Voortgang. Jaargang 3
(1982)– [tijdschrift] Voortgang– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 157]
| ||||||||||||||||||||
Nederlands voor Duitsers in de achttiende eeuw
| ||||||||||||||||||||
1.1. Het werk van Matthias KramerDe eerste Nederlandse spraakkunst voor Duitsers was de Grund-richtig-vollkommene, doch kurtz gefasste nider-teutsch-, oder holländische GrammaticaGa naar eind(1) van Matthias Kramer, die in 1716 verscheen. In 1719 volgde van zijn hand een Nederlands-Duits en Duits-Nederlands woordenboek (Kramer (1719)), eveneens het eerste in zijn soort, en door hem in eigen beheer uitgegeven. Na de Fransen en de Engelsen, die al sinds de zestiende, resp. de zeventiende eeuw uit in hun taal geschreven boeken Nederlands konden leren, bezaten nu dus ook de Duitsers het instrumentarium hiervoor. De auteur van deze werken werd volgens hem zelf in 1640 te Keulen geboren (vgl. De Vooys 1943:34) en is volgens zijn laatste biograaf omstreeks 1727/30 (te Erlangen?) overleden (Renner-Braakman 1980:668)Ga naar eind(2). In zijn onderhoud voorzag hij door het geven van lessen in het Italiaans, het Frans en het Spaans. Voor deze talen schreef hij ook grammatica's en woordenboeken, naar zijn eigen zeggen ‘overal gepreezen-, en zeer wel opgenomene Boeken’ (Kramer (1719): Voor-rede)Ga naar eind(3). In 1712 bezorgde deze arbeid hem het lidmaatschap van de Pruisische Academie van Wetenschappen (Renner-Braakman 1980:669), zodat hij zich voortaan behalve ‘der occidentalischen Sprachen Professor’ ook ‘der Königl. Preussischen Socie- | ||||||||||||||||||||
[pagina 158]
| ||||||||||||||||||||
tät der Wissenschaften Mit-glied’ kon noemen, welke kwaliteiten wij dan ook op vrijwel al zijn titelpagina's aantreffenGa naar eind(4). Zijn kennis van het Nederlands dankte Kramer aan het feit dat hij enige malen voor langere tijd in Nederland was geweest, vermoedelijk met als voornaamste doel de studie van de - protestantse - theologie. In de opdracht (aan de Staten-Generaal der Verenigde Nederlanden) bij zijn woordenboek zegt hij althans dat hij aan zijn vaderland ‘slechts het menschelyk Weezen’ te danken heeft, ‘maar Holland myn Wel-weezen, dat is, de waare Kennisse Gods, en Jesu Christi; en volgens [“vervolgens”] al myn geestelyk, en eeuwig Geluk’. En even later vernemen we dat Nederland het land is, waar ‘'t zuiver woord Gods in beide Verbonden door oprechte Leerars, niet in Duisternis, noch in de Kameren; maar op de Daken’ verkondigd wordt.
De opdracht bij zijn woordenboek levert meer dan voldoende aanleiding om Kramer een ‘oprechte vriend van Nederland’ te noemen, zoals De Vooys aan het slot van zijn artikel doet. Een andere vraag is hoe het gesteld was met zijn kennis van het Nederlands en hoe bijgevolg de kwaliteit van zijn grammatica en zijn woordenboek te beoordelen is. Wat de spraakkunst betreft, is de eindindruk van De Vooys ‘dat Kramer weliswaar zich soms vergist, maar voor een buitenlander van grondige kennis en taalkundige geschooldheid blijk geeft’ (De Vooys 1943:39). Tot mijn spijt heb ik moeten constateren dat dit niet het oordeel is van twee grammatici, een Duitser en een Nederlander, die nog tijdens het leven van Kramer zijn geboren en op grond hiervan tot op zekere hoogte als zijn tijdgenoten beschouwd kunnen worden. J.C. Cuno (geboren te Berlijn in 1708) stelt in 1741 vast dat de grammatica van Kramer, ‘die Wahrheit zu sagen’, ‘viel Fehlers’ bevat ((Cuno) 1741: Vor-rede). Hij zegt niet waar hij deze fouten heeft aangetroffen, in het Nederlands of in het Duits van Kramer, zodat wij dit in het midden moeten laten. Maar de spraakkunst als geheel was kennelijk zo slecht bevonden dat een Neue holländische Grammatica - de titel van (Cuno) 1741 - niet overbodig werd geacht. Een tweede kritiek op Kramers grammatica trof ik aan bij Adam Abrahamsz. van Moerbeek (1723 of 1724-1793), Doopsgezind predikant te DordrechtGa naar eind(5), die in het Vorbericht bij zijn Neue, vollkommene holländische Sprachlehre van 1791 schrijft: M. Kramers niederdeutsche oder Holländische Grammatik, das einzige Buch, so die Deutscher bisher besassen, die Holländische Sprache zu lernen, ist in unsern Zeiten, zu diesem Absichte, wenig oder ganz nichts mehr werth. Darinnnen findet man (ich gestehe es gerne) zwar etliche gute Sachen, jedoch so zerstreut, dass man sie mit aller angewendten Mühe beschwerlich heraussuchen müsse: und alles übrige ist ein wesentlicher Mischmasch, der ohne erforderliche Ordnung, zu seiner Zeit, hingeschrieben ist. Wollte man des Fehlerhaften gedenken, geschweige des Mangelhaften, so allerwegen wird bemerket; wo wäre sodann dessen Ende? Und man sollte sich noch unterstehen, all dieses | ||||||||||||||||||||
[pagina 159]
| ||||||||||||||||||||
gebührlich zu verhelfen? Ich bedankte mich herzlich dafür. Der einzige Rath, welchen ich in diesem Falle geben konnte, war, dass man obbemeldte Grammatik ganz und gar beyseite legen, und anstatt ihrer eine vollkommen neue verfertigen möchte, just geschickt nach dem Bedürfnisse unserer Zeiten. Diesem Rathe gab man rechtmässig Gehör, und siehe da dessen Folge. Van Moerbeek heeft Kramer in 1791 dus geen heruitgave meer waardig gekeurd en daarom zelf maar de hand aan de ploeg geslagen. Ook hij zegt niet of de fouten van Kramer in zijn Nederlands of in zijn Duits zitten, maar uit oudere beoordelingen van Kramers woordenboek kan worden opgemaakt dat hij zowel het een als het ander heeft afgewezen. Voor het Duits kon hij zich gesteund weten door het oordeel van de Wittenbergse hoogleraar in de wiskunde Johann Daniel Titius, die in 1759 een tweede druk van het woordenboek had bezorgdGa naar eind(6). In zijn Vorrede lezen we over Kramer (1719): Ueberdieses war das ganze kramersche Wörterbuch ein Sammelplatz von schlechten, selbstgemachten, ungebräuchlichen und unverständlichen, deutschen Wörtern, die grössentheils alle wider den Gebrauch zu reden liefen. Es ist ein Ekel zu sehen, dass Kramer alle holländische Redensarten in dem elendesten Deutsch, und zwar so schülermässig übersetzet, dass einer, der niemals ein Wort Holländisch gelernet, und nur mässig Deutsch verstünde, sie eben so übersetzen würde. Vielmals sind seine deutschen Phrases, so gar wenn er holländische Sprichwörter erklären will, ohne allen Verstand, welches denen, so die alte Folioausgabe zur Hand nehmen, auf allen Columnen zu Dutzenden vorkommen wird. En toen Van Moerbeek in 1768 de derde druk van het woordenboek bezorgde, had hij zelf in zijn Vorrede over het Nederlands van Kramer al gezegd: Einmal [‘ten enen male’] hatte sich Kramer, der sonder Zweifel eine viel zu geringe Känntniss des Holländischen besass, die ganz unerlaubte Freyheit genommen, eine Menge Wörter als ächte holländische hinzusetzen, welche doch weder iemals im Gebrauche gewesen, noch der Natur und Eigenschaft dieser Sprache gleichförmig waren, der unzähligen Fehler in der Rechtschreibung nicht einmal zu gedenken. Wat hier over het woordenboek van Kramer gezegd was, zal voor Van Moerbeek ook wel voor diens spraakkunst gegolden hebben. Maar in het land der blinden is eenoog koning, en zo is te verklaren dat Kramer in de achttiende eeuw op zijn gebied een onbetwiste autoriteit geweest isGa naar eind(7).
In 1755 verscheen een ‘Neue und verbesserte Auflage’ van de spraakkunst, die van de eerste editie echter slechts hierin verschilt dat een aantal termen veranderd is (bijv. ‘Haupt-Lehr’ in ‘Hauptstück’ (in de titels der hoofdstukken), ‘nider-teutsch’ in ‘nieder- | ||||||||||||||||||||
[pagina 160]
| ||||||||||||||||||||
deutsch’ en ‘Composition’ of ‘Doppelung’ in ‘Zusammensetzung’). Daar in deze uitgave geen bewerker genoemd wordt, ligt de verantwoordelijkheid voor de wijzigingen vermoedelijk geheel bij de uitgever. Een derde en laatste druk van de grammatica zag het licht in 1774. De verschillen met de vorige uitgave bestaan ook ditmaal in enkele niet-fundamentele wijzigingen. Als bewerker trad Van Moerbeek op, wiens naam echter alleen op de titelpagina voorkomt. Anders dan bij de derde druk van het woordenboek schreef hij geen voorbericht. Uit dit stilzwijgen, gecombineerd met het feit dat hij slechts kleine veranderingen heeft aangebracht en met zijn kritiek uit 1768 en 1791, valt wellicht af te leiden dat hij een heruitgave van de spraakkunst in 1774 al niet meer de moeite waard vond, maar het verzoek van de uitgever om die te bezorgen toen niet wilde afslaan. | ||||||||||||||||||||
1.2. Kramer 1716, d'Arrest 1740 en Ketela(a)r 1737Van Kramer 1716 zijn na de dood van de auteur niet alleen twee herdrukken verschenen, maar ook een bewerking door P. d'Arrest, die ik op het spoor kwam in De Boekzaal 1741/I:560, waar een aankondiging voorkomt van het verschijnen - bij A. Olofsen te Amsterdam - van d'Arrest en Ketelaar 1741. Deze uitgave bleek te bestaan uit twee oudere werken, t.w. Ketela(a)r 1737 en d'Arrest 1740, beide eveneens bij Olofsen verschenen. Bij de uitgave van 1741 gaat het vermoedelijk om restanten van de oorspronkelijke edities, die om commerciële redenen zijn samengevoegd en onder een gemeenschappelijke titel opnieuw uitgebracht. Wat Ketela(a)r betreft, kan op het voorwerk na, dat in 1741 ontbreekt, een volstrekte identiteit tussen de uitgaven van 1741 en 1737 worden vastgesteld. Moeilijker ligt het bij d'Arrest, aangezien d'Arrest 1740 onvindbaar is. Het werk moet echter blijkens Van Abkoude 1743:18 (hebben?) bestaan en uit het feit dat bij d'Arrest in 1741 eveneens een voorwerk ontbreekt, zou men kunnen concluderen dat ook bij hem de hoofdtekst van 1741 wel gelijk zal zijn aan die van 1740. Het is te betreuren dat wij niet beschikken over het eventuele voorwerk van d'Arrest, want hierin heeft hij zeer waarschijnlijk meegedeeld hoe hij over Kramer dacht en hoe hij de relatie beschouwde tussen diens werk en dat van hem zelf. Uit het opschrift boven zijn hoofdtekst en uit de titel die Van Abkoude geeft (zie de literatuurlijst bij d'Arrest 1740), is op te maken dat hij zowel een grammatica van het Duits als van het Nederlands heeft willen leveren. In feite had ook Kramer dit gedaan: zijn spraakkunst is, op het beschrijvingskader na, geheel tweetalig. En uit de aankondiging in De Boekzaal (zie beneden onder 2.1) blijkt dat men Kramer 1716 inderdaad als een tweetalige grammatica beschouwd heeft. Het te volgen procédé was dus eenvoudig. Om van Kramer 1716 tot d'Arrest 1740 te komen, was niets anders nodig dan het vertalen van het beschrijvingskader (het beproefde model van de Latijnse grammatica) en het verwisselen van de volgorde Nederlands-Duits bij de paradigmata en de voorbeelden, en dit is dan ook wat d'Arrest in | ||||||||||||||||||||
[pagina 161]
| ||||||||||||||||||||
hoofdzaak gedaan heeft. De beide werken lijken hierdoor als twee druppels water op elkaar, maar er zijn toch ook verschillen. Wat bijv. de uitspraak betreft, beschrijft Kramer die van het Nederlands en d'Arrest die van het Duits, aangezien deze het accent wil leggen op het Duits en gene op het Nederlands. De spraakkunsten in hun geheel geven echter ook dit onderscheid te zien, dat Kramer - en dit zeer bewust, zoals alleen al uit zijn titel blijkt - veel meer eenzijdig op het Nederlands gericht is dan d'Arrest op het Duits. Als voorbeeld van de werkwijze van d'Arrest volgt hier zijn behandeling van het ontkennende en.
Kramer 1716:79: Anmerckungen [...] über den gewesenen Gebrauch, und nunmehr Un-gebrauch der Partic. Negat. Impletiv. en. d'Arrest 1740 (in d'Arrest en Ketelaar 1741):130-131: Aanmerking [...] over het wezendlyk gebruik, en nu ter tyd ongebruik der Partic. Negat. Impletiv. En Kennelijk inziende dat deze ‘Aanmerking’ op lezers die in de eerste | ||||||||||||||||||||
[pagina 162]
| ||||||||||||||||||||
plaats Duits willen leren, wat vreemd moet overkomen, sluit d'Arrest zijn bewerking van Kramer hier af met de woorden: Wat ik hier gezegt hebbe van de Partic. Neg. Impletiv., En, diend alleenig voor het Nederduitsch, en zulke heeft in het Hoogduitsch geen plaats; maar in tegendeel is het in 't Nederduitsch en 't Fransche eene welklinkenheid. Merkwaardig is ook de aanhef van d'Arrest, die aldus luidt: GRAMMATICA of LETTER-KONST bestaat in negen deelen, te weten: (1) Articul, of Leedeken; (2) Nomen, een Naam; (3) Pronomen, een Voor-naam; (4) Verbum, een Werk-woord; (5) Participium, een Deel-woord; (6) Adverbium, een Help-woord; (7) Praepositio, een Voorstelling; (8) Conjunctio, een t'Samen-voeging; (9) Interjectio, een Tusschen-voeging. De uitspraak en de spelling, waartoe d'Arrest vervolgens onmiddellijk overgaat, behoren blijkbaar niet tot de grammatica. Kramer had stellig nimmer het lidmaatschap van de Pruisische Academie verworven als hij dergelijke onzinnigheden had neergeschreven, en deze definitie van ‘grammatica’ vinden we bij hem dan ook niet terug. De gegeven citaten laten niet alleen zien dat d'Arrest nu en dan zonder Kramer niet te volgen is, maar ook dat hij het zich bij zijn bewerking soms wel heel gemakkelijk heeft gemaakt. Het was toch wel de taak van de bewerker geweest, de Franse voorbeelden van Kramer, als behorend tot het beschrijvingskader, van een verklaring in het Nederlands te voorzien in plaats van die in het Duits te laten staan. Dat hij verder de volgorde van de voorbeelden niet verwisselt, geeft bij een typisch Nederlands verschijnsel als het ontkennende en geen problemen, maar wel als hij dat ook nalaat bij bijv. de Nederlands-Duitse lijst van onregelmatige werkwoorden van Kramer. Een Duits-Nederlandse lijst, waar het de gebruiker van het boek toch voornamelijk om te doen geweest zal zijn, moest deze dus zelf maar aanleggen. Het lijkt daarom niet te veel gezegd als we stellen dat Kramer zich een betere bewerker had kunnen wensen dan d'Arrest.
Afgezien van het beschrijvingskader, dat in vergelijking met het bouwwerk van Kramer een ruïne geworden is, is diens grammatica bij d'Arrest praktisch in haar geheel terug te vinden. Een uitzondering vormt het ‘Register Aller Nider-Teutsch-, oder Holländischen Grund-, oder Stamm-Wörter auf Hoch-teutsch erkläret’, een alfabetische Nederlands-Duitse woordenlijst, die voorkomt in het tweede deel van Kramer 1716. Dit ‘Register’ was echter - zonder bronvermelding - al overgenomen in Ketela(a)r 1737, waar we het aantreffen onder de titel: ‘Hoch- und Nider-Teutsch Wörter Büchlein / Hoog- en Nederduytsch Woordenboekje’ (p. 191-308). Dat de woordenlijst van Kramer hier al voorkomt, is er ongetwijfeld de oorzaak van dat zij bij d'Arrest is weggelaten en dat deze uit het genoemde deel van Kramer alleen de gedeelten over de derivatie en de compositie heeft bewerkt. | ||||||||||||||||||||
[pagina 163]
| ||||||||||||||||||||
Blijkbaar is een en ander - door de uitgever? - nauwkeurig op elkaar afgestemd!Ga naar eind(8)
Terwijl van d'Arrest 1740, voorzover ik heb kunnen nagaan, na de editie van 1741 geen heruitgave meer is verschenen, heeft het werk van Ketela(a)r na dit jaar nog ten minste tweemaal opnieuw het licht gezien. In 1755 verscheen het als 't Nieuw geopend kabinet der Hoog- en Neederduitsen taalen (Ketela(a)r 1755b), een wijziging die de status van het werk ongetwijfeld ten goede kwam, maar niet betekende dat ook de inhoud veranderd was. De verschillen met de edities van 1737 en 1741 hebben in hoofdzaak betrekking op de spelling, nergens op de feitelijke inhoud. De woordenlijst van Kramer (alsmede diens ‘Conjunctiones’ en ‘Transitiones’) wordt nog steeds als het eigen werk van Ketela(a)r opgevoerd. Een volgende uitgave, mij alleen bekend uit Van Abkoude 1788:276, moet in 1769 verschenen zijn, blijkens de titel waarschijnlijk een ongewijzigde heruitgave van de editie van 1755Ga naar eind(9). Het is, ten slotte, moeilijk zich aan de indruk te onttrekken dat het ook bij het ‘Nieuw geopend kabinet van Hoog- en Nederduitsche koopmans Brieven’ van 1750, vermeld in Van Abkoude 1773:311, om het werk van Ketela(a)r gaat. De titel is te zeer gelijk aan die van 1737 dan dat de door Van Abkoude niet genoemde auteur een ander zou kunnen zijn dan hij. De editie in kwestie zou een ongewijzigde heruitgave van Ketela(a)r 1737 kunnen zijnGa naar eind(10). | ||||||||||||||||||||
2.1. (Cuno) 1741 verschenen als ‘Kramer’ 1755Kramer moet, althans in het midden van de achttiende eeuw, te onzent een vrij bekende auteur geweest zijn. Nadat zijn spraakkunst en zijn woordenboek in De Boekzaal summier waren aangekondigd - resp. als ‘Math. Kramers volkoome Nederduitsche en Hoogduitsche Grammatica 8’ (1717/II:405) en ‘Math. Kramers Koningklyk Neder-Hoogduitsch en Hoog-Nederduitsch Woordenboek. fol.’ (1719/II:125) - en zijn woordenlijst door Ketela(a)r 1737 zonder vermelding van de herkomst was overgenomen, werd de grammatica in 1740 met duidelijke bronvermelding door d'Arrest bewerkt, terwijl het letterlievend publiek een paar jaar later door Van Abkoude 1743:196 nogmaals aan het bestaan van Kramer 1716 en (1719) herinnerd werdGa naar eind(11). In 1755 blijkt dat Kramer enige naam verworven heeft als auteur van boeken waaruit men Duits kon leren. In het Voorberigt van Ketelar 1755a lezen we althans: Het is buiten alle teegenspraak, dat niemand ten dienste der Neederlanders, die haar zoeken in het leeren van de Hoog-Duitsche Taal te oeffenen, meerder moeite heeft te koste gelegt als den Heer Kramer. Want hy heeft niet alleenlyk door zyne Letterkunst het voornaamst verschil tussen de Neder-Duitsche en Hoog-Duitsche Taal aangeweezen, maar ook nog boven dien een Volstandig Woordenboek door den Druk gemeen gemaakt, om den weg tot Verkryginge van een grondige kennis beider Spraaken te baanen. | ||||||||||||||||||||
[pagina 164]
| ||||||||||||||||||||
Titelpagina van (Cuno) 1741 in het ex. UBA 1932 G 16 (naar foto UBA)
Titelpagina van (Cuno) 1755 in het ex. UBL 1249 E 84 (naar foto UBL)
| ||||||||||||||||||||
[pagina 165]
| ||||||||||||||||||||
Vervolgens vernemen we dat de uitgever, nu het werk van Kramer tot dusver ‘een goede aftrek’ heeft gevonden en ‘alle de exemplaren van de onlangs herdrukte Grammatica weederom ten naasten by uitverkogt zyn’Ga naar eind(12), op ‘aanhoudend verzoek van de Taalmeesters’ besloten heeft het onderhavige werk als aanvulling aan de genoemde toe te voegen. Het is natuurlijk mogelijk, het hier gezegde uitsluitend als verkoopargumenten op te vatten, maar die hadden dan toch waarschijnlijk niet gewerkt als Kramer een volslagen onbekende geweest was. Een blijk te meer van zijn bekendheid is het feit dat (Cuno) 1741 in 1755 onder de naam van Kramer werd uitgebracht. Evenals bij d'Arrest en Ketela(a)r 1741 gaat het hierbij vermoedelijk om een restant van de oorspronkelijke editie, waarvoor door een wijziging van de titelpagina een nieuwe markt gezocht werd. De uitgave van 1741 was slechts verschenen met de initialen ‘J.C.C.’ onder een gedicht ter verklaring van het frontispice en onder de Vor-rede, terwijl de auteur van het werk zelf nergens in het boek werd genoemd. Van deze omstandigheden heeft E. van Belkom in 1755 gebruik gemaakt om het onder een andere naam dan die van ‘J.C.C.’ uit te geven. Dat zijn keuze hierbij op Kramer gevallen is, wijst erop dat hij diens naam als een goede reclame heeft beschouwd. Doordat Van Belkom ‘Kramer’ 1755 met uitzondering van de titelpagina (zie de afbeeldingen) van kaft tot kaft gelijk gehouden heeft aan (Cuno) 1741, is het volstrekt duidelijk dat wij bij ‘Kramer’ 1755 niet met een werk van Kramer hebben te doen, tenzij zou blijken dat Kramer de auteur is van (Cuno) 1741. Deze mogelijkheid wordt echter door de volgende passage in de Vor-rede uitgesloten: [Der Verfasser dieser Grammatic] hat dem Ansehen nach, dem bekanten [!] Sprach-Künster Matthias Kramern gefolget. Doch hat er in der That bessere Dienste, als jener gethan. Zu dem ist Kramers Grammatic nach seinem Tode meines wissens nicht mehr gedruckt, und also abgegangen, hat auch, die Wahrheit zu sagen, viel Fehlers. De bescheiden lezer kan hieruit toch wel geen andere conclusie trekken dan dat, wie de auteur van (Cuno) 1741 ook mag zijn, Kramer als zodanig niet in aanmerking komt. En wat ‘Kramer’ 1755 betreft, getuigt het bepaald niet van het inzicht van Van Belkom dat hij de geciteerde regels heeft laten staan! | ||||||||||||||||||||
2.2. Kramer(?) 1757Gezien de kunstgreep die Van Belkom op (Cuno) 1755 had toegepast, kan het niet verwonderen dat hij in 1757 een werk uitgaf met de titel: Nieuwe Hoogduitse grammatica, of duidelyke aanleidinge voor de Neederduitsen om de Hoogduitse spraak grondig te leeren verstaan, schryven en spreeken door wylen Matthias Kramer, professor der | ||||||||||||||||||||
[pagina 166]
| ||||||||||||||||||||
Occident. taalen, en van het Koningl. Pruiss. Gezelschap der Weetenschappen, medegenoot. Naar den nieuwen styl geschikt, geheel verbeterd, en vermeerdert, beneffens een uitvoerig woordenboek, ten dienste van onze vaderlanders opgesteld door Wilhelm van der Heck. Deze titel vertoont te veel overeenkomst met die van (Cuno) 1755 dan dat hier sprake kan zijn van toeval. Lijkt de herkomst van de titel dus een uitgemaakte zaak, met de inhoud van het werk is dit niet het geval. Het zou voor de onderzoeker plezierig geweest zijn als hij had kunnen melden dat het hier gaat om een bewerking van (Cuno) 1755, want dan zou Van Belkom met Kramer op dezelfde wijze hebben gehandeld als bij (Cuno) 1755, terwijl we bovendien nog, evenals bij Kramer 1716 en d'Arrest 1740, te doen zouden hebben met een geval van origineel en bewerking. Helaas moet echter vooralsnog met een ‘non liquet’ worden volstaan. De overeenkomst van het werk met (Cuno) 1755 lijkt te vaag om nog van een bewerking te kunnen spreken, en hetzelfde geldt voor de overeenkomst met Kramer 1716 of Kramer 1755. Verder zou een grammatica van het Duits van Kramer natuurlijk de bron geweest kunnen zijn, maar voorzover ik heb kunnen nagaan, heeft hij die niet geschrevenGa naar eind(13). Ik ben daarom geneigd de spraakkunst in kwestie als het werk van de tot dusver onbekende Van der Heck te beschouwen, waarvoor, evenals voor (Cuno) 1755, de naam van Kramer inderdaad slechts gebruikt is als de vlag die de lading moest dekken. Maar zolang niet onomstotelijk vast staat dat Kramer niet de auteur kan zijn, lijkt het beter hem het voordeel van de twijfel te gevenGa naar eind(14). Van Kramer(?) 1757 moet blijkens Van Abkoude 1773:234 in 1769 bij Kornelis de Veer te Amsterdam een tweede uitgave verschenen zijn. Uit Van Abkoude 1788:289 blijkt dat deze uitgave later verhuisd is naar Joh. Sluyter en Zoon te Amsterdam. Deze laatste bracht in 1787 een ‘derde verbeterde druk’ uit, die echter, voorzover zich dit met behulp van een defect exemplaar laat vaststellen, slechts in het voorwerk verschilt van de eerste editie. | ||||||||||||||||||||
3. Raadsels rondom (Cuno) 1741In het bovenstaande ben ik er met de alfabetische catalogi van de KB en de UBA en bibliografieën als Kossmann 1944-1946 stilzwijgend van uitgegaan dat de Neue holländische Grammatica van 1741 het werk is van J.C. CunoGa naar eind(15). Na wat Van der Meer 1951 hierover heeft gezegd, kan m.i. niet meer betwijfeld worden dat Cuno de auteur is van de ‘Erklärung Des Kupfer-Blads’ naast het frontispice en van de Vor-rede. Strikt genomen, hebben de bewijzen van Van der Meer slechts op deze gedeelten van het boek betrekking, dus niet op de hoofdtekst, de spraakkunst. Het is dan ook wat voorbarig, het auteurschap van Cuno ook ten aanzien van dit gedeelte bewezen te achten, en alsof Van der Meer dit zelf wel voelt, begint hij zijn laatste alinea met de woorden: ‘Wie de schrijver [van de grammatica] ook geweest moge zijn [...]’, waarmee het zojuist opgetrokken gebouw | ||||||||||||||||||||
[pagina 167]
| ||||||||||||||||||||
weer als een kaartenhuis instort. Gezien deze stand van zaken lijkt het niet overbodig, de argumentatie van Van der Meer nog eens de revue te laten passeren en met enig aanvullend materiaal uit te breiden.
Een belangrijk bezwaar dat tegen het auteurschap van Cuno valt in te brengen, is dat deze, van geboorte een Duitser, in het jaar waarin de Neue holländische Grammatica verscheen, nog maar een jaar in Nederland woonde. Blijkens zijn autobiografie, een handschrift van 4.000 bladzijden, is hij begin 1740 uit het Pruisische leger gedeserteerd, daarna naar Amsterdam vertrokken en daar in 1741 gehuwd met de koopmansweduwe Elsje Warsing, wier zaken hij vervolgens zelf voortzette (vgl. Van der Meer 1951:215). Deze omstandigheden maken het a priori al niet waarschijnlijk dat Cuno de Neue holländische Grammatica geschreven heeft, want dan moet dit wel ongeveer het eerste geweest zijn dat hij in Amsterdam gedaan heeft. Is dit op zichzelf nog niet onmogelijk, moeilijker voorstelbaar is dat hij het Nederlands dadelijk bij zijn aankomst in Amsterdam al zo goed beheerst heeft dat hij in staat was een spraakkunst te schrijven. Van der Meer geeft daarom in overweging dat Cuno als militair al Nederlands geleerd had of dat zijn vrouw hem heeft geholpen. Ook dit is niet onmogelijk, maar noch het een, noch het ander maakt m.i. aannemelijk dat hij in nauwelijks een jaar tijd een werk heeft kunnen produceren dat getuigt van een zo gedetailleerde kennis van het Nederlands als de Neue holländische Grammatica.
In de tweede plaats wordt het auteurschap van Cuno weersproken door het feit dat de Neue holländische Grammatica nergens onder zijn (in hoofdzaak literaire) geschriften wordt vermeld, noch door hem zelf, noch door een ander. Van der Meer vermoedt dat de genoemde autobiografie deze moeilijkheid kan oplossen. Dit is mogelijk, maar niet waarschijnlijk. Het is toch wel veelzeggend dat de spraakkunst in de bibliografie van Scheler ontbreekt, want dit ‘Verzeichniss der Cuno'schen Schriften’ berust volgens Scheler ‘ausschliesslich auf den Angaben unseres Textes [de autobiografie], indem mir bis jetzt auch nicht das Geringste von den literarischen Arbeiten des preussischen Deserteurs in die Hände gerathen ist’ (Scheler 1858:17). De gegevens die hij op deze wijze heeft verzameld, bleken echter op een enkele uitzondering naGa naar eind(16) nauwkeurig overeen te komen met de uitgaven die ik onder ogen heb gehadGa naar eind(17), en dit toonde aan dat Cuno zijn oeuvre in zijn autobiografie juist en volledig beschreven heeft. Als zich daarin dan geen Neue holländische Grammatica bevindt - die Scheler zeker niet zou zijn ontgaan -, moet zijn auteurschap van dit werk toch op zijn minst wel betwijfeld wordenGa naar eind(18).
Ten derde wijs ik op de laatste regels van de door ‘J.C.C.’ ondertekende Vor-rede, die er evenmin op wijzen dat Cuno de auteur van | ||||||||||||||||||||
[pagina 168]
| ||||||||||||||||||||
de spraakkunst is. Van der Meer heeft deze regels ongetwijfeld gelezen, maar ze, om welke reden dan ook - zijn artikel is posthuum verschenen en maakt aan het slot een onvoltooide indruk -, niet in zijn onderzoek betrokken. Ze luiden aldus: Der Auctor scheinet dis Werckchen nicht vor Gelehrte, sondern vor Kauf-Leute, und andere, die der Sprache benöthiget sind, geschrieben zu haben. Zu wünschen wäre, dass in einigen Grund-Regeln hierin gewiesen geworden, wie die Hochteutsche mit der Niederländischen Sprache überein stimme, und davon abgehe. Ich würde diese mühe aus liebe zu meinen Lands-Leuten gern über mich genommen haben, wenn es mir nicht noch an Zeit gebräche. Vielleicht diene [= ich diene] damit künftig. Was noch von einem und andern bey dieser Schrift an zu führen hätte, verhindert mir Zeit und Raum. Ich vermuthe geneigte Aufnahme dieser Schrift, und habe auf Ersuchen nur dieses wenige hier her setzen wollen. Cuno maakt hier een duidelijk onderscheid tussen ‘Der Auctor’ en zichzelf. Hij kan dus onmogelijk dezelfde zijn als de auteur, tenzij het gemaakte onderscheid een fictie is. Maar wat dan te doen met zijn mededeling dat hij geen tijd had om de gewenste ‘grondregels’ aan de grammatica toe te voegen? Had hij dan wel tijd om de grammatica zelf te schrijven? Het is moeilijk, zo niet onmogelijk, hier tot een conclusie te komen. De reden waarom Cuno een fictie opbouwt, kan zijn dat hij in verband met zijn desertie zijn identiteit verborgen wil houden (vgl. Van der Meer 1951:216). Ook het gebruik van de initialen ‘J.C.C.’ wijst hierop. Maar waarom zwijgt zijn autobiografie dan over de spraakkunst? Hier had hij geen enkele reden om zijn auteurschap van welk werk dan ook te verzwijgen, en als wij op Scheler mogen afgaan, heeft hij dat ook inderdaad niet gedaanGa naar eind(19).
Uit het bovenstaande zal gebleken zijn dat de toekenning van de Neue holländische Grammatica van 1741 aan J.C. Cuno op vrij losse gronden berust. Het feit dat hij de auteur is van het voorwerk, houdt niet automatisch in dat hij ook het hoofdwerk heeft geschreven. Om dit met zekerheid al of niet te mogen aannemen, zijn echter nadere gegevens noodzakelijk. Die hoop ik in een volgende bijdrage te kunnen leveren. | ||||||||||||||||||||
[pagina 171]
| ||||||||||||||||||||
Literatuur en afkortingenMet dank aan drs. B.P.M. Dongelmans voor zijn hulp bij problemen, de analytische bibliografie betreffend.
| ||||||||||||||||||||
[pagina 172]
| ||||||||||||||||||||
| ||||||||||||||||||||
[pagina 173]
| ||||||||||||||||||||
|
|