Hoort, hij blaast! Ze bortelen nu naar buiten, de alvermannen, de deurkens van al de huizen draaien en iedereen staat in het gebint te kijken, te kijken naar die fantastische scheppingen die de boerenzoons hebben gedacht en uitgevoerd naar ‘allerindividueelste expressie’, kostuums wier beteekenis alleen aan duidelijkheid niets te wenschen over laat voor ingewijden. Zij verbeelden allen een kabouter. Daar hebt ge parmantig de Pie met Lowie van Tisjes met hun getten van geribbeld karton en diemit. De Lauwer, De Nassen en den Tug in rooden baai, in strooien zeelen gewonden en de trekmuts op. Dan is daar nog De Waag, Neltje en de Koerel, met blauwen kiel, ketens en koehoornen, 't Smanske, kijk eens aan, den Heps. 't Schalkvaart Sjarel van den Lodderhoek en not least Sus Mop die steekt in een geitenvel waarachtig, Djemenies Maranten en daarachter nog Tines en Merten, Koob en Jaak met nog een heele bent. Het wemelt van blauwen en rooden baai, rozenpapier, een gordijntje hier en een stuk van een oude gildevlag aldaar, alhier... aldaar... Zoo gaat het nu de straten door met de bengels natuurlijk achteraan en die broekvent daar rept ook al zijn kromme beentjes... om bij te blijven. Pieter Breugel ‘de oude’, Pieter Breugel ‘de boer’.
Zie hoe ze de beenen slaan. Er komt iets zeer oud en iets zeer groot naar boven in deze boeren: het is de roep van oude geslachten dien ze beantwoorden. Een dichter fluisterde daar iets maar ik kon het niet verstaan - het was in alle geval een ‘hoog’ woord.
Het klinkt en kleurt en rept in dit schoone kader van rustende stroodaken, bergenhooge schuren die al donkeren tegen de late zon, watergrachten, en wilgen, met de kapel in 't midden.
De kapel, - er is er maar één kapel, want er is maar één Sint Antonius en dat is die van Achtel.
Moest daar ooit iemand aan raken, zei er een, en zijn vinger ging op, aan Sint Antonius - die hadde er gelegen.
Nu geeft de kapitein, Bert van Stoffels, met zijn staf, de 3 ritueele slagen op de deur. Een rechts, een links en een van boven en heel de zingende bent sliert binnen in den haard, en danst met den boer, danst met de boerin, danst met de jongens, danst met de meiden danst met... ja met alles op 't klaagliedje van de eeuwige harmonika:
In ons land daar mest men verkens,
Zes dagen moeten we werken,