atie, een verdrukking die elken waarachtige cultureelen groei in den weg staat! Die menschen zijn beslist niet meer op de hoogte van wat in Vlaanderen gebeurt.
Ik moet steeds aan ‘Die Schildburger’ denken. Neen, waarachtig, ik geloof dat wij in al onze moderne drukdoenerij, er alles bij mekaar, nog bespottelijker uitzien, dan in onze vroegere schamelheid. We moeten; toch maar even over de grens gaan staan, om te zien dat wij tegenwoordig slechts op één gebied, van Europeesch beteekenis zijn: op het terrein der schilderkunst. En ons past dus enkel nederigheid. We bewijzen den Vlamingen een slechten dienst door hen gedurig in te blazen dat ze feniksen zijn. Integendeel moet hen regelmatig op het hart gedrukt dat we nog arm, zeer arm zijn aan werkelijk groote productie, vooral als men overweegt, wat al latente krachten in ons volk en land begraven liggen.
Doch doet men dit, dan is men een verrader, een pessimist, een man zonder Vlaamsche fierheid en dies meer... Wanneer men met dergelijke dingen in het hoofd loopt en eerlijk zijn wil, is de taak van recensent over het laatste stuk van Timmermans, alles behalve aangenaam, al zit men dan ook in een gemakkelijke orkestzetel van vijftien frank. Zeggen, dat ‘De Zachte Keel’ zwak ‘tooneelwerk’ is, valt niet moeilijk, is zelfs niet eens gevaarlijk: iedereen zegt het, alle bladen schrijven het, het is bijna mode. Het is trouwens maar al te waar. Het heele stuk, op het laatste bedrijf na, is narratief en picturaal. Al de personnages, - er zijn er trouwens veel te veel voor zoo'n bescheiden gegeven -, worden van af het eerste moment van het stuk, naar gelang ze verschijnen, ten voeten uit geteekend. Die teekening is weliswaar prettig en levendig, maar dikwijls naast de kwestie. De opeenvolging der scènes is willekeurig. Het stuk mist een organisch-natuurlijken bouw. Men voelt gedurig, dat de schrijver heeft gedacht als schrijver-verteller en pas later tooneelman werd om de scènes te ordenen. Een tooneelschrijver denkt schematisch, ziet een bouw, die regelrecht naar een bepaalde hoogte gaat, naar een conflict groeit. Hij werkt synthetisch; het ontwikkelen is slechts bijzaak.
Hier werd blijkbaar andersom gewerkt, (waarschijnlijk onbewust) al beweert de medewerker Karl Jacobs, in zijne inleiding ook het tegenovergestelde. Men merkt zeer duidelijk dat sommige personnages met geweld op de scène werden ‘geduwd’, omdat de man in de zaal nu eenmaal weten moest wat er met deze aan de hand was. In het eerste bedrijf is dat opvallend. Al de hoofdpersonnages komen, noodgedwongen hun zeg doen in het huis van Sooke Van Der Musschen, waar