Nieuwe boeken
Geschiedenis van de Vlaamsche kunst. - Uitgave: De Sikkel. Antwerpen. - Afl. 6. 7. 8. 9.
In de zesde aflevering zet Prof. Roggen zijn studie voort over Sluter en de beeldhouwers der 14de en 15de eeuw. Het probleem Sluter werd hier op grondige wijze behandeld en schrijver neemt de gelegenheid te baat om den meester voor de vlaamsche school op te eischen. Ons inziens op goede gronden. Het staat immers vast dat Sluter die te Haarlem geboren is geruimen tijd te Brussel verbleef, te Dijon in dienst was van Filips van Bourgondië graaf van Vlaanderen, dat hij bij Marville slechts vlamingen aantreft en hijzelf als leiders van de werkplaats bijna uitsluitend op Brabanders beroep doet. De literatuuropgave die, zooals ook elders in dit standaardwerk, ook hier achteraan het artikel werd opgenomen, doet den lezer het middel aan de hand om, zonder lastige opzoekingen, zich volkomen op de hoogte te stellen van de behandelde onderwerpen die hem aanbelangen. Daarna zet Prof. Leurs zijn groote studie in omtrent de Hoog- en Laatgothiek, onderverdeeld is: De brabantsche gothiek; A Kerkelijke en B Burgerlijke architectuur; C. de Kleinarchitectuur; D De bouwmeesters; E de regionale bouwscholen. Tot de behandelde periode behooren onze meest beroemde torens. Om deze studie alleen reeds is deze geschiedenis der Vlaamsche kunst als onmisbaar in de bibliotheek van een vlaamsch intellektueel te aanzien. Leurs geeft ons geen schitterend lyrisme maar nuchtere, zakelijke wetenschap, klaar en duidelijk uiteengezet. Het meesterwerk van alle dietsche torens zou deze van St. Rombouts te Mechelen geworden zijn ware hij voltooid geworden. In den ontstanen onderbouw werd het gothisch princiep in den torenbouw konsekwent doorgedreven: de oplossing der massa in hare actieve bestanddeelen. Evenmin als te Mechelen gelukte men er te Zierikzee in de toren te voltooien en bleef ook de wondermooie bekroning een projekt op papier. Wij mogen ons nog gelukkig achten dat er van de stoutste scheppingen onzer bouwmeesters toch nog enkele documenten in archiefstukken bewaard bleven. Prof
Leurs constateert dat enkel de meest bescheiden dier steenen droom onzer brabantsche torenbouwers werkelijkheid werd, namelijk deze van Antwerpen.
De kathedraalkerk te Antwerpen wordt aan een scherpe kritiek onderworpen en de indruk, die zelfs een leek er ondergaat, hier voor minder zuivere gothiek te staan wordt er naar zijn oorzaken verklaard. Even aandachtig wordt de schitterende groep: St. Jan te 's Hertogenbosch, Sint Pieter te Leuven en Sint Waltrudis te Bergen besproken. Leurs noemt de sint Jans kerk de primus inter pares der groote brabantsche kerken. Ongetwijfeld is zij de zuiverste en mooiste verwezenlijking der gothiek in onze gewesten. Al hoeft men den lof van deze kerk niet meer te maken, toch is zij door onze landgenooten nog niet voldoende gekend.
Een andere, op basis eener gemeeenschappelijke binnenordonnantie gevormde groep, is de kerk van Lier, deze van Breda, Onze Lieve Vrouw over de Dijle te Mechelen en het koor van Sint Rombouts aldaar, terwijl ook het schip van Sinter Goedele, de Zavelkerk te Brussel en de groote kerk te Veere bij dezen groep kunnen aansluiten. Een groep op zichzelf vormen: Bergen op Zoom, Goes, Oudenaarde en Hulst. Ook de antwerpsche kerken Sint Jakobs, Sint Walburgis (gesloopt), Sint Andries en Sint Paulus behooren bij mekaar, waarbij de kerk van Aalst aansluit. Prof. Leurs