Volk. Jaargang 3(1937-1938)– [tijdschrift] Volk– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 222] [p. 222] Ferdinand Vercnocke: Kolga voert Bouden mede in haar onderzeesch Verblijf (Episch fragment uit ‘Kolga’) Eens toen zij bij ebbe kniediep scheidden, zuchtte Bouden: ‘Wist ik uw woonplaats...’ - ‘Kom’, sprak zij en duikelde. Hij volgde, zee inademd als ijle lucht. En zag, zandbruin in groenende schemering, Kolga licht en lenig zweven, met een sleep van luchtbellen, de haren wuivend als op loomen wind, Dieper en dieper, voorbij kwallen op den dool, en glinsterende visschen, verbaasd staroogend, stil op trillende vinnen, wegflitsend zonder spoor. In 't groene diep, omarmd en spraakloos, talmden zij een wijle. Toen, zweefdansend in zi vergroene sluiers van licht, gleed Kolga weg; tot, hoog en grauwend, zwaarbemoste Balken opdoemden, wijd-grijpend als in wanhoop, ribben en spanten van een wrak waarin zij klom en wenkend zat. Doch niet alleen. Bleek en verward, in 't ruim gekneld, als slapend, doch rusteloos, met moe gebaar van arm en hand, [pagina 223] [p. 223] wentelden, bij wullc en weeken inktvisch, mannen, oud en jong. Koud-rillend staarde hij, en zag haar naaktheid grijnslachend oprijzen, groen-spokend, de blikken dof, het gele haar als kleverige wieren drijvend. En voelde plots het wurgend water branden in neus en strot, zoodat met wilden sprong en slag hij opschoot, en traanoogend ademde in vrije lucht. (Onuitgegeven) Vorige Volgende