hen van al het nodige. Door de vele blijken van vriendschap die hen daar te beurt vielen, vergaten ze alle vrees en angst die ze hadden geleden. Daarna gingen ze naar de slaapzaal.
Omstreeks middernacht stond de oude vader op om zijn gebeden te doen. Op dat moment hoorde hij de metten luiden. Het geluid van de klok was zo angstaanjagend om te horen, dat de oude vader erg bevreesd raakte. Maar gesterkt door zijn geloof in God en diens lieve moeder Maria ging hij naar de kerk om de monniken te horen zingen. Toen de monniken met de metten aanvingen, zongen zij nog veel angstaanjagender dan dat de klok geluid had: ze vervloekten God en lieten zich in lasterlijke bewoordingen over Hem uit...
Toen de oude vader dit hoorde, scheen het hem toe dat de monniken tot wanhoop en verderf waren vervallen. Hij bedacht dat hij 's morgens zou kunnen preken over de barmhartigheid Gods. Maar de abt verzette zich hiertegen en wilde het hem niet toestaan. De oude vader gebood de abt daarop uit naam van God dat hij het hem toch zou toestaan en dat hij zijn monniken bijeen zou brengen in het kapittelhuis om naar het woord Gods te luisteren. De abt kon het hem toen niet meer weigeren en riep zijn monniken bijeen. Maar op het moment dat de oude vader met zijn preek begon, liepen de monniken, de een na de ander, het kapittelhuis uit, zodat alleen de abt achterbleef.
De oude vader vroeg hem wat het te betekenen had, dat zijn monniken naar het woord van God konden noch wilden luisteren. De abt antwoordde: ‘U kunt lang prediken voordat u ze tot deugden brengt, want het zijn geen mensen maar duivels!’ De oude vader werd door vrees overvallen. Maar de abt zei: ‘Wees niet bang, u zal niets gebeuren; want Maria, de moeder van God, heeft ons opgedragen een klooster te stichten waarin haar getrouwen kunnen rusten. Heb geen vrees, ga het klooster uit en als u buiten bent, kijk dan om en zie wat hier overblijft.’
De twee gasten maakten dat ze wegkwamen, en toen ze bui-