konden eenige typeerende adjektieven gevoegd worden. Wat echter absoluut onthutsend aandoet is dat ook Toorop, Thorn Prikker en van Konynenburg het met een vermelding doen moeten. Of zijn zij teveel van vandaag? Of zijn ze, zooals het met alle goede muurversierders sinds Giotto het geval is geweest, teveel teekenaar en te weinig schilder wanneer men ze met het oog van een olieverfschilder bekijkt?
Door de verwaarloozing van enkele der sterkste persoonlijkheden, is het fresco, dat Jozef Muls van de prae-oorlogsche periode heeft aangezet, heel wat grijzer uitgevallen dan anders het geval ware geweest.
Met sommige beweringen uit het laatste hoofdstuk: ‘Gisteren en Morgen’ zal niet eenieder vrede nemen. Waar hij schrijft: ‘De kunst der 19de eeuw, die met het classicisme begon, en, over het romantisme en het realisme, met het impressionisme werd afgesloten, is, “en bloc” genomen, een eeuw van navolging geweest’, dan heeft hij én gelijk, én ongelijk. Men kan zoo ongeveer tot Griekenland afdalen en voor elke eeuw beweren: ‘Elke nieuwe richting had hare voorbeelden’. Indien we Griekenland zelf van naderbij bekijken bemerken we hoe ook hier kan teruggegaan worden naar voorbeelden uit de oudere kultuurvolkeren uit Azië en Afrika.
‘De 19de eeuw is de eeuw geweest van de “goede smaak” beweert de schrijver. Zou het niet eerder een eclectisme van “slechte smaak” geweest zijn? Met wat schrijver over kuituur zegt kan ik mij niet vereenigen en evenmin met wat hij over het expressionisme verklaart. Dat dit laatste de grootste valschmunterij der kunstgeschiedenis is geweest, hoop ik wel eens te kunnen aantoonen. Op 'n paar uitzonderingen na hebben we in de beeldende kunsten met 'n bespottelijke parodie te doen gehad. Indien we onze indrukken samenvatten mogen we besluiten dat het een uitstekend handboek is dat den heer Muls ons gegeven heeft, wellicht het meest bruikbare in het Nederlandsch verschenen, dat echter enkele leemten bevat en waarvan de theoretische beschouwingen minder verantwoord zijn. Het staat in elk geval heel wat hooger dan de “Kunstgeschiedenis voor schoolgebruik’ van De Keyser en De Waele (uitgave De Standaard) die de vergelijking met dergelijke duitsche uitgaven niet doorstaan kan. Men kan er geen kwaad van zeggen maar men zou voor onze jeugd toch heel iets anders wenschen én als tekst, én als illustratiemateriaal.
D.V.