Voortgang. Jaargang 4
(1983)– [tijdschrift] Voortgang– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 85]
| ||||||||||
Mr. W. Bilderdijk's briefwisseling dl II
| ||||||||||
[pagina 86]
| ||||||||||
omvang zou gaan uitmaken. Dit rijker bestand was des te verheugender omdat niet overal het gebruikelijk embargo op publicatie uit brieven die reeds in bewerking zijn genomen, was geëerbiedigd. Anderzijds echter raakte de editor kort daarop door een nieuwe werk- en leeropdracht zo gebonden, dat pas het daarop volgend otium hem de tijd verschafte om de opgenomen taak te voltooien. De rebus-brieven (voor meer dan de helft een aanvulling op deel I) verschenen als een kleine vóórpublicatie, in een ander bestek, in 1981. Een kort exposé van omvang, samenstelling en reikwijdte van het thans te wachten deel II lijkt nu dienstig.
Het totale tekstaanbod behelst voor dit deel 331 brieven, tegen 303 in deel I. Ze belopen de jaren 1795, 1796 en 1797. Het begin is gemarkeerd door de uitzetting van Bilderdijk door de Provisionele Representanten van het Volk van Holland, het eindpunt is door de omvang van de bundel gewezen, indien we ons ook nu aan een rond jaartal willen houden. Het zou denkbaar zijn, het eind te stellen op medio juli 1797, wanneer Bilderdijk en Katharina Wilhelmina Schweickhardt elkaar in Brunswijk ontmoeten, of eerder nog, op 18 mei van dat jaar, de datum van het bekende inschrift in hun huisbijbel: ‘uxorem accepi’. Het laatste zou ons vijftig brieven schelen, maar heeft afgezien van de interpretatie van het inscriptum het nadeel dat dan de briefwisseling met Wilhelmina abrupt wordt afgebroken; deze loopt n.l. nog door in Brunswijk. De andere gestelde mogelijkheid scheelt er altijd nog dertig, maar daaronder zijn, op twee na van haar, alle voorhanden brieven die nog gewisseld zijn met Catharina Rebecca, en belangrijke ook met schoonzuster en zwager Elter. Een eindpunt als door ons aangehouden biedt de beste waarborg voor een verantwoorde afronding van de informatie omtrent hetgeen in hoge mate de inhoud van deel II bepaalt, te weten de overgang van zijn eerste naar zijn tweede huwelijk. Zeventig procent van alle brieven is hierop nu rechtstreeks betrokken, vijf en tachtig als we er ook de Elter-brieven bij rekenen.
De exacte gegevens bieden het volgende overzicht: | ||||||||||
[pagina 87]
| ||||||||||
A. De van ouds bekende briefwisseling met Catharina Rebecca Bilderdijk-Woesthoven omvat nog 34 brieven van Bilderdijk en 30 van Cath. Reb. die hier direct aansluiten bij die uit dl I en alle eerder zijn gedrukt in Mr. W. Bilderdijk's Eerste Huwelijk, naar zijne briefwisseling .... medegedeeld door zijn aangehuwden kleinzoon J.C. ten Brummeler Andriesse (Leiden 1873). Van de brieven van Willem zijn er daar 5 onvolledig gegeven en één precies een jaar te vroeg; van die van Catharina Rebecca 18 onvolledig. Bij deze collectie behoren: 1 brief van Is. Bilderdijk Sr aan Cath. Rebecca en 1 van Kath. Wilhelmina Schweickhardt aan dezelfde; beide eveneens in genoemde uitgave gedrukt. De handschriften van al deze brieven berusten in de Bibliotheek van de Universiteit van Amsterdam. Uitvoerige informatie over de provenance en de wijze van uitgave in 1873 verschaft de Inleiding van dl I.
B. Het briefverkeer met Katharina Wilhelmina had aanvankelijk plaats in het Italiaans, daarna in het Engels, met uitzondering van 1 Nederlands en 1 Italiaans epistel tijdens een door Wilhelmina buiten de ouderlijke woning doorgebracht weekeinde. Bewaard gebleven zijn, in het Italiaans: 24 brn van Bilderdijk en 9 van K. Wilhelmina; in het Engels 121 van Bilderdijk en 11 van K. Wilhelmina; in het Nederlands 1 van Bilderdijk. Bij deze collectie behoren: 1 briefje van de jonge Leonard Schweickhardt aan B., en 1 (achttalig) briefje van B. aan de gezusters Christina en Wilhelmina Schweickhardt. Eerder gedrukt werden: 1 engelstalig briefje van Wilhelmina (door B. toegezonden aan de Elters) in het Gedenkboek-1906, door Sterck; en 3 Italiaanse brieven van B. door Martien J.G. de Jong in diens boek Taal van lust en weelde. Willem Bilderdijk et la littérature italienne (Namur 1975). De handschriften zijn alle uit het familiebezit van de laatstoverlevende in rechte lijn, de hoogbejaarde weduwe van Willem Lodewijk B., in het Bild.-Museum gekomen. De Italiaanse brieven worden met vertaling gepubliceerd.
C. De Elter-brieven. Deze collectie behelst voor dl II de volgende epistels: 18 aan ‘Zuster’ Elter-Woesthoven, 10 aan zwager Elter, 4 aan beiden; 9 van Maria Petronella Elter-W. en 5 van Samuël Elter; voorts nog in copie: 4 brn gewisseld tussen Cath. Rebecca en de Elters, en 2 tussen | ||||||||||
[pagina 88]
| ||||||||||
Vader B. en de Elters. Samen 52 stuks. Het bijzonder karakter van deze briefwisseling spreekt ook daaruit, dat Bilderdijk alleen in deze bij herhaling de tekenpen hanteert, hetzij uitsluitend, hetzij voor een ‘hologryphische tegenhanger’ of ook ‘aanhangsel’ bij een ‘heldere’ brief. Dit zal wel de reden zijn dat deze alle buiten de oorspronkelijke collectie zijn geraakt, met slechts enkele van de gewone brieven, terwijl van één zeer breedvoerig epistel alleen het tekenwerk naar een andere bezitter is overgegaan. - Eerder gedrukt zijn 3 brieven aan Zuster Elter: twee door de bekende verzamelaar Arie de Jager, in het Mengelwerk van de eerste jaargang van de Vaderlandsche Letteroefeningen (1861), beide zonder het tekenwerk (resp. vignet en chronostichon), en één door Sterck, in het Gedenkboek-1906. Verder zijn de rebus-brieven en het getekende bijwerk bij gewone brieven recentelijk in het licht gegeven onder de titel Speels vernuft. Rebus-brieven en bedriegers van Willem Bilderdijk (Den Haag 1981), bezorgd door schrijver dezes. - Wat de handschriften betreft: die van vrijwel alle brieven, bestaande uit, of verlucht met, tekenwerk (van de gesplitste brief uiteraard alleen het tekenwerk) berusten sinds 1955 in het Letterkundig Museum te 's-Gravenhage; één rebusbrief en de door Sterck meegedeelde gewone brief in het Bilderdijk-Museum; tenslotte nog één brief aan zwager Elter in de Koninklijke Bibliotheek. Alle overige Elterbrieven maken deel uit van een familiearchief-Tydeman dat in 1976 in bruikleen is gegeven aan het gemeente-archief te Leiden, de standplaats van Prof. H.W. Tydeman, destijds een van de beredderaars van de boedel van Bilderdijk, over wiens aandeel daarbij meer te vinden is in de Inleiding van dl I.
D. Van de familiale brieven resten nog een achttal van Vader Isaäc Sr aan zijn zoon, alle in het Latijn gesteld, en één van Willem aan zijn 16 jaar jongere broer Isaäc Jr. Van de laatste is slechts een copie aanwezig in U.B.-A'dam, destijds door Messchert onvolledig gepubliceerd in dl I van zijn uitgave van Brieven van Mr. W. Bilderdijk (1836). De eersten berusten alle in het Bild.-Mus., zijn niet eerder gedrukt, en worden nu met vertaling gegeven. Vader B. heeft reeds na vijf maanden uit angst voor de gevolgen van de censuur niet meer geschreven, kenne- | ||||||||||
[pagina 89]
| ||||||||||
lijk ook daarom zich van het Latijn bediend, en de brieven van zijn zoon ook niet bewaard.
E. Buiten de familiale brieven is er nog één briefwisseling voorhanden, n.l. die met de Stadhouderlijke familie, bestaande uit 18 epistels, waarvan de originelen, c.q. de minuten, op één na bewaard worden in het Koninklijk Huisarchief, port. Correspondentie met den Heer Advocaat Bilderdijk 1795-1797. Het betreft hier 10 brieven aan Prins Willem V, 1 aan Prinses Wilhelmina, 2 aan de Erfprins in Brunswijk, 4 van Willem V en 1 van de Erfprins. De handschriften van 3 van de brieven van de Prins berusten in het Bild.-Museum, enkele minuten van andere brieven, waaronder die van de brief aan Prinses Wilhelmina als enige getuige, in de Bibliotheek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde. Geen dezer brieven werd eerder in druk gegeven.
F. Vervolgens een twaalftal brieven die weer aansluiten bij eerdere in dl I, n.1. 8 aan Gerrit Outhuys, student Oosterse talen en theologie, later predikant, en 4 aan de boekhandelaar-uitgever P.J. Uylenbroek te Amsterdam, beiden vriend voor het leven. Alle zijn eerder gedrukt in het 1e deel van bovengenoemde Brievenuitgave van Messchert. De handschriften waren sedert dien spoorloos. Die van de brieven aan Uylenbroek zijn, op een enkel na, kort na het verschijnen van dl I van onze uitgave, aangetroffen in een antiquariaat te Wenen en uit een particuliere nalatenschap enkele jaren geleden aangekocht door het Bild.-Museum. Een aantal van deze brieven van vóór 1795 blijkt, stellig om hun puur zakelijke inhoud, door Messchert niet opgenomen te zijn. Zij zullen, als aanvulling bij dl I, geen plaats krijgen in II, maar voor een afzonderlijke publicatie ter zijde worden gelaten.
G. Tenslotte nog een zestal losse brieven: 2 van Bilderdijk, resp. aan de advocaat-fiscaal Van der Meersch, en een cliënt, genaamd Fitzgerald; en 4 aan Bilderdijk, resp. van de procureur Dirk van der Linden, de advocaat Johan van der Linden, de Joodse geldschieter Wolff Isaäcs, en een zekere Murdel. De handschriften berusten alle in het Bild.-Museum. Alleen de brief aan Van der Meersch is eerder in druk gegeven, en wel door B. zelf, voor zijn Echte Stukken betreffende de uitzetting | ||||||||||
[pagina 90]
| ||||||||||
van Mr. Willem Bilderdijk in maart 1795 (1821).
H. Bijlagen. Evenals deel I zal ook dit deel, zij het in beperkter mate, door bijlagen nader worden ontsloten, en wel door de volgende: ter aanvulling van o.a. de Echte Stukken nadere gegevens uit de rijksarchieven te 's-Gravenhage en Groningen; uit de verzameling - ten Brummeler Andriesse in het Bild.-Museum gegevens omtrent de financiële situatie waarin de verbannen advocaat zijn praktijk en gezin achterliet; en als achtergrond bij de briefwisseling met Katharina Wilhelmina een overzicht van de aan haar gewijde, handschriftelijk vaak bijzonder interessante, poëzie.
Overzien wij zo het geheel, dan blijkt dat tussen de 75 en 80% van de in dl II te publiceren brieven nog niet eerder is gedrukt; dat van hetgeen wel eerder gedrukt was, 30% nu pas volledig wordt geboden, en zo ver het brieven van Cath. Rebecca betreft, nu pas diplomatisch (wat in dit geval wil zeggen: vrijwel zonder interpunctie). Vergelijken we hiermee b.v. het in 1976 verschenen Xe deel van de Briefwisseling van Hugo Grotius, dan lezen wij daar in de Inleiding dat in de tien delen het aantal nieuw gepubliceerde brieven allengs is gestegen van 25 tot ruim 40%. Brengen wij voorts in rekening dat de eerder gedrukte brieven geen of een uiterst summiere annotatie hebben meegekregen, dan kunnen wij stellen dat een geannoteerde uitgave van deel II ook onder de huidige omstandigheden verantwoord is te achten.
Vragen wij ons nu af wat van deze uitgave de winst zal blijken voor de Bilderdijk-studie in het algemeen, dan is het zonder meer duidelijk dat de betekenis van dit deel allereerst gelegen is in de lang, te lang verwachte publicatie van de volledige reeks brieven en briefjes aan en van Katharina Wilhelmina Schweickhardt, 166 in getal, de helft van het totaal. Een briefwisseling is wat behouden bleef van dit aanvankelijk bij tijden dagelijks epistolair verkeer, lopend van juli 1796 tot en met juli 1797, slechts in beperkte mate te noemen. De Teisterbantse Abélard heeft de reacties van zijn ingetogen Wilhelmina op haar verzoek aan de vergetelheid prijs gegeven, door deze, op weinige na (zo'n 10%), te vernietigen. Wel kunnen die weinige, wat haar innerlijke gevoelens betreft, enigszins als pars pro toto gelden. Tegen de achtergrond van | ||||||||||
[pagina 91]
| ||||||||||
beider poëzie verschaffen deze brieven ruimschoots stof voor beeldverscherpend onderzoek. Een voorbeeld daarvan gaf reeds de analyse van Bilderdijk's Gebed van 1796, van Martien de Jong, in De Gids (1964, 8), herdrukt in zijn Van Bilderdijk tot Lucebert (1967). Ten aanzien van Katharina Wilhelmina is te denken aan bestudering van haar autobiografisch gekleurde, voor het Engelse toneel bewerkte treurspel Fatal Love als uitgangspunt voor een biografie, aan haar gewijd als dichteres en alter ego van de dichter. Voor het beeld van Bilderdijk zelf zijn de Elter-brieven van niet minder belang. De vraag ‘Hoe was Bilderdijk?’ heeft gedurende meer dan een eeuw onderzoekers geïntrigeerd en verdeeld. Sterck, in 1906 deze vraag als titel stellend boven zijn bijdrage tot het officiële Gedenkboek, voelde zich voor de beantwoording daarvan grotendeels aangewezen op de langste, vertrouwelijke brief aan ‘Zuster’, een der zeer weinige die toen bekend waren. Deze bleek kenmerkend voor het hele bestand dat sedert boven water kwam. Ze hebben aansluiting bij de beide werelden waarin de balling leeft: die van het vaderland in de verte, en die van de uitlandige stad-woestijn waarin hij zijn ellendig bestaan voortsleept met lesgeven, schilderen, tekenen, vertalen, en ook nog dichten, en een martelgang der liefde gaat waarover hij niet dan bedekt schrijft, maar die hij in brief en gedicht wel degelijk te vermoeden geeft. Tegelijk completeren ze het beeld van de bijna onmogelijke positie van Catharina Rebecca in Den Haag tegenover Vader Bilderdijk en de hele verdere Amsterdamse familie: een beeld van afgunst, verdenking en geroddel. Al met al geeft de combinatie van de Odilde- met de Elter-brieven een gegenuanceerder beeld van beide echtelieden, van het proces van laatste verwijdering vanuit een volstrekt tegengesteld zelfgevoel. Tenslotte geven ze informatie over de dichterlijke werkzaamheid van Bilderdijk, zoals die in het licht zou komen in de bundels Mengelpoëzie (1799), Poëzij I (1803) en Verspreide Gedichten I (1809). Een overwaarde hebben ze doordat ze tot een drieluik maken wat anders een tweeluik zou gebleven zijn. | ||||||||||
[pagina 92]
| ||||||||||
Brieven:
| ||||||||||
[pagina 93]
| ||||||||||
37 Bilderdijk aan m.p. elter-woesthoven, 9 mei 1795.
| ||||||||||
[pagina 94]
| ||||||||||
ik schrijven tot ik in slaap val, want als ik 't waag, rond om mij te zien, ijs ik van het varkenskotGa naar eind(13) waar ik den nacht in moet overbrengen. - Verbeeld u eens dat delicaatGa naar eind(14), gemakkelijkGa naar eind(15), en naauwgezetGa naar eind(16) wezentjen, of schepsetjen, of menschjen, zoo gij 't noemen wilt, die alles zoo op zijn elf- en dertigsteGa naar eind(17) begeerde -! Verbeeld u dien in een hok als dit, aan een tafel, op een stoel &c die noch gij noch ik den gemeensten CarmagnoleGa naar eind(18) zou aanwijzen. En bedenk dan daarbij 't versjen van Vader Cats, dat ik thands 3 maal in een minuut, als of 't een Ave Maria was, opzegge: Die wil gaan reizen uit het Land,
Die heb drie dingen bij der hand:
Dat is, voor eerst, een varkens muil:
Dit is gezegd, ontzie geen vuil &c!Ga naar eind(19)
Maar de vraag blijft, of dit vaarsjen op mij wel toepasselijk is? Die wil, zegt het, maar ik wil niet, ik moet. Ei lieve, sla de verscheiden lezingen eens na van die plaats, of zij misschien eenige opheldering geven.Ga naar eind(20) - En toch ben ik hier in een deftig Logement; maar 't is overal vol met militairen. - De wijn is hier volstrekt ondrinkbaar, zelfs de beste; maar men vindt er goede koffij en goeden ham. Dan 't wordt tijd, dat ik afbreke. Vaarwel, Lieve Zuster, groet uwen Egâ, en wien 't behoort hartelijk van mij. Feliciteer ook de kkGa naar eind(21) met mijn vertrek uit het Land, dat thands daar door van alle gevaar waar zij bevreesd voor schenen verlost is. Ik dacht toen ik den laatsten wegwijkenden wal aanzag aan Gijsbrecht: ‘Vaarwel mijn vaderland! Verwacht &c.’Ga naar eind(22) En mij dunkt, de torens met hunne nieuwe vlaggen riepen mij daar tegen de woorden van Willebord (tegen Diederijk) toe: ‘Men sloeg u 't heilig kruis, terwijl gij heentoogt, na’.Ga naar eind(23) Nu ja, dacht ik, maar hij kwam toch weêr om. Nogmaals vaarwel - tot Hamburg! Vaarwel!
Embden, 9 mei 1795. | ||||||||||
[pagina 97]
| ||||||||||
104 Bilderdijk aan K.W. Schweickhardt, 7 juli 1796.
| ||||||||||
[pagina 98]
| ||||||||||
VertalingMijn Vrouwe!Ga naar eind1)
Is het dan werkelijk waar, o mijn alleraanbiddelijkste Vrouwe, mijn Godin! dat gij u vernedert om vergeving te vragen aan hem, die, hoewel vertrapt onder uw voeten, maar al te gelukkig zou zijn, zo hij voor uw mooie ogen mocht sterven? O onuitsprekelijke Lieflijkheid! o goedheid zonder weêrga! Neen, mijn Goddelijke! dit hart zal nooit zo aanmatigend kunnen zijn, dat het zou wagen zich tegen uw verlangens te verzetten, en het kan in zijn droefheid slechts klagen over de wreedheid van zijn lot; en zo het door zijn tranen, misschien meegesleept door de heftigheid van de hartstocht, de discretie en de eerbied die het u toedraagt op dwaze wijze geweld heeft aangedaan, vraag ik daar op mijn knieën vergeving voor aan de grootmoedigheid van zijn gebiedster, zonder het evenwel te verontschuldigen. - Maar waarom vreest, waarom weerhoudt uw lieve hand de uiting van een teder gevoel, dat uit uw pen scheen te willen vloeien? Ach, zo mond en ogen al moeten zwijgen, laat dan tenminste uw medelijdende hand niet weigeren mij de enige troost te bieden die (mij) nog blijft, indien gij niet wilt dat ik sterf als beklagenswaardig slachtoffer van een noodlottige ingetogenheid. De gevoelens van het hart verbergen zich (ik geef het toe), (indien ware gevoelens zich al kunnen verbergen); maar dat moet niet voortdurend zo zijn en niet zonder dat af en toe een straal van goedgunstigheid weer leven schenkt aan de troosteloze die geheel en al afhankelijk is van uw wenken en uw blikken, die niet anders kan dan u aanbidden, die altijd ditzelfde brandende vuur in zich om zal dragen waar hij ook gaat om zijn ellendig leven voort te slepen, en die nooit enige vreugde, enig geluk zal kennen dan in de onverbrekelijke toewijding die hij heeft gezworen aan deze zelfde vlam die hem het hart verterende, hem weldra aan de rand van het graf zal hebben gebracht, maar nooit de onblusbare gloed van de ziel zal kunnen doven, die eeuwig zal blijven Van Uwe Edelheid, mijn Vrouwe, de zeer nederige en toegewijde Dienaar, Bilderdijk gez. T.Ga naar eind2) Londen, 7 juli 1796. | ||||||||||
[pagina 100]
| ||||||||||
148 Bilderdijk aan K.W. Schweickhardt, (26 november 1796)Ga naar eind1)
| ||||||||||
[pagina 101]
| ||||||||||
ness consists in knowing you happy, perfectly happy? Can you feel your heart glorifying in Love's extatic pleasures, sanctified by the purety of its flame; and despise the vanity of popular shacles, bigotry has consecrated, to give a lawful form to what's divine in its Nature, and purified by God's institute, when not violated by a brutish passion, extremely different from love and often masked with that holy name? Can you be convinced that Love is not culpable, nor any thing it produces? Do you feel God's conforting presence, when shaking with amorous rapture in these embracing arms? - Oh my dear, only dear one! answer -! affirm - and we need no more to affront every obstacle opposed against our felicity. Then we will lay our hands in each other, and Divinity will look down at us with pityfull, no with blessing eyes, and crown our eternal bond with the most precious favours. - But, if you cann't - if your heart is too weak to root out those always venerable though false prepossessions, whose secret influence would infect our happiness, and make you diffide of Heaven's blessing our love -? then, oh my only happiness! then let me die far from your murdering eyes, and give some tears (nothing more) to the memory of the unhappy Lover, you would have rendered happy, but for invincible obstacles. Adieu, my all of bliss! adieu! Saturday. | ||||||||||
[pagina 103]
| ||||||||||
149 Bilderdijk aan K.W. Schweickhardt, (28 november 1796)Ga naar eind(1).
| ||||||||||
[pagina 104]
| ||||||||||
whom I revere, and tho whom I am bound by so much titles of gratitude and friendship! o my dearest! what I am reduced to? No I must draw my-self out of so dreathful a situation. - You will....Ga naar eind(6) but alas! you cannot will, what you cann't execute your-self. And I must decide my own fate. It will be terrible, but it will be a short time, that I bear it. This is the only confort, I have. There is an occasion for me, to go to the Cape of good Hope; where I am desired to found an Academy for the East-Indian fashionable people, who are prevented from sending their children to the Universities of Europe. This proposal is made to me, a few hours agoGa naar eind(7), and I could not reject it. No, my dearest, my only happiness, I cann't live if I do not live with you; my death is therefore sure; and death for death, I do prefer to go in search of it, far from here, then to die here, before your eyes, in a rage and despair, which perhaps might afflict you more, than you could endureGa naar eind(8) and which should be to more cruel, as it was under the reach of your vivifying breath, but whose enjoying is denyed to me. - Consider, your-self the matter, my best beloved, and communicate me your opinion - alas! let me say, your will. Yes, my adorated, it is your will, your will alone, which shall againGa naar eind(9) decide of my fate! - Adieu! -
Monday
In hurry. Forgive the bad language, stile and writing. Adieu my only beloved! Adieu. | ||||||||||
[pagina 106]
| ||||||||||
287 Prins Willem V aan Bilderdijk, 11 juni 1797.
|
|