Volk. Jaargang 3(1937-1938)– [tijdschrift] Volk– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 224] [p. 224] Ferdinand Vercnocke: Lof der Boomen (Episch fragment uit ‘Kolga’) En Bouden sprak: ‘o Wilg, gij wondre wilgenboom, die 't wassen van 't getij niet ducht, noch 't wasemen van zomp en modderzwarten poel. ‘Doch klemmend in den vloed uw wortlen wringt, de zoden bundelt tot een dam, en drinkt den driesten vloed; ik plant U rond mijn hof ‘Ik plant U, boom, verblijf der ongeziene dooden, die in 't huis van uw gebladert zuchtend spreken dag en nacht. o Wilg, bewaak mijn hof. ‘En 'k plant U, elzenstruiken, gij die immer dorstig uit den dijk de waatren zuigt, en dronken langs de beken gretig groeit. ‘En gij, olm, koene zeeboom, olm, die slibbe van den Polder mint, en kloek-gevoed om stormen lacht, en in uw krommen arm de winden vangt, ik plant U voor mijn hut. ‘Reik in den zeewind, olm, gij vinder, boven mijn hoofd; zend uw takken uit, grijp de nachtelijke droomen, dat zij er nestelen binst mijn slaap. [pagina 225] [p. 225] ‘o Boomen, gij allen, olm, elzen en wilg, nu tenger, morgen tronken, gij getrouwen, winter en zomer, helpers bij den arbeid, groeiende boomen, vaart wel’ Uit ‘Arbeidsorde’ Vorige Volgende