| |
| |
| |
[Nummer 6]
| |
Paul Claudel: Aan Spanje's martelaren
Nederlandsche versie door Anton van de Velde.
Passant, die van dit oprechte boek de bladen omslaat één na één,
lees alles, neem 't op in uw hart, doch beheersch uw woede en uw angstigheên!
't Is hetzelfde, de weerga van wat men aan onze voorouders heeft gedaan,
wat geschiedde ten tijde van Hendrik VIII, ten tijde van Nero en Diocletiaan.
Zouden wij den kelk, dien onze vaderen dronken, niet drinken evengoed?
Moet wat voor hen was een doornenkroon, voor ons zijn een rozenhoed?
Het zout, ons weleer op de tong gelegd, was van dien nieuwen doop de smaak!
Is 't mogelijk, o mijn God, dat Gij ons ten slotte gunt de hoogste
U iets te geven, en tegenwoordig te zijn, ook wij, arrem lot,
En met ons bloed te zeggen dat het waar is en dat Gij zijt
't Is waar, het wonder van uw Bestaan kan niet anders betaald dan met bloed.
| |
| |
't Evangelie van Jezus Christus, dat ik ontving, kon niet blijven onvergoed!
't Is in deze wereld, die niet gelooft, niet waar dat men kunne
Niet alleen voor ons comfort hebt Gij willen geboren worden, Heer.
De wereld haat U tot in 't diepst van haar ingewand, en de slaaf
is niet beter dan de heer.
Maar wij, wij gelooven in U, en spuwen in Satan's aangezicht.
Al die aan twijfels twijfelenden, al die lafaards, en die weiflend gezwicht,
behoeven geen woord, maar een daad, de klare stem en den kreet
van iets dat verblindend schicht.
Gij, Gij zijt nu in den hemel boven de zichtbaarheid en de wolkenhulle.
Maar wij, die in hun handen zijn, welnu, dat zij ons grijpen, en wij zullen
van onzen kant iets te zien geven en genoeg om hun oogen te vullen!
Robespierre, Lenin en de andere Calvijns, zij hebben niet alle schatten
uitgeput van razernij en haat!
Voltaire, Renan en Marx hebben 't laatste van 's menschen dwaasheid
Maar 't millioen martelaren vóór ons, al die onschuldigen vóór ons,
ook zij hebben niet alles gegeven en niet alles gestort.
't Zijn wij die nu daar zijn in hun plaats, de onmiddellijke slagcohort.
't Uur van den Prins dezer wereld zich eindlijk wederbood.
't Uur der laatste ondervraging, 't uur van Kaïn en Iscariooth.
Heilig Spanje, vierkantig aan 't uiteind Europas, Geloofssamenballing
en harde massa, verschansing der Moedermaagd,
en laatste schrede van Sint Jakob, die niet vóór 't eind van uw grond versaagt,
Vaderland van Dominicus, Johannes, van Frans de Veroveraar en van Theresa,
Arsenaal van Salamanca, en pijler van Saragossa, en brandende
Onwrikbaar Spanje, weigering en nimmer aanvaarde halve maat,
onwrikbaar tegen den ketter, dien gij stap na stap vóór u uitdrijftt en verslaat,
Onderzoekster van 'n tweevoudig firmament, en die 't gebed en
| |
| |
Profetes van die andere aarde onder de zon, ginder ver, en die de
andere wereld koloniseert,
Op dit uur van uw kruisiging, heilig Spanje, op dezen dag, zuster
laat ik, de oogen vol geestdrift en tranen, mijn liefde en bewondering
Toen alle lafaards pleegden verraad, hebt gij eens te meer niet aanvaard!
Zooals ten tijde van Pelagius en van den Cid, hebt gij eens te meer
Nu is 't oogenblik daar om te kiezen en onze ziel uit haar holster te vatten.
't Oogenblik om, oog in oog, het schandelijk voorstel te schatten.
't Oogenblik is eindelijk daar, dat men kenne de kleur van ons bloed!
Velen meenen dat hun tred langs een lichten en inschikkelijken weg
vanzelf naar den hemel spoedt!
Doch nu wordt plotseling de vraag gesteld, ziehier de sommatie en
Men legt ons hemel en hel in de hand, en wij krijgen voor de keuze
Veertig seconden, 't is te veel! Zuster Spanje, heilig Spanje, uw
Elf bisschoppen, zestien duizend priesters vermoord, en niet één afvalligheid!
Ha! mocht ik, als gij, eens luide getuigen in de zonne-heerlijkheid!
Men zei dat gij sliept, zuster Spanje, als iemand die den slaap zou gebaren.
En dan de ondervraging opeens, en plots die zestien duizend martelaren!
‘Van waar heb ik al die kinderen?’ roept zij, die men hiet
Goedschiks of kwaadschiks, de poorten des hemels zijn voor dit
gewoel ontoereikend geraakt.
Wat men woestijn noemde, ziet! ha! de woestijn, zegt ze? ziehier
de bron en de palmenweerd.
Zestien duizend priesters! 't Contingent met één slag, en de hemel
met één vuur gekoloniseerd.
Waarom siddren, o mijn ziel, en waarom verontwaardigd zijn tegen
| |
| |
Ik vouw slechts mijn handen en ik ween en 'k zeg dat 't goed is en schoon.
En ook gij, steenen, gegroet uit het diepste mijner ziel, heilige kerken,
Beelden, die men hamert aan stukken, en al die eerbiedwaardige
schilderijen en die ciborie eer men ze pletterend trapt en hielt!
Waarin 't C.N.T. grommend van wellust zijn kwijl heeft gewroet
Voor wat dient al die kwezelarij? Dààraan heeft het volk geen nood.
Het onreine beest verafschuwt de Schoonheid zoo erg als God.
In 't vuur, groote boekerijen! Opnieuw wentelt Leviathan zich om,
en van de stralen der zon maakt hij zich stalstroo en mestig krot.
Al die monden, die ons ondervragen, hielden zich noode aan eigen vertier.
Dicht nu, die muilen, metéén, 't is 't eenvoudigst! Weg met Christus en leve de Stier!
Er moet plaats gemaakt voor Marx en voor al die bijbels van haat en imbeciliteit!
Moord, kameraad, verniel, en bezuip je, ga vrijen! Want dàt is
der menschen solidariteit!
Al die pastoors die ons, levend of dood, bekijken, zeg niet dat zij
ons niet hebben uitgedaagd!
Die lui die goed aan ons deden voor niets, dat 's ten slotte 'n ding
dat ontoelaatbaar mishaagt.
En dezen die reeds dood zijn, welnu, men zal ze gaan halen tot onder den grond.
Al die geraamten, 't is werkelijk grappig hoe zij lachen! Een kwant
heeft zijn sigaret uit z'n mond genomen en steekt ze 't lijk,
dat z'n moeder was, in den mond!
Verbranden we alles wat branden kan, de dooden en levenden saamgetast!
Petroleum hier! Verbranden we God! Dan zijn wij er fraai van ontlast!
Al die oogen, die ons, dood of levend, bekijken, dat 's ergerlijk, en dan,
tot wat dient het in verste vert?
Gegroet, de vijfhonderd vernietigde catalaansche Kerken! Kathedraal
Gij ook, gij hebt vermocht te getuigen! Gij ook zijt martelaren!
| |
| |
Dezelfde kerken, die Johannes zag, kerken van Gerona en Tortosa,
Laodicia's en Thyatira's altaren!
Het kleed vatte vuur met den priester, en de kaars heeft de vlam
geslagen in den kandelaarsleest.
Een oogenblik houdt de toren zich recht boven 't steigerend evangelisch beest.
En dan stuikt hij neer met één slag en donderlawaai. Hij zakt ineen
Kerk mijner eerste communie, 't is gedaan, ik zie u niet weer.
Maar 't is schoon, doormidden gespleten te zijn, secti sunt!
't Is schoon op zijn post te sterven, met een kreet triomfant.
Voor Gods Kerk is 't schoon, ten hemel te stijgen, al wierook en bloedofferand'!
Stijg ten hemel, eerbiedwaardige maagd! Stijg, pijler! Stijg, engel!
Stijg ten hemel, gebed onzer vaderen, zonder vaâm!
Kathedraal van José Maria Sert, gij waart slechts bewonderd door
's menschen oog, nu zijt gij aan God aangenaam.
- 't Is gedaan! Het werk is volbracht, en de aarde heeft met al
haar poriën 't bloed gedronken dat zij dorstig had begeerd.
De hemel dronk, en de mis der honderd duizend martelaren kan
door de wereld geheel in haar diepte verteerd.
De moordenaar zwijmelt naar huis en hij bekijkt zijn rechterhand, verlegen.
De heilige heeft plechtig bezit van zijn deel, het beste deel, gekregen.
Eens te meer is alles volbracht, en de hemel heeft 'n half uur gezwegen.
En wij ook, met ontbloot hoofd, zwijgend, o mijn ziel! blijf stil
De aarde heeft ontvangen in 't diepst van haar schoot en reeds
wordt het herbegin ontwaard.
De tijd van den ploeg is voorbij, nu is 't die van de zaaierstaak.
De tijd dat de boom werd gesnoeid, is voorbij, nu is 't de tijd der wederwraak.
De gedachte, gekiemd onder de aarde, en overal in uw hart, heilig
Spanje, van ontzaglijke liefde de wederslag!
De voeten in petroleum en bloed, geloof ik in U, Heer, op dezen
dag, een dag die zal worden Uw dag!
Ik strek mijn rechterhand naar U uit, om te zweren tusschen de
slachting en 't gebed van dank.
| |
| |
‘Uw lichaam is waarachtig een voedsel en Uw bloed is waarachtig
Van dit vleesch, dat geperst werd, het Uwe, en van dit bloed,
ging niet één brijzel verloren, werd niet één druppel verspild.
De Winter heerscht verder over onze voren, doch reeds barstte
in de sterren der Lente kracht!
En al wat gestort werd, dat hebben de engelen eerbiedig vergaard
en binnen Uw Sluier gebracht!
Houtsnede
BR. MAX
|
|