Volk. Jaargang 4(1938-1939)– [tijdschrift] Volk– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 74] [p. 74] Anton van de Velde: Venite Adoremus 'k Sta op den kouden drempel naast die van de achterbuurt, Zij hebben zich geschoren, hun klompen zijn geschuurd en voor dien éénen avond vergeten zij hun vloek. De blonde houdt haar rakkers bijeen gelijk een kloek, en John - dat is die neger, je weet wel, van de kaai - bracht een chrysant voor 't Kind mee, en Sander kocht een vlaai. Dat rosse ding van Sjarel (ach, 't jong is misgetrouwd) heeft een matras vol zeegras vijf straten ver gesjouwd: zoo kan de Moeder rusten te samen met haar Kind. Jet uit de ‘Red Star Banner’ drapeert satijnen lint; zij pinkt eens naar den koster, die naar zijn orgel gaat: Is dàt geen fijne kribbe, zeg, Stan? De toren slaat twaalf koperhelle spijkers in 't donker bleumerant en op den twaalfden klepel verschijnen Fons en Nand; zij talmen wat, verlegen, in 't volgepropt portaal. De koster preduleert en waagt een zwaar pedaal. 't Adeste deunt onzeker, uit kelen heesch en rauw, en John zingt in het Engelsch, maar dat steekt niet zoo nauw... De maat is iets onwennig (wij zijn den ‘step’ gewoon) maar klinkt het cacophonisch, voor Jezus is het schoon, en Käthie meent warempel dat Onze lieve Vrouw hààr toelacht - wonder is't - en met een mantelmouw veegt zij tiemied haar oogen, van vreugde en van pijn; haar natte wangen glanzen als rose porcelein... Een cargo pijpt zijn hunker naar 't verre vaderland, terwijl de koster gorgelt met kriependen discant. 'k Sta op den kouden drempel naast die van de achterbuurt. Hun hart is dezen nacht van vreemde vreugd doorvuurd. Wij denken niet aan morgen; het nù is ons genoeg, Hier luwt de weemoed beter dan in de havenkroeg, en Karl, die het latijn zoo kwezelachtig vindt, is vol Gemütlichkeit voor 't schamel Kerstekind. Wij hebben geen brokaten abt en geen prelaat, maar Jezus is de vriend van 't proletariaat. Al is het leven zwaar, de hemel hoog en ver, ons Bethlehem ligt hiér, wij vonden weer de ster. Eens wordt de koude stal de poort van 't paradijs: Kyriëleis, Kyriëleis, Kyriëleis... Vorige Volgende