Voortgang. Jaargang 8
(1987)– [tijdschrift] Voortgang– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 55]
| ||||||||||||
Het geloofsmotief in het werk van Bosboom-Toussaint
| ||||||||||||
[pagina 56]
| ||||||||||||
van karakters en daden ook hier nauw verbonden is met haar protestants-christelijke levensovertuiging. Wel krijgt men de indruk dat Bosboom-Toussaint met haar historische romans bewuster een geloofsgetuigenis wilde afleggen met als voornaamste doel ‘te werken op de conscienties’, en dat de contemporaine romans meer ter verstrooiing bedoeld warenGa naar eind2.. Er doet zich hierbij een zekere tweeslachtigheid voor: enerzijds was de schrijfster teleurgesteld over het negatieve oordeel van bovengenoemde christelijke critici over haar contemporaine werk, anderzijds stak het haar dat Majoor Frans van het publiek veel meer aandacht kreeg dan De Delftsche Wonderdokter en Gideon Florensz, die zoveel meer gaven van wat haar ten diepste bezig hield. De verwijdering van de orthodoxe ‘opinion-leaders’ bleek van blijvende aard: bij de nationale huldiging ter gelegenheid van haar zeventigste verjaardag stelt de schrijfster vast dat het aantal bijdragen uit orthodoxe kring gering is en dat verreweg de meesten van de antirevolutionaire partij zich van een bijdrage aan de huldiging onthouden hebben. De vraag is nu hoe het christelijk element, het geloofsmotiefGa naar eind3. - sous-entendu of niet - gestalte krijgt in de contemporaine romans. Het gaat daarbij om
Het is vooral in de vertellerstekst dat het motief wordt opgebouwd. De verteller is in de romans van Bosboom-Toussaint altijd betrouwbaar en alwetend (al wordt soms bij onbelangrijke zaken gedeeltelijke onwetendheid betuigd); de lezer wordt dus geacht zijn oordeel, sympathieën en antipathieën over te nemen. Vergelijking met haar brieven leert dat de normen en waarden waar de verteller in de verschillende romans voor staat, overeenkomen met die van de schrijfster zelfGa naar eind5.. Voor zover het sympathieke, door de verteller positief gewaardeerde personages betreft, kan ook de personagetekst bijdragen tot de ontwikkeling van het motief. De tekst van negatieve personages kan dat alleen door | ||||||||||||
[pagina 57]
| ||||||||||||
contrastfunctie. | ||||||||||||
Een evangelisch christendom zonder stelselsIn Lauernesse verwoordt Bosboom-Toussaint hoe voor haar het ideale geloof eruit ziet. Paul van Mansfeld predikt aan Ottelijne niet het christendom van Luther of dat dat van Zwingli, maar (...) het Christendom uit het Evangelie, het Christendom zonder stelsels, het Christendom, dat slechts eenen Heer kent en verder alleen Broeders; het Christendom dat leert God lief te hebben in eenvoud des harten, met alle krachten des verstands en met allekrachten des geloofs, (Lauernesse, 111).
Dit evangelisch christendom zonder stelsels, dat wel duidelijk protestants van karakter is, komt in de contemporaine romans terug in het levende geloof dat zich niet aan één bepaalde kerk heeft gebonden. Personages bij wie dat te vinden is, zoals Aelbrecht in Abbondio en Piet Snibs in Frits Millioen, worden met warme instemming beschreven. Van de laatste wordt na een beschuldiging van rooms-katholicisme gezegd (door een ander positief personage) dat hij ‘Christen was in den waren zin des woords, en dat hij overigens niemand rekenschap verschuldigd was, onder welken vorm hij zijn Christendom beleed, mits hij het slechts beleefde,’ (Frits Millioen. 403). Wat in deze vorm van geloven zo gewaardeerd wordt is het ondogmatische en het werkelijk en diep doorleefd zijn van het geloof. Ook Jacob Graswinckel in De Wonderdokter verenigt deze eigenschappen in zich: hij leeft vanuit een diep en innig geloof, maar is een weinig kerks man. Het ondogmatische is ook, zij het zwakker en in de roman minder op de voorgrond tredend, te vinden bij Regina, de vrouwelijke hoofdpersoon van Omweg. Zij getuigt van zichzelf: ‘met leerstelsels kan ik niet terecht, den godsdienst van het hart acht ik nog altijd den besten.’ Over het doorleefd zijn van haar geloof kan de lezer echter twijfels hebben. De kennelijke voorkeur voor personages die zich weinig gelegen laten liggen aan strikte kerkgrenzen en uiterlijke conventies staat niet los van het persoonlijk leven van de schrijfster. Uit haar brieven valt op te maken dat haar geloof een sterk persoonlijk en ondogmatisch karakter had, waaraan piëtistische invloed niet vreemd was. Zij geeft er blijk van dat zij - zelf Nederlands hervormd - regelmatig bij de remonstranten en later bij de lutherse gemeente ter kerke ging, soms uit praktische motieven, | ||||||||||||
[pagina 58]
| ||||||||||||
bijv. omdat de Grote Kerk in Alkmaar 's winters zo koud en tochtig was, maar ook om inhoudelijke redenen: de sfeer en de prediking bevielen haar dikwijls beter. Zij had een afkeer van de onvrijheid die het vooropstellen van de christelijke dogma's met zich mee bracht; daardoor voelde zij zich ook niet thuis in de orthodoxe kringen van de Antirevolutionairen (hoewel zij persoonlijk sterk aangetrokken werd door het echtpaar Groen van Prinsterer): Het is juist in de zich noemende Christelijk orthodoxe kringen, dat men elkander de vrijheid niet gunt anders te denken, te voelen en te handelen, dan naar zekere geijkte formules. Dus blijf ik daarbuiten en ben niet van de côterie der geloovigenGa naar eind6.. | ||||||||||||
GodsbeeldZoals uit de citaten al blijkt, wordt de afkeer van strenge leerstelligheid vooral ingegeven door de effecten ervan op het intermenselijk verkeer. De romans en de brieven geven er geen blijk van dat Bosboom-Toussaints geloof inhoudelijk sterk afweek van de zogenoemde gereformeerde belijdenis. Theologisch gezien bevond zij zich in de grote middengroep van de Nederlandse Hervormde Kerk tussen de strenge orthodoxie enerzijds en het modernisme anderzijds. Wel is het duidelijk dat zij een onafhankelijk oordeel heeft over predikanten. Een dominee heeft voor haar niet uit hoofde van zijn ambt automatisch ook gezag. Deze houding komt in de romans tot uiting in de naar verhouding veel voorkomende onsympathieke predikanten. Uit de romans spreekt een visie op God als een almachtige, voorzienige, liefhebbende vader, die weliswaar streng oordeelt, maar bij wie ook vergeving is. Deze visie is een constante in de romans al worden wel verschillende accenten gelegd. Zo valt in Abbondio het accent op het oordeel, in De Wonderdokter juist sterk op de vergeving. Dit hangt wellicht samen met de intrige: Abbondio kent een negatieve hoofdpersoon, die zijn leven niet betert, De Wonderdokter gaat over een bekeerde schavuit. Her en der wordt in de romans uiting gegeven aan de gedachte dat alles wat gebeurt Gods wil is, waarbij toeval of de daden van andere mensen slechts werktuigen zijn in Zijn hand ter tuchtiging of beloning van Zijn kinderen. Zo zegt vicaris Boudewijn in Lauernesse als hij door de stad Utrecht verdreven is: ‘Geen verwijt aan mijne stad: zij is slechts de uitvoerende hand van 's Heeren wil. (...) Het is de vinger Gods, en Zijne oordeelen | ||||||||||||
[pagina 59]
| ||||||||||||
zijn recht en altijd te prijzen!’ (Lauernesse, 444),
In de historische romans wordt gesteld dat het de mens (het slaat overigens vooral op de vrouwelijke personages) niet geoorloofd is zijn eigen lijden te kiezen of het te zoeken, men moet lijdzaam wachten tot het door God opgelegd wordt. Misschien wordt in Oosterwijk impliciet verbeeld dat de mens daarin ook dwalen kan: Maria gelooft dat God van haar vraagt dat zij haar geliefde Hendrik opgeeft ter wille van haar jongere verwende zusje Adriana. De verteller lijkt deze visie niet te delen al wordt zij niet expliciet veroordeeld; in elk geval maakt Maria's besluit geen van de betrokkenen gelukkig. | ||||||||||||
Gebed en bijbellezingIn de visie van de schrijfster is er pas van werkelijk geloof sprake als het een persoonlijk beleefd en doorvoeld geloof is (zie het citaat boven, ‘mits hij het slechts beleefde, Frits Millioen, 403), of het nu binnen of buiten een bepaalde kerk beleden wordt. Het ligt voor de hand dat in een dergelijk doorleefd geloof het gebed een belangrijke plaats inneemt. Merkwaardigerwijs is het in Frits Millioen niet de kunstenaar Piet Snibs met zijn hartstochtelijke en onconventionele geloof, over wiens gebed verteld wordt, maar de beide andere, veel gematigder hoofdpersonen Frits en Claudine. Frits zoekt in een crisissituatie zijn toevlucht in het gebed. Claudine, die als ongetrouwde, niet meer jonge vrouw in de sleur moet leven van benauwde materiële omstandigheden en een humeurige, ontevreden vader, heeft rust gevonden in haar overgave aan God. Zowel Frits als Claudine vinden in het gebed versterking, troost en innerlijke vrede. In de historische romans krijgt het gebed veel aandacht. Het wordt herhaaldelijk omschreven als een zalige, innige of plechtige gemeenschap(s-oefening) met God, vooral bij Paul in Lauernesse en Graswinckel in De Wonderdokter. Het gebed is vanzelfsprekend niet voorbehouden aan protestanten, maar van de rooms-katholieken zijn het bijna alleen de goede en waardige geestelijken wier gebed beschreven wordt. De vrome Yolande Desvieux in Mauléon is de enige rooms-katholieke leek die biddend wordt weergegeven. Behalve door het gebed wordt het persoonlijke, doorleefde geloof ook gekenmerkt door regelmatige bijbellezing. In Lauernesse wordt als grootste winstpunt van de Hervorming gezien dat zij de bijbel voor iedereen toegankelijk maakt. Voor Graswinckel, die min of meer als ideale gelovige wordt geportretteerd, vormt de bijbel naast het gebed de pijler van zijn | ||||||||||||
[pagina 60]
| ||||||||||||
geloof. Evenals Minganti in Pepoli, de enige katholiek die veel waarde hecht aan het lezen van de bijbel, vindt hij er licht en kracht in. Overigens is Minganti's geloof in wezen meer protestants dan katholiek van karakter. In de contemporaine romans komt het lezen van de bijbel echter nauwelijks voor. Slechts in Majoor Frans speelt het een kleine maar betekenisvolle rol. Tijdens een kerkdienst, die door de lauwheid van de voorganger Leopolds (de ik-verteller) grote ergernis wekt, observeert hij Francis: Ik zal niet zeggen dat Francis zich goed hield, want de ergernis, de verveling, ja zekere droefheid en verontwaardiging stonden op haar gelaat te lezen, en zij scheen geen rust te kunnen houden. Ten laatste sloeg zij haar kwarto Bijbel open en ging daarin zitten lezen als ware zij alleen geweest. (Majoor Frans, 275)
De stille bijbellezing suggereert het persoonlijke (tegenover het louter kerkelijk beleefde) van Francis' geloof, dat nog een extra positieve kleur krijgt doordat het wordt afgezet tegen de lauwheid van de predikant. | ||||||||||||
NaastenliefdeHet ideale christendom heeft naast de fundering in gebed en bijbellezing nog twee kenmerkende eigenschappen: het is blijmoedig en werkdadig. Deze combinatie van eigenschappen is terug te vinden bij bijna alle vrouwelijke hoofdpersonen van de historische romans. De werkdadigheid vindt daar haar uiting vooral in de liefdadigheid en geestelijke steun die aan armen en zieken bewezen wordt en bij sommigen in de opoffering van persoonlijk geluk aan een hogere zaak, zoals de kerk of het geloof. Dit offer betekent dat die vrouwen ongehuwd door het leven moeten gaan, maar dat lot wordt met blijmoedigheid gedragen. In de contemporaine romans zijn deze eigenschappen veel minder vertegenwoordigd, eigenlijk alleen bij de wel wat erg volmaakte Marianne in Laura's keuze. Francis in Majoor Frans doet wel veel aan liefdadigheid, meer dan in haar omstandigheden verwacht kan worden, maar zij is te dwars en opstandig om aan het ideaal van de blijmoedigheid te voldoen. Afgezien van dokter Graswinckel, die van de praktische naastenliefde zijn levensvervulling heeft gemaakt, zijn er weinig mannelijke hoofdpersonen die zich met liefdadigheid bezighouden. In de contemporaine romans komt echter een opvatting naar voren die wellicht te beschouwen is als de mannelijke versie van liefdadigheid: een man moet op een goede en verantwoorde wijze omgaan met de mogelijkheden die zijn fortuin of zijn | ||||||||||||
[pagina 61]
| ||||||||||||
maatschappelijke positie hem biedt, hij is verantwoordelijk voor zijn werknemers en degenen die materieel van hem afhankelijk zijn. De verhouding tussen industrieel en arbeiders is in deze opvatting te vergelijken met de - geïdealiseerde - feodale verhoudingen in de Middeleeuwen. De industrieel Eckbert Witgenstein in Omweg brengt dat, sprekend over zichzelf, zo onder woorden: (...) die (...) nú een fortuin heeft bemachtigd, die hij zelf niet voornemens is weg te werpen in de gapenden mond der luiheid of aan uitgestrekte bedelaarshanden, maar waarmee hij voorneemt veel goed te doen, waarmee hij aanvankelijk reeds brood heeft verschaft aan honderden, ruim en goed brood zelfs; want ik hecht er aan dat de arbeider, die zijns loons waardig is, ook zijn deel zal genieten van de voorspoed der zaak, waaraan hij zijne krachten wijdt. (...) aan den eisch, die den rijken jongeling werd gesteld, zijn wij niet gehouden te voldoen in letterlijken zin, maar waakzame en werkzame uitdeelers te zijn van het verkregen goed, dat zware verantwoordelijkheden oplegt, daartoe zijn wij verplicht, om niet te zeggen dat het een onschatbaar voorrecht is. (Omweg, 324-325)Ga naar eind7..
De verwijzing naar het evangelieverhaal van de rijke jongeling suggereert dat deze ‘sociale’ houding bijbels is geïnspireerd. Overigens is het duidelijk dat Bosboom-Toussaint in genen dele de burgerlijke normen van de 19e eeuw wilde aanvallen of ondergravenGa naar eind8.. Dat het verschil tussen arm en rijk door God gewild is, staat voor haar buiten kijf. In Pepoli zien we de negatieve pendant van wat het goede rentmeesterschap wordt genoemdGa naar eind9.: de hoofdpersoon gaat aanvankelijk onverantwoord en lichtzinnig met zijn fortuin om; na zijn bekering is hij ervan overtuigd dat zijn tragische levenseinde Gods straf daarvoor is. | ||||||||||||
Verdraagzaamheid en lauwheidIs een echt geloof zonder naastenliefde niet goed denkbaar in Bosboom-Toussaints romans, dat geldt niet zonder meer voor de verdraagzaamheid. In Lauernesse zijn het de positieve personages die verdraagzaamheid voorstaan en lijden de negatieve en de gemengde (deels positieve, deels negatieve) personages in woorden en daden aan een tekort daaraan, maar de verteller heeft een ambivalente houding. Wel wordt de vervolging van andersdenkenden als gebrek aan liefde beschouwd, maar anderzijds wordt gesteld: | ||||||||||||
[pagina 62]
| ||||||||||||
(...) zij (= verdraagzaamheid, BS) is veeleer de dochter van het hoofd dan van het hart, nog meer het kind der rede dan dat der liefde; zij heeft bijna zooveel koude als licht; zij is er niet en zij zal er niet zijn, waar warmte is en gloed. Beschaving en verlichting zijn zeker hare ouders: we zien het aan de vorderingen die zij maakt in onze dagen; maar zij heeft nog andere verwanten: lauwheid en onverschilligheid! (Lauernesse, 317)
Het is deze verwording van de verdraagzaamheid, de lauwheid in godsdienstige zaken, die in de contemporaine romans onder felle kritiek staat. In Frits Millioen wordt daar meteen in het begin al een tirade van anderhalve pagina aan gewijd, die des te nadrukkelijker klinkt, omdat de relevantie voor het het verhaalgebeuren zeer gering is. De verteller is van mening dat vooral in de 18e eeuw en het eerste kwart van de 19e eeuw in godsdienstige zaken een ‘régime van lauwheid en flauwheid’ heerste. In de eigen tijd ziet hij veel ten goede veranderd. Daarbij moet vooral gedacht worden aan de Aprilbeweging (de commotie onder de protestanten naar aanleiding van het herstel van de bisschoppelijke hiërarchie in Nederland in 1854) en aan de conflicten rondom de opkomende modernistische theologie. Conflicten betekenen dat er leven is, en zijn verre te verkiezen boven de ‘platte kalmte’ die daarvoor het kerkelijk leven bepaalde. Wie nu den predikstoel beklimt, weet dat hij niet in een vasten burcht trekt waar hij onaangevochten zal blijven, maar dat hij den wal bestijgt eener vesting, die aan alle zijden blootligt en door tal van vijanden wordt bedreigd. Weerbaarheid, moedige kleinachting des gevaars, waakzame ijver zijn de eerste eischen die hem worden gedaan. Hetzij hij als aanvaller tegen de oude muren zal stormloopen, hetzij hij als verweerder die aanvallen heeft te weerstaan en de gewijde kerkelijke banier omhoogheffend, de stormloopers tegengaat, en de bresse vult, desnoods met zijn lijf. (Frits Millioen, 6) De kritiek wordt bijzonder fel waar het predikanten betreft die in ‘een ambt dat profetische bezieling vereischt’ matheid en lauwheid ten toon spreiden. De benamingen die zulke ongeschikte dominees, waarvan er verschillende optreden, toegevoegd krijgen zijn: een erbarmelijke figuur, eene treurige verschijning; lauw, akelig lauw, een ware Laodiceër, aan wien de apostel met zijn strengste woord zou hebben toegevoegd: wees liever een bestrijder dan zulk een bondgenoot; slaaf van onvruchtbare letterblokkerij. | ||||||||||||
[pagina 63]
| ||||||||||||
Lauwheid maakt de weg vrij voor hypocrisie en vormendienst. In Abbondio is de titelfiguur de verpersoonlijking van vormendienst: kerkgang en godsdienstzin uitsluitend omdat het zo hoort. Maar al degenen die zijn houding niet doorzien en hem tot kerkeraads- en synodelid kiezen worden evenzeer veroordeeld. Aelbrecht, zijn onconventionele maar hartstochtelijk gelovige broer noemt daarom ook ‘zij die zich naar Hem (Christus, BS) noemen, (...) slechts een verlichaamde logen’. In Omweg tekent Regina haar werkgeefster, een overigens wel sympathieke ministersvrouw, scherp in haar oppervlakkige, aan mode onderhevige vroomheid: Heden wordt zij in verrukking gebracht door de indrukwekkende rede van een positief prediker, om morgen door de toespraak van een begaafden modernen spreker te worden meegesleept (...). Mevrouw acht zich voorts verplicht te gaan waar men gaat, dat wil zeggen, waar de meeste dames van hare côterie heentrekken, als zij het met hare zware verplichtingen aan de wereld vereenigen kunnen, om ook den publieken godsdienst waar te nemen, en dan volgen zij - kluchtig genoeg! - de meest serieuze predikers; zij willen het wel ééns in de week hooren, dat zij zes dagen lang een anderen Heer dienen dan den eenigen die waard is gediend te worden; (Omweg, 240)
Het is niet verwonderlijk dat lauwheid en vormendienst in de historische romans weinig prominent aanwezig zijn, daar religieuze conflicten en bekeringen - die zich met lauwheid moeilijk laten verenigen - daarin vaak centraal staan. Het feit dat de inhoudloze godsdienstoefening, ‘als men zich zelven willens bedriegt en met het allerheiligst geloof den spot drijft, onder schijn van gelooven, uit onverschilligheid of uit gemakzucht’ als gruwelijkste ketterij voor God wordt gekenschetst (in Pepoli), ligt echter wel in het verlengde van de grote aandacht die de lauwheid als element van het godsdienstmotief in de contemporaine romans krijgt. | ||||||||||||
De Kerk van RomeIn de contemporaine romans komt het katholicisme nauwelijks voor, maar in de historische romans neemt het vaak een belangrijke plaats in. Individuele katholieken worden wel genuanceerd en niet zelden met sympathie beschreven, maar de Rooms-katholieke Kerk als instituut is duidelijk object van kritiek. Die kritiek betreft in de eerste plaats de opvatting dat leken de bijbel niet zelf mogen lezen. Verder worden veroordeeld: het gezag van de kerk en de middelaarsrol van de priester (tegenover de | ||||||||||||
[pagina 64]
| ||||||||||||
persoonlijke vrijheid en verantwoordelijkheid in het protestantisme) en de praktische uitwerking daarvan in de Inquisitie en de biecht. Zelf vat de schrijfster dat in de Historische Novellen samen als ‘mijne afkeuring van conscientiedwang, priesterlist en kerkelijke aanmatiging’. Er wordt onderscheid gemaakt tussen deze principiële zaken en allerlei feitelijke misstanden waaraan vooral de lagere geestelijkheid zich schuldig maakt. Met hun vreet- en drankzucht, liederlijkheid, hebzucht, luiheid e.d. worden de optredende monniken nogal karikaturaal weergegeven. Onder de hogere geestelijkheid zijn, vooral in Lauernesse, veel positieve personages, maar het is opvallend dat die vaak begrip hebben voor de Hervorming en haar motievenGa naar eind10.. Vicaris Boudewijn in Lauernesse, al is hij in de roman maar een bijfiguur, behoort daarmee voor mij tot de indrukwekkendste figuren uit Bosboom-Toussaints oeuvre: hij doorziet helder de feilen van de Rooms-katholieke Kerk en heeft begrip voor de Hervorming, maar blijft desondanks (of misschien ook juist daarom) trouw aan zijn kerk, ook als die hem zelf laat vallen. De schrijfster geeft met hem een genuanceerd, fijnzinnig portret van een menselijke en integere priester die juist door zijn innerlijke twijfels respect afdwingt. Het genuanceerde beeld dat zij van een aantal katholieken geeft, is enigszins bedrieglijk: de uitgesproken katholieke personages hebben meestal duidelijk protestantse trekjes, zoals het afgaan op het eigen geweten (in plaats van op kerkelijk gezag), en de sterke gehechtheid aan de bijbel. Niettemin werd het niet louter negatieve beeld van katholieken door de protestantse tijdgenoten gezien - en afgekeurd - als haar ‘verzoenende houding tegenover het Roomsch-Katholicisme’Ga naar eind11.. In Lauernesse en Frits Millioen verwerkt de schrijfster de aantrekkingskracht van de Rooms-katholieke Kerk op artistiek begaafde personen. Ongeletterden kunnen ook door het katholicisme makkelijker worden aangesproken door zijn grotere poëzie en ‘zinnelijkheid’ (de beeldende kunst en de indrukwekkende rituelen). Er klinkt enige kritiek op de Hervorming om de te grote soberheid en de onnodige vernietiging van veel liefelijks, en zelfs een soort pleidooi voor een beperkte mate van Mariaverering: (...) maar ook heeft zij (= de Hervorming, BS) veel liefelijks, veelwat zacht en schoon was, vernietigd in hare reinigende woede, zooals altijd stormen vernielen, terwijl zij zuiveren, en onder dat schoone en groote ook de vereering der jonkvrouwelijke Moeder. | ||||||||||||
[pagina 65]
| ||||||||||||
te prijzen, te vereeren, door standbeeld of afbeeldsel der vergetelheid te ontrekken: en wat heeft de Protestantsche Christenheid gedaan voor de vrouw, die het gewijde middel heeft mogen zijn van al het eeuwig heil, dat zij hoopt en verwacht? | ||||||||||||
SlotbeschouwingDe historische romans hebben duidelijk het grootste aandeel in de opbouw van het geloofsmotief. Het ideaal van een werkdadig en blijmoedig, persoonlijk beleefd en ondogmatisch christendom dat gebaseerd is op de pijlers van gebed en bijbellezing, is geheel uit de historische romans af te leiden; in de contemporaine romans vindt men er slechts ondersteuning en bevestiging van. Uitzondering daarop is het ondogmatische, dat ook in de contemporaine romans opvallend naar voren komt. De houding ten opzichte van de rooms-katholieke kerk komt alleen in de historische romans voor, terwijl kritiek op lauwheid in godsdienstige zaken weer een aspect van het motief is dat vooral in de contemporaine romans te vinden is. De conclusie dat het christelijk element in de contemporaine romans minder sterk aanwezig is, is ook zeker gerechtvaardigd. Naar ontstaanstijd bezien wordt het ook steeds zwakker: in Abbondio en Frits Millioen worden nog sterke, intens gelovige mensen als belangrijk personage opgevoerd, in Majoor Frans lijkt het blijkens de boven geciteerde passageGa naar eind13. nog een criterium voor de beoordeling van Francis' karakter, maar in Omweg en Laura's keuze speelt het geen rol van betekenis. Afwezig is het christelijk element echter nergens, het is voortdurend op de achtergrond of liever als ondergrond aanwezig, ook waar het niet expliciet aan de orde komt. Uit de inhoud van het geloofsmotief blijkt de invloed van het Réveil op Bosboom-Toussaint: de nadruk op het persoonlijk beleven van het geloof, de liefdadigheid, het signaleren en afwijzen van de lauwheid, zijn aspecten die ook in het Réveil centraal stonden. Gezien haar frequente contact met de grote mannen van het Réveil in Nederland (eerst Beets, later Da Costa, Willem de Clercq, Groen van Prinsterer) is die merkbare invloed ook weinig verwonderlijk. Haar grote voorkeur voor een ondogmatisch geloof geeft echter aan dat ze toch een eigen koers vaart ten opzichte van het in principe orthodoxe Réveil. Hoezeer Bosboom-Toussaint gesteld was op haar onafhankelijkheid in deze en andere zaken, getuigt haar voorwoord bij de derde druk van De Wonderdokter. De titelfiguur van deze roman is mede geïnspireerd op Groen van Prinsterer, maar zij wilde het boek niet aan hem en zijn vrouw | ||||||||||||
[pagina 66]
| ||||||||||||
opdragen, omdat zij niet aangezien wilde worden ‘voor hetgeen ik niet was, en niet wilde zijn, eene partijgangster van de Anti-Revolutionaire richting. (...) ik wilde niet vereenzelvigd zijn met hunne partij; ik wilde niet gemijnd worden door welke partij ook.’ Diezelfde onafhankelijkheid maakte haar het schrijven van de contemporaine romans mogelijk, waarin zij bewust geen psalmtoon aan wilde heffen, maar haar fantasie in lager sferen liet spelen. Zij wilde geen stichtelijke literatuur geven en voelde zich daar ook niet toe gehoudenGa naar eind14.. Niettemin spreekt, zo is hier gebleken, haar christelijke levensovertuiging ook in haar niet-stichtelijke literatuur zich hoorbaar uit, al moet men soms scherp luisteren. Bosboom-Toussaint is de enige Nederlandse romanauteur van importantie die ook in de tweede helft van de 19e eeuw de stem van het Réveil (mèt haar eigen accenten) nog doet klinken, en ook dat is een teken van haar onafhankelijkheid. |
|