Volk. Jaargang 2(1936-1937)– [tijdschrift] Volk– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 213] [p. 213] [Nummer 7] Dirk Vansina: Sint Maarten voor Veva Sint Maarten reed op 'n ridderros en vierde hij de teugels los dan trilde wuivend z'n vederbos dan flapte z'n mantel als 'n vlag en wie Sint Maarten rijden zag keek naar hem op met groot ontzag. Hij zat heel hoog op z'n brieschend paard. Hij droeg 'n lange, donkre baard. Hij was van duivel noch hel vervaard. Z'n paard van 't allerbeste ras, z'n zwaard, z'n mantel, z'n kuras was alles wat hem eigen was. Z'n zwaard hieuw dwars door steen en rots z'n pantser weerstond aan slag en bots Op z'n wijde mantel was hij trots. Die siert hem, als door stedestraat, z'n paard in trippelpassen gaat en gensters uit de keien slaat; [pagina 214] [p. 214] die wuift hem koelte als hij, verhit in 't middaguur, in dollen rit den vijand op de hielen zit; die houdt hem als 'n deken warm als hij, het zwaard in forschen arm, slaapt in de schutse van 'n barm. Zoo rijdt Sint Maarten blijgezind door najaarsregen en westenwind... tot hij een naakte beedlaar vindt. Het wordt Sint Maarten droef te moed. Hij heeft geen geld, hij heeft geen goed... hoe dat hij hier dan helpen moet? Heel zijn bezit op deze aard het is z'n pantser en z'n zwaard z'n mantel en z'n vurig paard. Dit alles hoort zoo bij z'n staat - Sint Maarten is maar 'n soldaat - ...maar deze duts heeft 't àl te kwaad. Wie hier niet helpt treft zelve schuld! Wijl 't paard reeds steigert van ongeduld grijpt hij de stof die hem omhult en houdt ze strak met vaste hand. Hij trekt z'n zwaard met d'andre hand snijdt van z'n mantel 'n breede band alvast de helft, misschien nog meer. Hij laat het tot de beedlaar neer steekt 't wapen in de scheede weer en viert de strakke teugels los en stormt vierklauwens in het bosch. Nu wappert geen mantel meer breed en los. [pagina 215] [p. 215] En als hij in het nachtlijk uur zich neerlegt bij het smeulend vuur - de grond is kil, de wind is guur kan hij niet slapen, al is hij moe. Hij wil zich schutten en weet niet hoe. Z'n mantel dekt hem niet meer toe. Hij legt zich op z'n rechterzij. Hij legt zich op z'n linkerzij. Betreurt toch niet z'n medelij. Deed hij z'n christen plicht niet trouw? Bij dag reeds had die beedlaar kou. Wie goed doet kent geen naberouw. De nanacht is zóó koud niet meer. Komt er verandering in 't weer? Z'n wimpers vallen eindlijk neer. Als zij dan weder opengaan ziet hij den beedlaar voor hem staan, die heeft z'n roode mantel aan, die draagt 'n groene doornenhoed, op zijne borst, in gulden gloed een stralend hart van vuur en bloed. ...en aarde en hemel wordt doorzond van teeder herfstlicht broos en blond om wie door meêlij liefde vond om een verkleumden zaâlgen droomer wiens bloed nu warmer werd en loomer... 't Was d'eersten morgen van Sint Maartens' zomer. Vorige Volgende