deren nog slechts een verre kreet zooals men er soms meent in den droom te vernemen; een hooge dunne kreet dien het enkel de dichters gegeven is te vernemen en verder te roepen zooals de wachtposten dit doen in den nacht. Het is niet eens noodig dat deze kreet een afgelijnden zin heeft, want voor de meesten heeft het woord ‘Vlaanderen’ thans enkel nog de beteekenis van een geografisch-afgelijnde plek, een samenvoegsel van twee administratieve provincies die verdeeld zijn in kieskantons. Maar er zijn er voor wie Vlaanderen een magisch land blijft, een hof vol geestelijke geneugten waar nog steeds de onsterfelijke Reinaert rondwaart, en ergens aan een boomtak de eeuwige Tijl schijnbaar opgeknoopt te schommelen hangt tusschen beursch en onrijp fruit...
Ieder van ons kent de weg dien hij te gaan heeft, maar er komt soms in het leven een oogenblik dat men op zoek gaat naar een zedelijk vaderland, wanneer het natuurlijk vaderland plots te kort schiet. De zwerver en pelgrim maakt zichzelf dan wijs dat hij een ‘toerist’ is, een voorwendsel voor zijn onrust om de verte tegemoet te reizen, op zoek naar een of ander ingebeeld belofte land, op zoek naar ruïnen en graven of andere herinneringen, maar in den grond slechts heimelijk bekommerd om de plaats te ontdekken waar het leven van zijn stam zijn oorsprong nam. Zijn we niet allen zóó in den grond van ons hart? Tusschen de drukbegane wegen in, die doodloopen in den oceaan of zich slingerend en golvend verliezen in het Harzgebergte, liggen de stille paden die naar Vlaanderen leiden; eens de Schelde overschreden die zijn grondgebied aan de zee snoert, trekt dit land zich als 't ware terug op zichzelf, en laat zich niet meer benaderen. Men heeft zooveel over Vlaanderen geschreven en zijn uiterlijk wezen zoo dikwijls getracht op het doek te brengen, dat het door de fout van allerlei bekrompen schrijvers en onbeholpen kladschilders, totaal onbegrepen gebleven is, bezoedeld met inkt en banale verf. Wanneer men voor den eersten keer in dit land reist, wordt het schijnbaar een ontgoocheling. Schijnbaar, want een land als Vlaanderen geeft zich niet dadelijk aan wie er bezit van neemt; het wil veroverd worden. Men moet het benaderen met een aandachtig en speurend oog, om zoo te zeggen: op een abstracte wijze en met een open, ontvankelijk gemoed. Er is altijd kans dat het oog niets ziet van alles wat hier zoo intens door het licht bestraald wordt, want hier zijn we als op een terras aan het strand van de zee, een terras dat noordwaarts gekeerd staat, en waar alle dingen een scherp relief hebben. Daarover koepelt de hemel die wijd en diep is, waarin witte bolle wolken vanuit Engeland aanschuiven, en de wolken