Volk. Jaargang 3(1937-1938)– [tijdschrift] Volk– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 139] [p. 139] Jan Melis: Doodendans Witte orchidee in 't vale duister van de kamer, Glimmend mahoniehout in 't laat Novemberlicht Dat door fluweelen voorhang binnenglipt; langzamer Trekken de schaduwen hun donkre mantels dicht. Niet één geluid; verstard zijn de chineesche vazen, De hangklok en de stoelen met hun hoogen rug, Versteven alles en versteend in stram verbazen; De tijd en 't leven stonden stil. - Opeens een kuch: Bij 't erkervenster, in een grauwen sjaal gewrongen, Zit oud en krom een vrouw, verschrompeld, ziek en naar, Een enkel glimpje vuur nog in verdorde longen, Een zwarte, klagelijke schim met schraal, wit haar. Zij kucht: moeizaam gepiep van roestige scharnieren, Als plots te voorschijn springt een vlugge marionet, Die rekt en gichelt, groeit, en lost haar dunne spieren, Om eensklaps te verstarren tot een bleek skelet. Amechtig kreunt de vrouw, 't geraamte murmelt klachten, Zij hapt naar lucht en hijgt, 't skelet mimeert een hik, Zoo blijven ze mekaar beloerend nijdig wachten Op den finalen reutel, d' allerlaatsten snik. Vorige Volgende