Volk. Jaargang 2
(1936-1937)– [tijdschrift] Volk– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 278]
| |
Oskar van der Hallen: Literatuur en katholieke gemeenschap in VlaanderenWie zegt: literatuur, veronderstelt terzelfder tijd: persoonlijkheid en de stimulans van een gewisse gemeenschap. Wie zegt Vlaamsche literatuur mag, naast een eeuwenlange katholieke traditie, - voor wat de 19e eeuw betreft - nog rekening houden met een groote gehechtheid aan de moedertaal en een moeilijk tasten naar eigenheid en zuiverheid van vorm. Aldus gewaarschuwd, krijgt de taal de negentiendeeuwsche Vlamingen een vertrouwden klank voor ons. We stellen daarenboven vast dat onze schrijvers gedwee en eenigszins aarzelend de heerschende literaire stroomingen volgden. Ze waren om de beurt vrijheidslievend en sentimenteel, humoristisch en zwelgend in het picturale, ook wel even brutaal; en als de tijd daar was, een klein beetje revolutionnair. Ze waren dat alles, als Vlaming, minder oorspronkelijk, minder weidsch maar in de beperking, zichzelf blijvend. Bij een summaire kijk valt echter dadelijk op dat onze literaire uiting sinds '30 eerder neutraal is, dan getuigend voor een gemeenschap die overwegend katholiek-geloovend bleef. Niemand kan dit ontkennen: de beste producten onzer literatuur zijn zelden katholiek geïnspireerd en weerspiegelen meestal een a-religieuze levensvervlakking. Gedeeltelijk laat zich dit verklaren: wat elders de geesten in beroering zette, vond in Vlaanderen slechts een zeer verzwakte echo, zonder het volk te treffen dat alleen in staat was deze stroomingen nationaal te verwerken. Verder is er hier nooit een gunstige bodem geweest voor het ontstaan van een generatie die godsdienst en kunst als een hoogere eenheid be-leefde en aldus in staat was met eigen schatten de rijkdom der katholieke wereldschoonheid te vermeerderen. Maar dat voor velen tot zelfs de katholieke traditie is teloor gegaan dat is een spijtige beschaming. We zijn nog gelukkig dat Timmermans een groot artiest is, maar hij is helaas ook de grootste, de eenige idealist onzer eeuw, tot zelfs in zijn gezonde schrik voor de hel. Hij ziet de vlaamsche menschen veel te mooi, omdat hij zelf zoo gezond is, en omdat de sfeer van neutralisme en bekrompenheid die hier sinds de Reveilbeweging de geesten en harten bezwaart, weinig vat op hem schijnt te hebben. Door vele trekken behoort hij, zoowel als Gezelle, tot de groote tijd der Vlaamsche middeleeuwen. | |
[pagina 279]
| |
Maar in dit opstel hebben we met de XIXe eeuw te maken, en met wat er uit gegroeid is ten opzichte der katholieke intellectualiteit van vandaag. Vooreerst; wat is eigenlijk precies dit ‘neutralisme’ dat zich langzamerhand als een dichte mist rond alle dingen des geestes heeft gehangen en alle frissche impulsen, elke grootmoedige kinderlijkheid dreigt te verstikken zoodra zij zich uit de veilige binnenkamers wagen? Neutralisme is de zondebok der moderne kathechisten en de wanhoop van hen die reeds droomen van een massale inkeer tot het groote katholieke vaderhuis. In zijn ordinairen vorm zou men dit neutralisme kunnen omschrijven, niet als een zorgvuldig opgebouwd systeem van het utilitarisme, maar als een gewoon standpunt van menschen die vrijwel met hun geweten hebben afgerekend en de kristelijke moraal herleiden tot een zeldzaam geval van grootmoedige concessie. Het zijn natuurlijk geen hoogvliegers die dergelijk compromis uitbroeden, maar door hun groot aantal geven ze de grondtoon aan der huidige samenleving. Menschen die noch heet noch koud zijn zooals de aloude Farizeëers, zijn altijd wel talrijk geweest, maar sinds de oorlog vindt men in deze materialistische kudde niet alleen de zakenlui wier levenshouding beïnvloed wordt door beroepsegoïsme en door een rudimentaire hoewel succesrijke psychologie, maar men vindt er ook velen aan wie het wéten niet ontbreekt. Men vindt er zelfs de jeugd wier essentieele bezigheid immer was, schoone dwaasheden te doen. Het antigodsdienstig fanatisme heeft plaats geruimd voor breeddenkende onverschilligheid. Een zakenman, uitgever of joernalist wacht zich wel met fakkels te zwaaien, maar hij weet op een prik na wat er aan een mooie leuze te verdienen valt, hoe leuk men de grenzen kan verdoezelen hoe snel iedere argwaan gesust wordt met een sonoor oppervlakkigheidje, en hoe de sensatie best gedoseerd wordt voor de gretige ooren, mits men maar deftig blijft, deftig. Hij weet ten slotte hoe een nobel gebaar verdienstelijk moet worden gemaakt voor het aardsche paradijs. Dat is commercieel neutralisme waaraan geen speciale wijsbegeerte schuld draagt; alleen de ontkerstening der samenleving onder liberalistisch gezag en de vergiftiging langs school, pers en bioscoop, van een steeds grooter wordend volksdeel. Maar in de literatuur komen we met derjgelijk neutralisme niet terecht. Een schrijver als dusdanig, kan niet neutraal zijn, ook al doet hij alsof. Met een overtuiging loopt men niet te koop en ieder kunstenaar staat met instinctmatigen tegenzin tegenover tendenz, maar de meest verstokte dillettant permitteert zich de weelde van enkele vage overtuigingen die pertinente aanrakingspunten hebben met geloof en moraal. | |
[pagina 280]
| |
Als we een duidelijk beeld willen krijgen van de literatuur die het katholieke volk in Vlaanderen in de afgeloopen eeuw heeft voortgebracht, komen we een heel eind ver met een overzicht der opeenvolgende taalen letterkundige tijdschriften die, met hun min of meer geaccentueerde eenheid van redactieleden en medewerkers, de ontwikkeling (of teleurgang) der katholieke spiritualiteit aangeven. Dit is licht te begrijpen. In die donkere tijd sloot iedereen zich aan bij het tijdschrift van zijn voorkeur en gezindheid, dikwijls werd hij eenvou-dig-weg ingelijfd bij het vaandel van zijn partij en van de familietraditie. Naast enkele groote, verschijnen en verdwijnen er een massa minder belangrijke blaadjes en periodieken, maar hoe klein en kort van duur ook, al deze schriften houden zich bezig met taal en letterkunde en toonen roerende bezorgdheid voor heropstanding en volksontwikkeling. Met het geestelijk leven was het toendertijd inderdaad allerellendigst gesteld, dat doet veel begrijpen en eerbiedigen. Door het Fransche cultuurimperialisme tegen den muur gedrongen, moesten de enkele Vlaamsche intellectueelen wel blok vormen, omdat ze wisten dat het in de eerste plaats ging om het dreigende noodlot van hun volk af te wenden. Het was de tijd der verdraagzaamheid in zake religie, de tijd waarin de partijen wedijverden in burgerdeugd en bravigheid zooals het paste aan afstammelingen van eeuwenlange geslachten van rederijkers, die in de mooie liberale leuzen nieuwe impulsen vonden. Typische uitingen van dezen tijdsgeest vindt men o.a. in een tijdschrift dat gesticht werd om het rationalisme te bekampen en dat zich ook wel aan letterkunde bezondigde: ‘... is men niet gedwongen te zeggen dat er niets meer heilig is onder de menschen; niets meer ontzag inboezemt en alle driften losgelaten zijn? Dat genieten, dierlijk, stoffelijk genieten de kreet van den tijd geworden is? Slaet de oogen rond, wat ziet gij? hier verstooting van den godsdienst, daar bespotting van de deugd, ginds schending van alle regten, elders miskenning van de heiligste plichten... Dat de stem van de godsdienst ophoude versmacht te worden, dat zij gehoor en geloof vinde, en alles zal gered wordenGa naar eindnoot(1)’. Dat is mooi, maar in een volgend nummer treffen we een uitlating die karakteristiek is voor de geestesverwarring die heerschte rond het midden der 19e eeuw: ‘Wij behooren tot degenen, en hun getal is groot, die met droefheid onze toenemende verdeeldheid beschouwen en met afschrik aan de gevolgen denken die er voor het vaderland van te verwachten zijn. Het zweerd uit de scheede? Tegen wien? Tegen de katholieken? God | |
[pagina 281]
| |
beware ons. Tegen de Ware liberalen? Ook niet. Als christenen zijn we allen katholijk want we houden aan ons geloof: in het burgerlijk leven zijn we allen liberaal, want we gaan op in den geest van onze liberale instellingen...’Ga naar eindnoot(2). De eerste vlaamsche leiders waren verdienstelijke taalbewegers en folkloristen die zich groepeerden rond het ‘Belgisch Muzeum’ (1837-1846). Maar zoowel Willems en zijn Gentsche filologenkring, als de Antwerpsche flaminganten zooals De Laet, van Kerckhoven, Vleeschhouwer, waren min of meer vrijzinnig. En zij die rechtzinnig katholiek waren, lieten zich verblinden door valsche teekenen en doen vermoeden dat ze behoorden tot het ‘vooruitgangsgepeupel’ waarvan Nietzche later zal spreken. Volledigheidshalve moeten we nog gewag maken van enkele lokale schriftjes waar rederijkers en volkspoeëten den scepter zwaaiden. Men vindt er het godsdienstig element terug in zijn middeleeuwschen vorm; zulke nàwerkingen zijn in Vlaanderen niet zeldzaam, getuige b.v. Lodewijk De Koninck. Mettertijd kwam er meer en meer splitsing in de rangen naar de eisch der politieke côteries; het beoefenen der ‘fraaie letteren’ werd meer en meer een eerbare en vaderlandsche bezigheid. Maar één enkele getuigenis van echt onvervalscht katholicisme uit deze jaren zal men niet vinden. Integendeel hebben in latere jaren schrijvers als Wazenaar, Loveling, van Beers en Sleeckx, Bergmann en Buysse, immer een ruim publiek gevonden voor hun kunst waaraan alle hoogere zin van het leven vreemd was. Wat de vlaamsche literatuur betreft mogen we zeggen dat de godsvrede tusschen katholieken en liberalen van '30 tot '70, voor de zelfstandigheid, de fierheid en de vitale kracht onzer katholieke schrijvers noodlottig is geweest. De periodieken van het midden der 19e eeuw weerspiegelen deze geest van halfheid van verdeeldheid en gemis aan heldere beginselen. En dit is niet alleen een tijdverschijnsel, het is een typische Vlaamsche karaktertrek: dit gebrek aan zelfrespect en het fanatisme der politieke controversen. Daarenboven konden ze niet rekenen op geestelijke leiders die zelf in de grootste moeilijkheden verkeerden. Het hoefde dan ook niemand te verwonderen dat ten tijde van den onzaligen schoolstrijd tienduizenden voorname katholieken zich voorgoed van alle godsdienstige praktijk afkeerden. Het zou onjuist zijn te beweren dat er nergens een reactie loskwam tegen het rationalisme. Zeer vroeg al lezen we in het ‘Belgisch Kronijkje’ (1841-1842) een heftige aanval tegen de romans van Conscience die | |
[pagina 282]
| |
‘niet deugdzaam’ zijn, terwijl ook de aartsgoede David wordt onder handen genomen voor zijn gevaarlijke nieuwlichterij. Dat dit, speciaal voor den laatste, meer uit bekrompenheid gebeurde dan uit gewettigden ijver, behoeft geen betoog. Ook van het geval Conscience heeft het ‘Kronijkje’ niet het fijne gesnapt. Maar zonder twijfel blijft deze romantische schrijver met zijn gevoelerige tendenzkunst een zeer eigenaardig geval van godsdienstige onbewustheid of indifferentisme. Men kent de curieuze metamorphoze van ‘Het Wonderjaar’. Toen hij in dit boekje de opstand der zuiderlijke Nederlanden tegen Spanje verhaalde, besefte Conscience niet dat die strijd vooral een religieuze ondergrond bezat. Maar in de tweede uitgave komt er plots een pater franciscaan ten tooneele om het evenwicht eenigszins te herstellen: men had immers den schrijver gewaarschuwd dat de eerste uitgave te veel ‘geus’ was om door het ministerie te worden aangekocht... Maar in ‘De Kerels van Vlaanderen’, een fantastische historische roman, maakt hij het nog bonter. Daarin kiest hij met nadruk partij voor de wilde half-heidensche Kerels die den zaligen Karel den Goede vermoordden in Sint Donaas te Brugge. Alleen omdat hij in deze romantische ontembare verdedigers der vrijheid een dankbaar motief zag; voor een tijdgenoot moet de verleiding inderdaad groot zijn geweest. De stichting van het Davidsfonds was in ons land de eerste poging om de katholieke letteren te concentreeren, maar het bleef jammer genoeg bij stichtelijke lectuur zonder vernieuwende kracht of literaire invloed. Terwijl de katholieken in Holland zich stilaan bevrijdden van het protestantsche overwicht en mannen vond als Thijm om een katholieke beweging te grondvesten die tot op vandaag prachtige kernen blijft bezielen, bleven wij onverschillig en werkeloos toezien hoe de zich langzaam ontwikkelende vlaamsche kultuur, meer en meer naar links orienteerde. De moreele invloed van een Gezelle, zelfs nadat zijn poëzie erkenning ten deel viel, bleef tot West-Vlaanderen beperkt, hoewel deze streek immer de laatste reserve is gebleven van onze katholieke vlaamsche volkskracht en waaraan we onze zuiverste talenten hebben te danken. Daarbuiten ging de liberaliseering haar gang, zoodat in de laatste decennia der 19e eeuw het woord katholiek bijna synoniem was van bekrompen en achterlijk; en het was niet de goede joernalist A. Snieders die daarin verandering zou brengen. Literatuur was toendertijd nog geen nationale zaak in de diepe volksche beteekenis. Het volk had nog genoeg aan zijn bloedig mengelwerk en het zal een heele tijd duren eer het zijn stem zal laten hooren. Vastgeroest in traditionneel katholicisme en lijdzame onverschilligheid, zou noch | |
[pagina 283]
| |
Buysse noch Streuvels er in gelukken deze formalistische schors te doorbreken om te zien of de kern niet was aangetast. Om zijn wezen te doorgronden en er levende echo's te wekken moeten we wachten tot Walschap veertig jaar later zijn prachtige novellen schrijft, daartoe hoort groot meedoogen en een door hartstochtelijke liefde gescherpt inzicht. De vernieuwing die uitging van '90 en in het artistieke leven zulke diepe omwentelingen veroorzaakte, liet de katholieken onaangeroerd. Heel de geestesorientatie van ‘Van Nu en Straks’ was vrijzinnig en hare voornaamste geestelijke peters waren atheist. We denken er niet aan de groote verdienste van V.n.e.S. te ontkennen: ze hebben de eigenlijke Vlaamsche literatuur uit den grond gestampt, ze hebben zelfs de katholieken wakker geschud. Zelfs Van Langendonck en de jonge Streuvels ondergingen den invloed van het a-moreele individualisme dat van hun tijdschrift uitging, al is de tweede later teruggekeerd tot de W. Vl. katholieke traditie. De meeste V.N. en Straksers bereikten snel hun hoogtepunt terwijl hun beweging in individualisme moest verkillen. Hun principes van geestelijke anarchie werden zij voorzichtig ontrouw, tenzij men het mislukte revolutionnisme hunner jeugd als 'n voorlooper van het moderne dilettantisme wil aanzien. We zegden het reeds, al was Van Nu en Straks een té geweldige sprong voor het Vlaamsch analfabetisme (iedere vijftig jaar wordt er geen Vermeylen geboren) toch had de beweging dit voordeel dat er allerwegen nieuwe energieën werden gewekt waar het katholieke renouveau in Vlaanderen wèl bij voer. Stilaan zochten de katholieken voeling met mekaar tot ze elkander voor kwart eeuw zouden terug vinden in het tijdschrift ‘Vlaamsche Arbeid’. Voor het eerst is het den heer Muls gelukt haast al de katholieke letterkundigen rond zijn maandschrift te vereenigen en hij heeft dit met wisselend succes 25 jaar volgehouden (1905-1930). Dit feit kan in ons land waar de periodieken zóó verdwijnen, niet genoeg onder de aandacht worden gebracht. Er bestond wel sinds het begin der eeuw het maandschrift ‘Dietsche Warande en Belfort’, maar het bleef, zonder de uitmuntende critische leiding van Persijn te na te komen, eenigszins particularistisch van strekking; vooral in de beginne een soort onderonsje dat aarzelend den tijd bijhield en waar jonge talenten zich onwennig voelden; in hare literaire productie al te graag conservatief. Maar met ‘Vlaamsche Arbeid’ was het anders gesteld. Daar klinkt van den aanvang af het geluid buitengewoon frisch en jong. Weliswaar krijgt men bij het doorbladeren der eerste jaargangen een indruk van al te groote verscheidenheid en verwarring; eigenaardigheid | |
[pagina 284]
| |
die het tijdschrift over heel den duur van zijn bestaan zal bewaren. Ook kwamen er niet uitsluitend katholieken aan het woord, o.i. een vergissing der redactie, maar de bedoeling was, een maandblad leefbaar te houden waar aan de katholieke idee de plaats gegeven werd die haar toe kwam, terwijl ook anderen welkom waren die wat te zeggen hadden. Zoo ontmoeten we in sommige afleveringen C. Eeckels naast Fritz Francken en Paul Kenis naast Jan Hammenecker enz... Maar de groote uitzonderlijke beteekenis van Vlaamsche Arbeid voor de hernieuwing der katholieke letteren ligt in de stuwkracht die uitging van wijlen Karel van den Oever. Men mag zeggen dat hij de eerste katholieke publicist was die wist waar het om ging en die zijn overtuigingen verdedigde met 'n zeker fanatisme dat aan zijn critieken soms een harden klank gaf. Zijn invloed liet zich voornamelijk gelden na het uittreden van A. de Ridder uit de redactie. Van den Oever was de eerste die afrekende met de gevaarlijke ‘breeddenkendheid’ en met alle onverantwoordelijk esthetisme zoowel als met de goedmoedige bekrompenheid der geloofsgenooten. Aan hem is het ook te danken dat oude leuzen als ‘schrijvers voor het volk’ d.i.: stichtelijke verhalen en landelijke novellen aaneen rijgen, stilaan in discrediet raakten. Er wordt wel eens beweerd dat Vl. A. in zekeren zin de eerste doorbraak was van den franschen invloed bij de Antwerpsche flaminganten. Dit in tegenstelling met Dietsche Warande die van eerst af aanleunde bij de oude West-Vlaamsche d.i. anti-Fransche traditie. Wij zijn echter overtuigd dat de fransche invloed op de stichters en medewerkers van Vl. A. vooral een invloed was van religieuzen aard; een godsdienstige oriënteering die we vandaag nog gemakkelijk terug vinden in het werk van musici, schilders en architecten die in deze Vlaamsche Arbeid-periode tot kunstenaars opgroeiden. Dat dergelijke impulsen zich snel omzetten in vormen door eigen traditie geschapen, bewijst niet dat zij zich niet inderdaad hebben doen gelden. Ook Van den Oever onderging de invloed der literatuur van Bloy, Huysmans en Hello met zijn nasleep van neo-mystiek en godsdienstig revolutionnisme, maar voor hem was dit geen modeverschijnsel zooals voor vele anderen. Hij doorzag al snel de holheid der nieuwe terminologie en de onechtheid der vrome themata. In zijn leven en zijn kunst streefde hij onophoudend naar een kristelijk en nationaal ideaal. Moeten we het betreuren dat noch van den Oever, noch de Vlaamsche Arbeid-generatie er in gelukt zijn een katholieke artistieke beweging te grondvesten? Misschien was de tijd nog niet gekomen. Zeker is dat het katholieke absolutisme van van den Oever de meeste medewerkers van | |
[pagina 285]
| |
Vl. Arbeid afschrikte. Dit absolutisme, of liever deze doordrongenheid der katholieke waarheid, dit besef dat geen enkele menschelijke uiting geïsoleerd mag worden (op straffe de prooi te worden der decadentie), dit besef was voor de oorlog een zeldzaamheid. En toen na de oorlog, J. Muls de verstrooide medewerkers van zijn tijdschrift bijeenbracht en aan de expressionnisten een ruime kans gaf, toen stelden de tijdsomstandigheden de katholieke letterkundigen voor nieuwe zware problemen. En voor van den Oever, wiens stijl al meer en meer apodictisch-ongenaakbaar werd en die zich opsloot - tot zijn laatste breuk met MulsGa naar eindnoot(3) - in een grimmige afzijdigheid, scheen het dat zijn arbeid zonder vrucht zou blijven. Toch is niets minder waar: zijn invloed op de huidige katholieke literatuur is grooter dan men vermoedt. Luister hoe men in het buitenland de beteekenis van v.d.O. weet te erkennen: ‘...Er (v.d.O.) schrieb gegen A. Vermeylens individualistische Kunst und Kulturauffassung, dasz die Kirche allein, immer noch ein lebender überpersönlicher Organismus, jedem Einzelnen der ihm eingeordnet ist, einen bestimmten geistigen Besitz und ein Erbe tausendfältiger Erfahrungen übergebe den kein losgelöster Einzelmensch je erwerben könne. Das ist und bleibt stets die Kampfidee van den Oevers gegen jede individualistische Gesinnung seiner Zeit... Er glaubt dasz der Einzelne nicht die Kraft hat, in seinem kurzen Leben über das Nur-Menschliche hinaus zum Göttlich-Menschlichen durchzudringen, dasz die Arbeit von Millionen in tausenden von Generationen dazu nötig ist. Dasz auch für den Dichter sich eine gröszere Kraft aus dem volleren Weltgefühl des glaubigen Christen eröffnen müsse, ist bei ihm die Einfache Konsequenz dieser Einsicht’Ga naar eindnoot(4). Strijdbare katholieke dichters als v.d.O. zijn in de literatuur der laatste decennia zeldzaam geweest. Enkelen voelden wel dat het verkeerd ging, dat het echte katholieke volkswezen werd miskend voor modeverschijnselen en onoordeelkundig internationalisme, maar om zich te doen gelden ontbrak het hun veelal aan temperament en zelfvertrouwen. De gewone geschiedenis onzer katholieke dichters resumeert zich aldus: doodgedrukt worden tusschen de literaire clubjes, en zich geïntimideerd voelen in officieele organismen waar vrijzinnigheid synoniem is van beschaving en waardeering. Wie zou er dan voor fanatiek en bekrompen willen doorgaan? Trouwens, hoe kan men godsdienstige vrijmoedigheid en katholieke trots verwachten in een land waar abnormale toestanden van volksvervreemding de vruchten van opvoeding en onderwijs in gevaar brengen? waar een eeuw lang het katholieke onderwijs van laag tot hoog in zijn taak is te kort geschoten? Hoe kan een jeugd die opgroeide | |
[pagina 286]
| |
in gerecht wantrouwen tegenover de geestelijke leiders, doordrongen worden van een universeele katholieke spiritualiteit? We zullen dus niet klagen als de katholieke literatuur in Vlaanderen slechts weinige figuren telt die, naast en boven hun flamingantisme, groot werden in hun kunst en sterk bleven in hun geloof. En in deze conjunctuur heeft Vlaamsche Arbeid vele talenten ten goede beïnvloed. Na de oorlog leek de tijd in elk opzicht beter geworden. Door de evolutie der kunsttendenzen, door opeenvolgende sociale schokken, begon allerwege het conformisme af te brokkelen; in de hartstochtelijke drang naar vernieuwing en de terugkeer naar de essentia werd het katholicisme de laatste ontdekking, voor velen een definitief rustpunt. Het was de tijd der opzienbarende bekeeringen waarvoor de openbare meening in ons land immer een zwak heeft gehad. Katholieke artiesten voelden zich niet meer als uitzonderingen maar werden bewust van hun recht tot spreken en van hun groeiend gezag. Toch ging hier de nieuwe z.g. expressionnistische impuls weer uit van vrijzinnigen (de Ruimte-groep te Antwerpen). Anderzijds trachtte de generatie van de ‘Boomgaard’ hun individualistische ondergang te bezweren met decadente formules in ‘Het Roode Zeil’ en in het kortstondige ‘Vandaag’. Van katholieke zijde ontstond in die tijd ‘Ter Waarheid’ en ‘Pogen’ en later het weekblad ‘Het Vl. Land’. Maar nergens was de eenheid sterk genoeg en bleken de inzichten voldoende zuiver om een blijvende kern te vormen; de problemen die het katholieke Vlamingschap aanhingen waren àl te verscheiden van aard en wachtten op dringende oplossingen. Toen Dosfel stierf, viel ‘Het Vlaamsche Land’ uiteen in ‘Hooger Leven’ en ‘Jong Dietschland’ welk laatste weekblad in een teruggrijpen naar geest en sensibiliteit der oude west-vlaamsche school en in etische en sociale bezorgdheid den weg meende gevonden te hebben. Daarnaast bleef ‘Hooger Leven’ een min of meer halfslachtig blad waarin men goede literaire overzichten kon lezen, naast de in Vlaanderen berucht geworden bladzijde voor kostschooljuffrouwen. De maandschriften ‘De Tijdstroom’, en ‘Vormen’ waaraan vele katholieken meewerken, hechten in de eerste plaats groot belang aan de vrije ontwikkeling der creatieve persoonlijkheid. Zou nu direkt alles veel beter gaan als we overstroomd werden met vermeerderde en verbeterde ‘letterkundige hoekjes’ in onze katholieke dagbladen? Of als al onze apologetische tijdschriften aan zuivere literatuur gingen doen? Och nee. Maar waarschijnlijk zou de offensieve katholieke idee sterker om zich heen kunnen grijpen indien zij steunen kon op een ruim-verspreidde pers die de late taak op zich zou nemen | |
[pagina 287]
| |
de massa ontvankelijk te maken voor goede literatuur; die een resonantiebodem zijn zou voor de stemmen die spreken over eigen en vreemde schoonheid. Dan was meteen de pas afgesneden aan de tallooze fransche en waalsche weekbladen die ons land overstroomen en het geestelijk voedsel vormen van tienduizenden Vlamingen welke aldus voorgoed vertrouwd worden met de a-moreele denk- en gevoelssfeer der fransche tweederangsliteratuur. Een dergelijke geestelijke terreinbereiding is overigens een onontkoombare noodzakelijkheid voor het modus vivendi der hedendaagsche katholieke jeugd. Er zou in ruimen kring een mentaliteit moeten aangekweekt worden dat schoonheid en beschaving eenerzijds, en katholieke levensbeginselen anderzijds, volmaakt congruent zijn. En waar de Nederlandsche kultuur in hare ontwikkeling een katholieke lijn volgt, behoort een specifieke katholieke literatuur tot hare normale uitingen. Een literatuur die op duizenderlei wijze verschilt van de neutrale, zooals een heidensch filosoof verschilt van een mensch die in zijn laatste oogenblikken, in de oogenblikken waarop hij kunstenaar is, naar een volmaakter en subtieler levensbewustzijn verlangt waarvoor de geopenbaarde godsdienst hem toegankelijk heeft gemaakt. Katholieke literatuur onderstelt katholieke beleving. Katholieke letterkundigen hebben dus méér dan anderen momenten van zware verantwoordelijkheid. Laten zij deze vooral niet ontwijken en laten zij beginnen met een ruim auditorium te scheppen want kapelletjes zullen er alijd zijn. Misschien zullen dan allengs uit de grijze massa echo's worden gewekt die bewijzen dat in dit verloren gewaande volk, een artistiek leven mogelijk is dat zich verrassend zal openbaren tot heil van onze eigene, onvervangbare intellectualiteit. |
|