Poeziekroniek
Peillood. - Karel Vertommen. - ‘De Garve’ - Lier. 20 Fr.
Laat ons al maar dadelijk zeggen dat deze bundel meerdere verzen van blijvende waarde bevat. Vertommen munt uit door soberheid, eenvoud, taalvastheid: een trits van hoedanigheden die menig dichter hem benijden mag. Hij bezondigt zich evenmin aan mooidoenerij als aan effectbejag. Hij ontwijkt én de klippen van geaffecteerde preciositeit én die van banale vulgariteit, het Charibde en Scylla waar zoovele dichters - en niet van de minsten - bij poozen komen stranden. Deze kunst, die men geadelde volkskunst zou kunnen noemen, is voor alles eerlijk en gezond. Zij zondert zich niet hooghartig van de gemeenschap af, zij blijft niet aan een kleinen kring van fijnproevers voorbehouden. Zij heeft opnieuw het kontakt hersteld dat door de vorige generaties was verbroken. De vormen die ze gebruikt sluiten bij een gezonde traditie aan, zonder dat de zegging hierdoor aan frischheid of directheid inboet. Een gedicht van Vertommen op zijn best brengt steeds een beeld dat plastisch zuiver gezien is en zich daardoor ook in ons geheugen vastzet. Het behandeld motief wordt, vaak op zeer gelukkige wijze, synthetisch samengevat. Een gedicht als het ‘Volksliedje (4)’ heeft geen woord te veel noch te weinig en elk woord geeft den indruk het eenig-juiste te zijn:
‘Sint Pieter kwam op aarde weer
hij keek naar 't oude kerkgewelf:
Toen wou hij weer op visvangst gaan,
hij kwam opnieuw te Romen aan
en stierf de marteldood’.
Even meesterlijk-vast is het vers op Sint Margriet, de heilige herbergierster. Het, in het verband met het geheel, zoo treffend beeld van het schuim in de laatste strophe is op uiterst suggestieve wijze aangebracht en het lijkt wel een wonder, hoe een dergelijke poëtische resonans, met zulke eenvoudige middelen kon verkregen worden.
Ook van het verhalend gedicht ‘De Trommelaar’ gaat een poëtische bekoring uit die moeilijk te omschrijven valt maar er niet minder waarachtig om is.
De ballade ‘De verloren Zoon’ geeft een doorvoelde paraphrase van de evangelische parabel. Het lange gedicht dat voortreffelijke gedeelten bevat blijft op peil, wordt nergens vermoeiend of langdradig. Met enkele woorden wordt het gebeurde geëvoceerd; de overgangen brengen een prikkel aan die de aandacht opwekken:
‘Met een bittere smaak is hij buitengegaan
en zag de dag in den Oosten opstaan.
- “Nu stapt mijn vader over het land,
nu regent het korrels uit zijn hand”.
Zijn vader die stapte over het land
en 't regende korrels uit zijn hand,
Maar tussen die korrels viel soms een traan
en telkens aan 't eind van een voor bleef hij staan