Volk. Jaargang 3
(1937-1938)– [tijdschrift] Volk– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 88]
| |
Twee geestelijke gedichtenGottfried Fischer-Gravelius: I. - Het maal (Ga naar voetnoot*).Zij zitten samen om den groven disch,
In de aarden schotel ligt de vastenvisch:
Boerin, boer, menig kind en kind van kind.
De vastenkaars versmeult op donkre spind'
Grootvader looft en zegent wijn en brood,
In 't venster vlamt de berg in 't avondrood:
Gij hebt uw volk erkend in drank en spijs,
Van ouds verbeeldt de visch u op zijn wijs.
Ze tasten in den schotel stroef en stom.
In stilte gaat de kroes met wijn rondom.
Een jonge meid bedient hen af en toe.
Ginds in den stal slaan paarden, loeit een koe.
Spookachtig groeien schaad'wen in de zaal,
Zóó, met het twaalftal, zat de Heer bij 't maal.
Luid galmt het slaan der hangklok door het huis.
In 't donker voorhuis steunt het windgeruisch.
In koor weerklinkt nu dof het lofgezang.
Zóó was het vóôr des Heeren laatsten gang.
Schril haangekraai komt driewerf door den nacht
De vijand waart; getrouwen, houdt uw wacht!
verdietscht door J. DECROOS.
| |
[pagina 89]
| |
Erwin Damian: II (Ga naar voetnoot*)Helder voortbruisend doorgolven aeonen Uw ziel
Overal zijt gij waar borrelen heimlijke bronnen,
Leidt al uw liev'lingen zacht door den droom van hun leven,
Wonderen langs, en hun noodlot van sterflijk geboornen
Is U niet meer dan een zucht door het slapende riet in de vroegte,
Of dan des avonds de wind van de woudzwarte heuvels.
Oververvuld met gedaanten van 't andere leven,
Winden zij langzaam zich los uit de boeien van 't aardsche,
Werpen zich, snikkend, den donkeren dood aan den boezem,
Die hen U ernstig in de armen, de koestrende, legt.
verdietscht door J. DECROOS.
|
|