a. J.D.F. van Halsema De grote gedichten van J.H. Leopold; dissertatie, voltooiing in 1980
b. J.D.F. van Halsema Enkele bronnen van Leopold's Cheops; in: TNTL, jg. XCI (1975), p. 8-51
c. M.H. Schenkeveld Nogmaals ‘De molen’ van J.H. Leopold; in: Taalen letterkundig gastenboek voor Prof. Dr. G.A. van Es, Groningen 1975, p. 265-275
d. M.H. Schenkeveld Leopold's Verzen 1897 als cyclus; in: Zesde Colloquium van de docenten in de neerlandistiek aan buitenlandse universiteiten Antwerpen 1973; 's-Gravenhage, Hasselt 1978, p. 120-131
2. Poëtische beginselen en dichterpraktijk van Albert Verwey, Alex Gutteling, Maurits Uyldert en Aart van der Leeuw: dichters rondom De Beweging (1905-1919)
a. J.C. van Aart Idealisme en ‘Idéisme’. Een vergelijkend onderzoek van de poetica van Albert Verwey en die van Rémy de Gourmont de ‘symbolist’; dissertatie VU, Amsterdam, 1977
b. In januari en februari 1979 heeft onder leiding van J.C. van Aart een onderzoek in een kandidatenwerkgroep plaats gevonden naar het verschil in functie van het woord ‘spiegel’ in de poëzie van Verwey en Karel van de Woestijne. De resultaten ervan zijn door de deelnemers aan de werkgroep vastgelegd in voorlopige vorm.
3. Commentaar op Gorters ‘Mei’
a. J.D.F. van Halsema Gorter na Mei; in: De revisor jg. V, 3, 4 (juni, augustus 1978), p. 32-39 en 54-63
b. J.D.F. van Halsema en M.H. Schenkeveld Het proemium van Mei II in: Voortgang van het lopend onderzoek in de subfaculteit Nederlands aan de Vrije Universiteit, 1, 1980, p. 57-62 Beide publikaties zijn gedeeltelijk voorbereid in kandidaten-werkgrcepen in de cursus 1976-1977 en 1977-1978; in de cursus 1979-1980 wordt er een werkcollege gewijd aan Mei's zoektocht in Mei II).
c. J.D.F. van Halsema Symbolisme in Nederland 1885-1900; (interne publicatie 1980 als syllabus bij Knuvelder IV)
d. R. Benders De receptie van Nietzsche in Nederland tot ong. 1920; (dissertatie, promotoren Prof. Dr. M.H. Schenkeveld en Prof. Dr. E. Ibsch).
4. Analyse van vroege poëzie van P.C. Boutens en de eerste bundel van Henriëtte van der Schalk
5. Interpretatie van poëzie van Paul van Ostaijen
Opm. De Vlaamse dichter Paul van Ostaijen (1895-1928) is van mening dat de poëzie gebruik moet maken van de haar eigen middelen, bv. kleurnamen, ritme, ‘sonoriteit van het woord’, typografie, om haar doel: het gedicht als ‘ont-individualiseerde vorm’ te bereiken.
Voor het aandeel dat de genoemde poëtische middelen in dat streven kunnen (of moeten) hebben, baseert hij zich op denkbeelden van tijdgenoten. Het onderzoek is er o.a op gericht een antwoord te vinden op de vraag: in hoeverre geeft Van Ostaijen door het gebruik van kleurnamen in zijn poëzie inhoud aan zijn streven naar ‘ontindividualiseerde vorm’?