiseerde reeks van handelingen, waar de infinitiefhandeling geacht kan worden deel van uit te maken. Deze procedure wordt bovendien gezien als ‘ter plekke’ en ‘te zelfder tijd’ in werking tredend of in werking te stellen, zodat er een afweging gemaakt moet worden omtrent de wenselijkheid van de door de infinitief genoemde handeling. | ||||||||||||||||||||
Infinitief tegenover imperatiefHet maakt een groot verschil of de handeling in een persoonlijk perspectief wordt geplaatst, zoals bij de imperatief het geval is (vgl. Proemes betekenis (1984:245): ‘de spreker zet de toegesprokene ertoe aan...’), of wanneer deze geheel schematisch wordt aangeduid, zoals bij de infinitief het geval is. Ook al voelt men zich aangesproken door de mededeling Niet roken!, dan nog gaat het om de vermelding van een in een bepaalde ruimte gangbare habitus, en niet om een leefregel waar een persoonlijke stellingname achter zit, zoals bij het bekeerderige Rook niet! De woorden Ruitje inslaan en brandmelder indrukken bij het desbetreffende apparaat zijn geen persoonlijk bedoelde raadgevingen, die iedere toevallige passant zich moet aantrekken, zoals het geval is bij Houdt de kantine netjes!, maar ze zijn een specificatie van een procedure die men in bepaalde (nood)gevallen | ||||||||||||||||||||
[pagina 186]
| ||||||||||||||||||||
moet gaan volgen. Een imperatief kan onaangenaam overkomen door het dwingende dat er vanuit kan gaan, een infinitief aan de andere kant kan als onprettig ervaren worden doordat men zich als de facto toegesprokene teruggedrongen voelt in de anonimiteit van een niet expliciet genoemde doelgroep: Pak je pen en schrijf op! en Pen pakken en opschrijven! hebben allebei zo hun eigen effecten. Maar welk effect er precies is, valt natuurlijk niet te voorspellen. Juist door het feit dat de imperativische infinitief niet tot een bepaalde persoon gericht is, is het, zoals Duinhoven opmerkt, ook mogelijk dat een spreker zichzelf includeert in de groep voor wie de mededeling bestemd is, en zelf òòk tot handelen overgaat, en in dat geval kan de imperativische infinitief heel goed als solidariserend ervaren worden. En weer anders ligt het bij de al eerder genoemde ‘reclame-infinitieven’, waarbij het onbestemde, door de suggestie die er vanuitgaat van een algemene norm, wellicht juist wervend bedoeld is (iedereen doet het: zorg dat je erbij bent!).
De infinitief plaatst, zo nemen we hier aan, het werkwoordelijk begrip in een groter verband, en bij imperativisch gebruik is dat dan het verband van een routine, een algemeen bekende handelwijze, een vaste procedure. In overeenstemming hiermee is, dat men het werkwoordelijk begrip bij de ‘echte’ imperatief in bepaalde gevallen veel scherper, want op zichzelf staand, naar voren kan zien komen dan bij de corresponderende infinitiefvorm. We kunnen hierbij denken aan imperatieven als Zit! en Lig!, die veel beperktere gebruiksmogelijkheden lijken te hebben dan de infinitivische pendanten Zitten! en Liggen! We zouden de imperatiefvormen hier dan kunnen uitleggen als pogingen om de genoemde lichaamshouding zelf aan iemand op te leggen, terwijl bij de infinitiefvorm de stambetekenis minder op zichzelf staat, maar als een onderdeel gezien wordt van een meeromvattende procedure, in een bekend stramien wordt ingevoegd (‘Ik wil gaan beginnen, maar dat kan pas als iedereen zit’, of ‘De kogels fluiten ons om de oren! Een mens kan in zo'n geval maar het beste gaan liggen!) Op dezelfde manier kunnen uitingen als Zwemmen! en Zwem! tegenover elkaar gesteld worden. In het eerste geval kan men denken aan een situatie met een in paniek geraakte drenkeling, die men op tijd in het juiste automatisme hoopt te krijgen om het hoofd boven water te houden, terwijl het tweede geval meer past bij het weidse gebaar van de visser die de gevangen vis zijn vrijheid hergeeft, daarbij het doen en laten van de vis meer in zijn totaliteit beïnvloedend. De drenkeling van zijn kant zal men niet gauw Helpen! horen roepen, omdat, kunnen wij nu veronderstellen, hij geen reddingsroutine op het oog heeft, maar juist een persoonlijk beroep doet op het improvisatievermogen van de omstanders | ||||||||||||||||||||
[pagina 187]
| ||||||||||||||||||||
met: Help! Maar anders ligt het in een situatie waarin een klein kind dat alleen de trein niet inkomt ons herinnert aan een vaste procedure, door Helpen! te roepen. Het heeft recht op onze hulp - een gewoonterecht. | ||||||||||||||||||||
Het uitgangsprobleemTerug nu naar het geval dat we als uitgangspunt genomen hebben: hoe staan we daar inmiddels tegenover? Een infinitief ‘pro imperativo’ interpreteren is in de hier gevolgde zienswijze een bepaalde beoordeling van de situatie, een ordening van situatieve elementen, zodanig dat er sprake is van een procedure waar de infinitiefhandeling een onderdeel van kan zijn. Zo'n ordening kan men desgewenst voor zichzelf of tegenover anderen motiveren. Zo hier bijvoorbeeld: ‘Op de deur kloppen is onderdeel van de procedure “naar binnengaan” die ik inderdaad wil gaan volgen, dus ik ga kloppen!’, of ook: ‘Ik heb achter deze deur niets te zoeken, dus ik negeer dit bordje en loop gewoon door!’, maar waarom niet ook, in het geval van März, ‘Op de deur kloppen is een onderdeel van de procedure “door de gang lopen”, dus ik moet nu eerst kloppen, en dan kan ik doorlopen.’ Er is, met andere woorden, geen ‘letterlijke betekenis’ tegenover andere, ‘vrijere’ interpretaties, er zijn slechts per definitie unieke visies op, reconstructies van de situatie waarin men zich, geconfronteerd met een stukje taal, bevindt. Een beroep op dat stukje taal (‘Het stààt er toch?’) is niet goed mogelijk, om de eenvoudige reden dat er niet staat om welke procedure het gaat, en die er dus omheen bedacht moet worden. Maar om dezelfde reden is een aanval op basis van die taaluiting (‘Dat stààt er toch niet?’) ook niet goed mogelijk. März kan onconventionaliteit, eigenzinnigheid of zo men wil boosaardigheid verweten worden, maar men kan hem geen verkeerde interpretatie voor de voeten werpen van het stukje tekst waar hij op reageert.Ga naar eind3. | ||||||||||||||||||||
Literatuur
| ||||||||||||||||||||
[pagina 188]
| ||||||||||||||||||||
| ||||||||||||||||||||
[pagina 189]
| ||||||||||||||||||||
|
|