Volk. Jaargang 2
(1936-1937)– [tijdschrift] Volk– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 189]
| |
Victor Leemans: Politieke academie en politieke hernieuwingGa naar eindnoot(1)Het voorbeeld van PlatoAls ik u spreken mag over de plaats die de P.A. toekomt in dezen tijd en over de taak die zij te vervullen heeft, zult u het wel op prijs stellen dat we een oogenblik stil blijven bij de stichting van Plato's academie, die niet enkel tot voorbeeld heeft gediend voor de latere Universitas litterarum, maar die evenzeer een wegwijzer is voor al dezen die begaan zijn met politieke vorming. Het was na zijn eerste Italiaansche reis en onder den indruk van de scholen die er door de Pythagoreërs gesticht waren, dat Plato, omstreeks 385 v.J.C. er toe overging de platonische academie op te richten, die negen eeuwen lang zou blijven voortbestaan, tot op den dag dat ze door keizer Justinianus verboden werd. Een tijd van diep verval was het, als Plato zijn academie in het leven riep. Hij had vroeger beproefd in te grijpen in de politieke wanordelijkheden, ten einde zelf de teugels van het bewind in de hand te nemen. De dood van zijn leermeester Socrates had hem echter geleerd hoe weinig het Athene van Themistocles en Pericles gesteld was op staatslui, die niet hooren wilden van een volk van soldeniers en profiteurs en die herinnerden aan de werkelijke hierarchie der waarden waardoor elke staat zich diende te laten leiden. Wat bleef er Plato dan anders over, bij deze weigerige houding van een decadenten staat, dan de innerlijke wet van het staatsleven te vereeuwigen in een instelling die de tijden zou trotseeren. Zoo stichtte hij zijn academie. De oprichting van een staat geleid door politieke wijsheid, die Plato zelf niet vergund was, zou hij door opvoeding in zijn academie voorbereiden. Zijn vormingswerk van vandaag zou de daad van zijn volgelingen morgen in werkelijkheid omzetten. In het teeken van deze bekommernis moeten de geschriften uit Plato's tweede levensperiode, die met de stichting der Academie begint, begrepen worden: Phaidon, Symposion, Phaidros, Politeia e.a.. Uitgaande van de opvatting dat de idee daad moet worden, dat de wijsheid den sterken arm van de macht noodig heeft, streefde Plato er niet naar in zijn academie alleen ‘wetenschappelijk’ gekwalificeerde jongeren te verzamelen, om aldus te komen tot een wetenschappelijk | |
[pagina 190]
| |
gefundeerde wereldbeschouwing. De keur van jonge mannen die de academie binnen haar muren wilde vereenigen, werd niet samengesteld op grond van wetenschappelijken aanleg. Hun geschiktheid werd veel meer gemeten aan de voorhandene karaktereigenschappen en aan de militaire en politieke deugden. Zoo werd Plato's academie een echte gemeenschap, bezield door een geest van levende verbondenheid. De Philia, de vriendschap, werd er zóó hoog in eer gehouden, dat Plato na zijn dood als god der vriendschap vereerd en tot de eer der altaren verheven werd. | |
Combatieve wetenschap en kameraadschap.Zoo wil ook onze Politieke Academie staan in het teeken van een geharnaste kennis en van een combatieve wetenschap, geleid door een hartelijken geest van kameraadschap. Het is niet onze bedoeling met de P.A. een rustoord te scheppen voor al dezen die hun handen niet willen bevuilen aan den ‘drek’ van de alledaagsche politiek. Staat de P.A. ook niet in den dienst van een bepaalde politieke partij en is het haar bedoeling niet propaganda te voeren voor deze of gene politieke hervorming, toch is haar werking gericht op de politieke daad. Wij denken er niet aan politieke stelsels uit te stippelen, of ivoren torens van politieke intellectualiteit te metselen. Wij leeren niet om te kennen alleen, maar om te doen. Wij breken af met den Kantiaanschen hoogmoed der kennis, om bij te dragen tot het herstel van de eenheid van kennis en daad. Zoo knoopen we weer aan bij dit menschentype dat onze Westersche kultuur heeft geschapen en aanzijn heeft gegeven, aan datgene wat Europa heet. Wij treden in de traditie van de kampers, beeldhouwers en bouwers uit de glansperiode van de Grieksche Oudheid, van de helden en heiligen der middeleeuwen, die ons zulke wonderbare eenheid van gedachte en daad hebben voorgeleefd. Neen, de taak van deze P.A. is geen zuiver speculatieve aangelegenheid. Wij weten dat in de wereld van de politiek, het denken enkel zin heeft als voorbereiding tot de daad. Politieke wetenschap bedrijven, zooals men aan wiskunde of theologie doet, dus zuiver beschouwend, getuigt van een verregaand onbegrip over het eigen karakter van de onderscheidene menschelijke denkgebieden. | |
Dante's monarchie en de politieke verantwoordelijkheid.Niemand heeft klaarder gezien waar het in het politiek denken op aankomt, dan een der meest representatieve figuren der eenheid van | |
[pagina 191]
| |
gedachte en daad, namelijk Dante, in zijn onuitsprekelijk groote Monarchia. ‘Men moet weten, zegt DanteGa naar eindnoot(2), dat er dingen zijn, die wij, als niet ondergeschikt aan ons vermogen, alleen kunnen beschouwen, doch niet kunnen verwezenlijken. Zooals daar zijn de mathematische, de physische en de goddelijke dingen. Maar er zijn ook dingen die we, als ondergeschikt aan ons vermogen, niet alleen beschouwen maar ook verwezenlijken kunnen; en bij deze dingen kiest men de werking niet om wille van de beschouwing, doch men richt de beschouwing volgens de vereischten der verwezenlijking, daar de verwezenlijking het doel is... Daar nu al het staatkundige afhankelijk is van ons vermogen, zoo is het vanzelfsprekend dat dit object oorspronkelijk niet gericht is op beschouwing, maar op werking. En dan, daar in het domein van het werken begin en oorzaak van alle dingen in de voleinding, in het laatste doel ligt: want dit geeft aan den handelende de eerste beweging - zoo moet daaruit volgen, dat elk nadenken over dingen, die bestaan in de functie van een doel, moet uitgaan van het doel zelf; want men denkt anders na hoe het hout moet gezaagd worden als men een huis bouwt en anders als men een schip bouwt’. Deze beschouwingswijze van de P.A. stelt haar buiten de onwezenlijke sfeer van de politieke ideologie en rukt haar onmiddellijk in de positie der politieke verantwoordelijkheid. Een verantwoordelijkheid echter die van een anderen aard is, dan die welke bepaald wordt door het spel der partijen en die meer is ingegeven door de uitrusting voor de actie, dan door de actie zelf. Deze houding bewaart haar niet enkel voor professorale verkalking, zij beschermt haar ook voor de overstrooming van een welsprekendheid, die daarom zóó onstuimig is omdat zij zoo weinig gebonden is door feitelijke verantwoordelijkheid. Ons opzet treedt dus niet in de wereld van de kringetjes en kransjes waar men in den waan verkeert dat er iets gedaan is als er veel gediscussieerd werd. De P.A. wil geen praatclub zijn noch worden; doch een centrum waar de staat gebouwd wordt in de geesten. | |
De huidige politieke ontwikkeling in Vlaanderen.Nadat we aldus over het karakter van de P.A. gesproken hebben, kunnen we er toe overgaan haar plaats te bepalen midden de politieke ontwikkeling die zich op dit oogenblik voltrekt. Willen we dit doen, dan moeten we ons rekening geven van het karakter van de huidige politieke ontwikkeling ten onzent. | |
[pagina 192]
| |
De Vlaamsche beweging, zooals ze werd geleid door de drie kraaiende hanen, bewoog zich op het terrein van de partijdemocratie en heeft in dit milieu erkenning gezocht voor haar kultureel-taalkundige bestrevingen. Zij deed beroep op het democratisch geweten om het gelijkheidsbeginsel ook op taalgebied door te voeren: de democratie in Vlaanderen moet Vlaamsch zijn. In dezen zin sloot de genaamde Vlaamsche beweging zich aan bij de politiek der democraten van diverse pluimage. Een eigen politieke conceptie had deze beweging niet, politieke structuurproblemen werden door haar niet gesteld. In de schaduw van de opkomende democratie hoopte zij haar taalprogramma te verwezenlijken. Dan kwam de oorlog. Nood en dood stelden het jonge Vlaanderen tegenover een veel omvattender vraagstuk, dan het taalprobleem. In de loopgrachten en in het bezette gebied voelde en zag men dat het Vlaamsch probleem geen taalkwestie maar een levensvraagstuk was. Die in de zône van het gevaar leefden ondervonden dat hun persoonlijk bestaan afhankelijk geworden was van hun bestaan als volk. Uit dit besef ontstonden het activisme en de Frontbeweging. De Vlaamsche taalbeweging was een nationale strijd geworden. Een strijd die zich manifesteerde in de heroïsche samenzwering der Vlaamsche frontsoldaten, in de administratieve omvormingen van de activisten, in de epische poëzie van René De Clercq, in de talrijke toetredingen der Vlaamsche hoogeschooljeugd en in de wijsgeerige rechtvaardiging van Dosfel's ‘Activistisch Verweerschrift’. Eens de oorlog voorbij, weigerde deze nationale strijd terug te keeren tot de traditioneele Belgische partijkaders: op nationaal-volkschen grondslag werd een politiek ingezet - die vooralsnog zich leiden liet door parolen ontleend aan de heerschende democratische strooming. Zoo voor de binnenlandsche- als voor de buitenlandsche politiek, zoowel voor wat de sociale als voor wat de economische politiek betreft. Veelal werd aan democratisch opbod gedaan ten gunste van de nationale bestrevingen. Vooral onder den invloed van het weekblad ‘Vlaanderen’ en van de uitgeweken activisten, ontwikkelde zich het Vlaamsch-nationaal bewustzijn tot een Nederlandsch volksbesef. De Vlaamsch nationale strijd onderging meer en meer de stuwing van de Dietsche mythos. Deze gedachte verbond zich weldra, inzonderheid bij Joris Van Se veren en in den groep ‘Jong Dietschland’, met een geest van anti-democratisme en anti-parlementarisme. Joris Van Severen zette een campagne in vóór het Dietsch integralisme, tégen het Marxisme, tegen den parlementairen koehandel en voor het nationaal solidarisme. Het discrediet van de | |
[pagina 193]
| |
democratie in andere landen werd in dezen strijd graag als wapen gebruikt De eenheid van den Vlaamsch-nationalen strijd werd door deze dynamitaire ideologieën ondermijnd, een werk waarvoor de gegeven politieke malaise gunstige omstandigheden bood. De revolutionnaire leuzen braken door en werden nagenoeg tot algemeen goed, terwijl de actie verminderde en de beweging verschrompelde. | |
De proef der werkelijkheid.Om de nationale beweging uit haar ideologische bevangenheid te verlossen verkondigde Joris Van Severen plots de zg. ‘nieuwe marschrichting’ van het Verdinaso: er zal in afwachting van meerdere mogelijkheden, gestreefd worden naar een vereeniging van Nederland, België en Luxemburg. Inmiddels plaatste zich het V.N.V. bepaald op Dietsch standpunt en zette het Verdinaso zijn marschrichting om in een doelstelling. Het V.N.V. zelf trad uit de sfeer van den Dietschen mythos en toonde grootere belangstelling voor de etappen-verwezenlijking die in een omvorming van het Belgisch centralistisch staatsbestel gelegen was. Het parool werd: Vlaanderen, het meest bedreigde Dietsche volksdeel onmiddellijk beveiligen door Vlaamsche zelfregeering in den Belgischen staat. In het perspectief van deze bekommernis werd een accoord gesloten met Rex en wordt verder een politiek nagestreefd van accoorden, die deze oplossing zouden mogelijk maken. Aldus werd het zwaartepunt van de V.N.V.-beweging, mede onder den invloed van het ‘communistisch gevaar’, verlegd naar het parlementair speelplein en werden ruime concessies gedaan, althans door verklaringen, aan de democratische en syndicalistische vrijheden. Het lijdt geen twijfel, dat aldus de Dietsche en nationaalsolidaristische ideologieën in een kokenden smeltkroes worden geworpen en dat het ideologisch gebint der nationale beweging in Vlaanderen den aanval te onderstaan heeft van gebeurtenissen, die door niemand voorzien waren. Ja, de logica van de geschiedenis is van een anderen aard dan de logica die gebruikelijk is in de metaphysische of de positieve wetenschap. De omstandigheden hebben het Vlaamsch Nationalisme, wellicht een beetje overhaast voor ons allemaal, uit zijn ideologische oppositie-vesting gehaald en het gesteld voor onmiddellijke verantwoordelijkheden. De ‘nieuwe marschrichting’, het accoord V.N.V.-Rex, de algemeene politieke omstandigheden, zijn zooveel factoren die de nationalistische politiek plaatsen in een open atmosfeer en midden het getij van de | |
[pagina 194]
| |
politieke botsingen, in de aantrekkingssfeer van de magneet der politieke macht. | |
Nood aan bezinning.Als we aldus den toestand onder oogen nemen, dringt zich dan niet vanzelfsprekend een centrum van bezinning, een P.A. op? Voelen we dan niet allen den nood naar een ernstig politiek vragen, een vragen dat een omvattender antwoord geeft dan het slagwoord uit de meetingzaal, de bevestiging van de krant of het manoeuvreeren van de parlementaire stuurlui. Wie zint, als verantwoordelijk man, niet over de taak van het politiek geweten in dezen tijd? Wie tracht niet naar een houding die door inzicht afsteekt tegenover die van den klakkeloozen meelooper, en door degelijkheid zich verwijdert van de onbeheerschte aanklachten van den onvoorwaardelijken integralist of den beroepsdaemagoog Wij staan met onze nationale politiek volop in de crisis der zekerheden. Dit feit kunnen evenmin de beroepstactiekers, als de integralisten ontkennen of uit den weg ruimen. Deze crisis der zekerheden is echter geen ongeluk: zij kan voor ons een periode van loutering worden. Of zij dat wordt, kan ik niet voorspellen, ik weet niet hoeveel reserves van goeden en sterken wil en gezond verstand nog kunnen gemobiliseerd worden. Teekenen van deze crisis der zekerheden, zijn ons gegeven als we nadenken over de beteekenis o.a. van ‘Dietschland’, ‘Vlaamsch nationaal’, ‘nationaal solidarisme’, ‘federalisme’, niet meer als zg. ideeën, maar als politieke structuurbegrippen. Van het oogenblik dat deze begrippen uit hun ideologische opsluiting verlost worden, ziet men hoe weinig zij zeggen over de concrete politieke structuur en hoe ver zij nog verwijderd zijn van de politieke gestalte. Wij zien hier dat de politieke ideoloog de grenzen en de vormen van een politieke beweging niet kan bepalen. De politieke profeet mag den staatsman niet hinderen in zijn constructief werk. Het failjiet van het marxisme is in dit opzicht zeer leerrijk. Door de organisatorische onvruchtbaarheid van Marx is het marxisme een negativistische ideologie gebleven, die niet eens dacht aan den politieken opbouw. De ideologie verstarde in haar zg. ‘wetenschappelijkheid’, en werd aldus door een stel van minderwaardigen voortgeleerd. Als dan Hendrik De Man met zijn ‘Plan’, met zijn constructieve socialistische politiek opdook, kon hij met de negativistisch opgezweepte marxistische massa niets aanvangen. Het proletarisch negativisme, de marxistische ideologie had de socialistische massa ongeschikt gemaakt voor opbouwend werk. | |
[pagina 195]
| |
Geen politieke improvisatie.Als nu de politieke tactieker of de massaleider daaruit besluit tot minachting voor de politieke gedachte, wordt hij het offer van een onverantwoordelijke politieke improvisatie. Vooral de bouwmeester van een nieuwe politieke orde kan met een reeks van hooggestemde, fanatiseerende slagwoorden niets verwezenlijken dan wanorde. Zonder klare politieke directieven en inzichten, moet inzonderheid een revolutionnaire politiek snel ontsporen. Wat hij kunnen moet, is snel de ideologische tooverspreuk omzetten in politieke structuren. Hij moet de utopie op de baan der verwezenlijking brengen; hij moet de ideologie uit haar abstract-rationalistische vereenzaming doorheen de gevaren leiden van een concrete orde, het groote waagspel van elke politiek die de ambitie heeft werkelijkheid te worden. Zeker, de politiek is een ‘kunst’, maar een kunst die toch een rationeel inzicht veronderstelt in de orde die moet gebouwd, in het politiek beeld dat moet gebouwd worden. Zoodat we hier weer nadrukkelijk moeten verwijzen naar het belang van een politieke vorming. | |
Dictatuur der slagwoorden.Deze noodzakelijkheid dient zich met zooveel te meer aandrang aan, als we zien hoe lichtzinnig er gekletst wordt met woorden als ‘revolutie van rechts’, ‘democratie’, ‘totalitair’, ‘vrijheid’, ‘volksgemeenschap’ e.a. Ook de intellectueel neemt deze woorden in zijn vocabularium op, niet met den werkelijken zin die ze hebben, maar met den zin die ze in een geesteloozen partijenstrijd en een straat-journalistiek gekregen hebben. Wij leven in dit opzicht onder een ‘dictatuur van het woord’, die ieder verantwoordelijk mensch uit den grond van zijn hart haten moet. Nergens documenteert zich sterker ofwel de bewuste oneerlijkheid van het partijdenken ofwel zijn matelooze intellectueele armoede, dan in de terminologie die het gebruikt. Het ziet er wel naar uit of het begrippenstel van een politieke partij alle betrekkingen met de feitelijke beteekenis der begrippen verloren heeft. ‘Parlementaire democratie’ wordt door socialisten en christene democraten zonder meer geïdentificeerd met volksmedezeggenschap. Al wie hier tegen optreedt, wordt een verdediger van de dictatuur of van de ‘rechtsche slavernij’ geheeten en wordt totalitarisme aangewreven. Het woord ‘volksgemeenschap’ is een soort passepartout begrip geworden dat in de meest uiteenloopende onstandigheden en voor de meest onderscheidene dingen gebruikt wordt. Verdediggers van de volksgemeenschap heeten dezen voor wie ‘volk’ de pri- | |
[pagina 196]
| |
mair-politieke categorie is, met al de verplichtingen die voor de politieke organisatie daaraan verbonden zijn en ‘volksgemeenschap’ zeggen ook dezen die het heerschend regiem van verscheurdheid en belangenpolitiek willen instandhouden - mits de overkoepeling van een paar volksche leuzen. | |
Aanbidders van de massa.Zondag 29 Nov. 11. verscheen in de pers van de christelijke democraten, ter voorbereiding van hun offensief-week van 13 tot 20 December een artikel van de hand van oud-minister Heyman, voorzitter van het A.C. W. Dit artikel waarvan de omstandige titel luidt ‘Waarom wij, christen democraten, strijden tegen communisme en rechtsche dictatuur, voor een geordende en sterke democratie’, moet hier als type van de verwarring die op dit oogenblik heerscht, even nader worden beschouwd. De heer Heyman spreekt in den aanhef van dit artikel over de onschatbare zedelijke, sociale en economische rijkdommen die de christelijke beschaving aan onze landen heeft verzekerd. Wij waren tot nogtoe in de meening dat de ‘onschatbare economische rijkdommen’ ons verzekerd waren door het kapitalisme en de kapitalistische expansie, door de ontwikkeling van een economisch systeem dus, dat precies niet geleid is geweest door een christelijken geest en dat zich zeker niet liet inspireeren door de christelijke beginselen der verdeelende rechtvaardigheid. Ten ware dat de heer Heyman hier onder ‘christelijke beschaving’ verstaat de ethiek van het calvinisme die, inderdaad, volgens de opzoekingen van Max, Weber, Tawney en Troeltsch, er zeer toe heeft bijgedragen om den zucht naar ‘onschatbare economische rijkdommen’ te doen aanzien als een christelijk gebod. De ‘onschatbare economische rijkdommen’ werden ons niet verzekerd door de ‘christelijke’ beschaving, maar door een heidensche, Faustische economie die sinds de XIIIe eeuw den strijd heeft aangebonden tegen de christelijke beschaving om ten slotte te belanden in het burgerlijk moralisme der XVIIIe en het proletarisch amoralisme der XXe eeuw. Wij kunnen begrijpen dat de heer Heyman deze dingen niet ziet; maar er is toch een geestelijk adviseur bij het A.C.W. en zoo ergens, dan was zijn tusschenkomst in dergelijke fundamenteele vergissingen meer gewenscht, dan in het specifiek politiek accoord V.N.V.-Rex. Dat de heer Heyman geen juist begrip heeft van dictatuur en volksmedezeggenschap, heb ik uitvoerig aangetoond in mijn ‘Politieke Sociologie’. Ik zal vandaag de beweringen die hij er aangaande deze vragen op nahoudt, en die opnieuw in zijn genaamd artikel te vinden zijn, niet | |
[pagina 197]
| |
meer weerleggen. Ik wil alleen nog even stilblijven bij een paar zinnen uit het slot van zijn artikel. ‘Bij ons komen, zegt de heer Heyman, de “gedachten-orientaties” van omlaag om gezuiverd en veredeld, door de leiders uitgedrukt en verdedigd te worden. In tegenstelling met de “communistische” en rechtsche dictaturen waar de leiders vooraantreden met op voorhand vastgelegde formulen en bepaalde beslissingen en die, zonder geoorloofde discussie, aan hun militanten, aan het volk worden opgedrongen. Bewaarster der ware democratie, verwezenlijkt de christelijke democratie in dit land, in zijn schoot, de leering van het “souvereine volk”. De “waarheid” wordt door de élites ontdaan van alle belemmeringen. Zij wordt ter verovering en ter zege geleid, door de leiders’. | |
Vulgariteit van het christelijk democratisme.De verheerlijking van datgene wat hier ‘omlaag’ wordt geheeten draagt hetzelfde klassenkarakter als datgene wat vroeger ‘omhoog’ werd geheeten. De waardeering van opvattingen naar hun klassenherkomst typeert beter dan lange uiteenzettingen wat de christene democraten nog steeds onder ‘volk’ verstaan, en hoe zij de gevangenen zijn der klassenmentaliteit. Het is trouwens een teeken van vulgair pragmatisme en van gewetenloos sociologisme zijn ‘gedachten-orientaties’ te halen hetzij omlaag of omhoog. Gedachten moeten zich orienteeren aan wat juist en niet juist is, aan wat waardevol en aan wat het niet is. De klassenherkomst is volstrekt belangloos in de beoordeeling der intrinsieke waarde van de gedachten, ook van de politieke. Pius X heeft dit met nadruk onderlijnd als hij het democratisme van Le Sillon veroordeelde. De politiek is er wel ten bate van het algemeen welzijn van het volk. Dit algemeen welzijn kent dan echter geen omlaag of omhoog. Maar het welzijn van allen, het welzijn van het geheel. Een waarachtig volksbegrip kent trouwens zoomin het omlaag als het omhoog. Waar oprechte volksgemeenschap bestaat, zijn er geen lageren en geen hoogeren. De leer van het ‘psychisch’ soevereine volk waarvan de heer Heyman spreekt, is niet alleen een fraze uit de wereld van het democratisch opbod en van de demagogie, zij laat, onder de leuze van het ‘soevereine volk’ de onnoemelijke misbruiken toe die wij kennen. Alleen dezen die instaan voor wat het soevereine volk in sociaal-metaphysische orde beteekent en wat het in de heilsorde zijn moet, om het even onder welke staatsvormen, dienen waarachtig het volk, omdat zij het in wezenheid dienen. | |
[pagina 198]
| |
Het verzuim der intellectueelen.En wat wordt er niet alles verstaan onder ‘revolutie van rechts’? Wordt het ‘rechts’ meestal niet begrepen in den zin van het ‘rechts’ van de XIXe eeuw, het rechts van de reactie? Terwijl ‘rechts’ hier toch beteekent: opruiming met kapitalisme en socialisme, likwidatie van bourgeoisie en proletariaat, herstel van de orde door een nieuw sociaal statuut, gebouwd op een herboren volksleven en een hooger besef van nationale samenhoorigheid. Op de politieke tribuun heerscht een bijna fantastische onkunde over het werkelijk karakter van de politieke verschijnselen en stroomingen. De sterke affirmaties die echter vandaar uit de wereld ingaan, vormen echter het politiek inzicht van onze meeste intellectueelen en zijn het eenig denkmateriaal waarover de millioenen krantenlezers beschikken. Deze toestand is betreurenswaardig in tijden van normale politieke evolutie, hij wordt een groot gevaar in tijden van snelle politieke omwenteling. Als de Vlaamsche intellectualiteit niet vroeger en zelfstandig heeft ingegrepen in het heerschend politiek gebeuren, als zij voor een groot deel in haar optreden geneutraliseerd is door de massa-revoluties van onzen tijd, als het geesteselement in zulke nadeelige verhouding staat tegenover de feitelijke politieke ontwikkeling, dan is dit toe te schrijven aan de slaafsche positie of de onverschilligheid van de intellectueelen tegenover den politieken strijd. Als in de XIXe eeuw de opstand van het proletariaat zich harder en harder deed gevoelen en uitgroeide tot de bolsjewistische wereldbedreiging, als op onze dagen een nieuwe kracht levend wordt in de ziel van ons volk, als gisteren en vandaag een onbeheerschte wereld op de intellectueelen aanstormde en aanstormt met de vraag om leiding, antwoorden dan niet velen van hen, met een woord uit Plutarcus: Wat vraagt Gij mij naar een antwoord? Ik ben toch Cinna, de dichter. Deze vervloekte houding van de intellectueelen, deze aesthetische afzondering van den geest, zijn zelfverbanning in de wereld van de idee, van de kunst of de kultuur, heeft de intellectueelen met hun practisch-politieke houding niet enkel overgeleverd aan de modestroomingen, aan de publieke opinie, zij draagt de schuld voor het overdadig onverstand waaronder het gezond politiek instinct begraven wordt. Wat heeft het voor een zin, naar het voorbeeld van Urbain Van de Voorde in ‘Het Pact van Faustus’ te weeklagen over dezen decadenten tijd en met Spengleriaanschen weemoed te jammeren over het afsterven van de hoogere kunst- en kultuurvormen? En hoe on-mannelijk is | |
[pagina 199]
| |
de reactie op dezen toestand als Van de Voorde ten aanzien van deze werkelijkheid oproept om zich te verschansen in de mystieke en geruischlooze binnenkameren van de ziel - een soort ‘parti de la poésie’ te stichten dus, zooals Guy Lavaud en Raym. Schwab in Frankrijk doen. Deze houding draagt de schuld voor een toestand waarin een afgrond van geesteloosheid politiek en staat dreigt te verslinden. Zullen deze vertegenwoordigers van de zuivere kultuur en deze dilettanten van de hoogste kunst, eindelijk begrijpen dat de gapende afgrond van de geesteloosheid die ons volk bedreigt, eerst kan overwonnen worden als de herauten van den geest, zonder berekening, zonder vaar noch vrees, in dien afgrond springen, zooals de ridder Curtius uit de Romeinsche sage deed, toen een afgrond zijn stad bedreigde? Zoo niet dan moeten we hun het bittere woord van Multatuli zeggen: Drinkt koffie en stikt! en hen met het beeld van Plato en Dante, van Augustinus en Thomas voor oogen, toeroepen: Gij zijt niet waardig vaandrigs van den geest genoemd te worden. Noemt U liever paladijnen van de zelfgenoegzaamheid. | |
Frontvorming der wereldbeschouwingen?De tragische toestand van het politieke op dit oogenblik spruit nog op een bijzondere manier voort uit het verval van oude politieke vormen en instellingen en uit de onmondigheid van de nieuwe krachten die op het forum van den tijd hun kansen willen beproeven. Het oogenblik waarop oude stelsels in mekaar storten en nieuwe met beslistheid hun machtsaanspraken doen gelden, kan niet anders dan een zekere paniekstemming verwekken. Een instelling voor politieke vorming heeft ten aanzien van dezen toestand voor taak de politiek van gisteren te begrijpen in haar historischen oorsprong, terwijl haar denken en haar houding gericht is op de verwezenlijkingen van morgen. Waar de politiek van gisteren in haar geheel genomen prat ging op haar a-confessioneel karakter - om het even of deze fierheid nu een zelfbegoocheling was of niet - wordt de politiek op vandaag meer en meer een politiek der wereldbeschouwingen. Niet alleen is dit zoo voor wat de nationale politiek aangaat, het geldt evenzeer voor de internationale politiek. Het zou volstaan in dit opzicht te verwijzen naar den strijd van het bolsjewisme en het marxisme tegen het fascisme en omgekeerd. Maar we willen nog een oogenblik bij deze kwestie stil blijven. In het begin van de maand Oktober van dit jaar hield de Engelsche kanselier van de schatkist Neville Chamberlain een groote rede te Margate. Na gesproken te hebben over het autarkisch karakter dat de economische politiek van | |
[pagina 200]
| |
de Dominions, sinds de conferentie van Ottawa kenmerkt, zegde Chamberlain dat het ‘British Empire’ een vesting van de democratie worden moet, zóó sterk dat ze weerstaan kan aan alle aanvallen van buiten. Deze verklaring van Chamberlain over het Britsche Rijk als een ‘vesting van de democratie’, als de verdediger van de ‘vrijheid des geestes’ zooals Baldwin onlangs zegde, staat in schrille tegenstelling tot datgene, wat door de Engelsche politiek totnogtoe werd gezegd tegen de internationale frontenvorming: tegen fronten van democratie, tegen fronten van fascisme. Meer beslist nog verplicht het Duitsch-Japaansch pact van 25 Nov. 1936, tot een frontvorming der wereldbeschouwingen. Deze ‘frontvorming der (politieke) wereldbeschouwingen’ op het gebied van de internationale politiek, die op dit oogenblik zelfs door de klassiek-neutrale Engelschen wordt voorgestaan, kon niet anders dan de heerschende internationale onzekerheid vergrooten en het reeds zóó gehavend internationaal recht nog meer in de verwarring te sturen. Door deze frontvorming die, zooals de gebeurtenissen in Spanje bewijzen, reeds de baan van de verwezenlijking is opgegaan, wordt de regeling van de internationale betrekkingen voor vragen gesteld die het internationaal recht van de XIXe eeuw niet gekend heeft en voor welker oplossingen het geen voorstellen vinden kan. Tegenover dergelijke feiten volstaat het niet, ze aan te klagen vanuit een bepaalde ideologie: er moet gezocht worden naar een ordentelijke regeling. Vandaag zegt geen volk meer, het is mij onverschillig welke regeeringsvorm mijn gebuur heeft, want de regeeringsvorm van zijn gebuur heeft de strekking om over de grenzen bondgenoten te zoeken en in vele omstandigheden kan de veiligheid van een volk bepaald worden door de politieke machten die bij zijn gebuur de touwtjes in de hand houden. In zijn brochuur ‘Le communisme, c'est la guerre!’ heeft Wladimir D'Ormesson, de diplomatieke medewerker van Le Figaro er nadrukkelijk op gewezen dat de aanstelling van een communistische regeering in Frankrijk, onmiddellijk door Duitschland met een oorlogsverklaring zou beantwoord worden. Dit alles wijst op de frontvorming der beschouwingen in de onderscheidene politieke stelsels en op het confessioneel karakter van de politieke werkzaamheid op heden. | |
Politiek buiten de greep van het clericale en het anti-clericale.Hoe verwarrend een dergelijke toestand op het gebied van de internationale politiek oogenblikkelijk ook zijn mag, de overwinning der onbe- | |
[pagina 201]
| |
perkte soevereiniteit van het nationaal-staatsche of het nationaalvolksche door een zekere gelijkaardigheid van wereldbeschouwing, laat ons vermoeden dat hier aanknoopingspunten gegeven zijn voor de vorming van een ‘volkerenrijk’, voor het ontstaan van een geunifieerd Europa. Dat deze frontvorming der wereldbeschouwingen in de internationale politiek, als dusdanig niet kan geïdentificeerd worden met een kristelijk en anti-kristelijk front, alhoewel ook op zekere punten het verband niet kon worden geloochend, lijkt ons voor de hand liggend. Zeker is echter, dat in deze orientatie overgedragen op het nationaal plan evenmin plaats is voor een clericale als voor een anti-clericale politiek, zooals die noodzakelijk door het liberalisme was in het leven geroepen. De politiek treedt hier op met eigen middelen en ten gunste van een eigen politieke orde, zonder clericale of anti-clericale vervalschingen van de eigenlijke politieke wereld. Zij onderscheidt zich natuurlijk door godsdienst-vriendelijkheid of godsdienst-vijandigheid; zij weet echter dat ze zich niet kan rechtvaardigen door clericale of anti-clericale leuzen, evenmin door ‘de ziel van het kind’, als door de verheerlijking van de officieele school. Zoozeer ik overtuigd ben dat de katholieken hun rol nog te spelen hebben in de nieuwe orientatie van de politiek, en wel door een politiek der geloovige verantwoordelijkheid, der verantwoordelijkheid tegenover de eeuwige Dingen, zoozeer ben ik overtuigd dat op vandaag een clericale partij, d.i. een partij die zich doet doorgaan als verdedigster van de kerkelijke belangen en die aldus ook aanspraak maakt op het vertrouwen van den geloovige, uitgediend heeft en een zware belasting beteekent voor de politieke mobilisatie van het geloovige volk. Een dergelijke partij verhindert de politieke vorming van het katholieke volk, plaatst het in een wereld van minderwaardigheid tegenover de feitelijke nooden van den dag en hypothekeert ons met een ‘voorzichtigheid’ die alleen thuis is in een wereld van reactionnaire accoordenpolitiek. Tot het prijsgeven van hun clericale politiek, worden de katholieken niet alleen genoopt door de veranderingen in de internationale politiek, door de grootere politieke afmetingen waarin de volkeren leven moeten op vandaag, door hun afhankelijkheid van ‘continentale politieke’ wereldbeschouwingen, zij worden ook, gelijk trouwens elke burger, gesteld tegenover tal van politieke problemen die ofwel herleid kunnen worden tot de verhouding volk en staat, of tot de verhouding maatschappij en staat. | |
[pagina 202]
| |
De verhouding volk en staat stelt de politiek voor het alternatief: of volksstaat of klassestaat, of een politiek gesteund op het primaat van het volk of een politiek die uitgaat van enkelvoudige of samengestelde klassebelangen. | |
Volksstaat of klassestaat.Dit alternatief of volksstaat of klassestaat wordt thans zoo scherp gesteld, omdat de sociaal-fiscale staat die ontsproten is uit een compromis van de klassen-belangen ons fataal drijft naar de overlevering van den staat aan één klas of naar de verlossing van den staat uit de greep der klassenbelangen en zijn fundeering op een anderen, een volkschen grondslag. Het is duidelijk geworden dat het compromis der belangen waarop de staat bij ons gebouwd is, steeds de neiging voedt om de belangen van één groep, van één klas te verabsoluteeren: eerst het geld, nu den arbeid. Deze belangenpolitiek voltrekt niet alleen de vermaterialiseering van het leven, zij moet uitloopen op het onbarmhartig absolutisme van de klasse die staatsmacht wordt, De staat als de uitvoerder van een evenwichtspolitiek der belangen, de exponent van een zg. ‘centrumspolitiek’ blijft hangen in de sfeer van belangen en kan geen oplossing brengen aan de problematiek waarvan den huidigen staat het offer geworden is. Ook een politiek van evenwicht der belangen, blijft een belangenpolitiek en derhalve blootgesteld aan de vraatzucht van mijn of dijn belang. Deze politiek kon enkel overwonnen worden, door de verlegging van den staat naar de wereld van de gemeenschap en wel van de volksgemeenschap, door de omvorming van het volksleven tot de dragende politieke kategorie, tot de rechtvaardiging van den staat. ‘Volk’ is hier geen taalkundig-kultureele werkelijkheid meer die in om het even welke politieke verhoudingen, zekere cultureele eischen doet gelden. ‘Volk’ is hier van een cultureel een politiek begrip geworden, van een bijkomstige, aesthetische noodwendigheid, wordt het de politieke grondvorm van het staatsleven, de verplichtende gemeenschap die door geen tegenstelling van belangen mag verscheurd worden. Dat een dergelijk begrip ‘volk’ een totaal andere politieke beteekenis heeft als het begrip ‘volk’ der negentiende eeuw, zoowel in zijn cultureelen als socialen zin, moet hier wel niet meer bijzonder onderlijnd. ‘Volk’ vervult de politiek ook met den zin voor eer, voor dienst aan de gemeenschap en liefde voor de vitale grondslagen van het volksleven. In verband met de hier geschetste verhouding tusschen volk en staat, moeten we hier met één enkel woord aanstippen dat het woord ‘totali- | |
[pagina 203]
| |
tair’ dat door de vertegenwoordigers van de democratie wordt opgesteld tegen de verdedigers van den ‘volksstaat’, ook geldt voor de democratie. Alle politieke stroomingen zijn op vandaag ‘totalitair’. Het is de democratie, de ontwikkeling van het kapitalisme en van de techniek die van den staat met een zekere noodwendigheid een totalitaire instelling hebben gemaakt. Of de staat echter van totalitair ‘totalitaristisch’ wordt, d.w.z. of hij van een gezagsinstelling een Leviathan wordt, hangt niet alleen af van het democratisch of volksch karakter van den staat, maar van de zelfkennis die hij aan den dag legt en waartoe hij door een vrijheidsminnend en ‘politiek’ volk gedwongen wordt. Hier beslist het besef van den staat over zijn metaphysische positie in de orde van het leven en zijn bereidschap om een schakel te zijn in den opgang naar de heilsorde waartoe de mensch geroepen is. | |
De corporatieve maatschappij en den staat.En als we ten slotte met een paar woorden nog willen stilblijven bij de verhouding van maatschappij en staat, dan kunnen we zeggen dat uit het voorgaande blijkt, dat de sociale staat van heden gekenmerkt is door een overheersching van de maatschappij over den staat. Deze overheersching van de maatschappij begon in 1879 met de bezetting van den staat door de bourgeoisie, een bezetting waaruit, door de zg. sociale beweging, de burgers allengerhand verdreven werden door den vierden stand, door de klassenbewuste arbeiders. Deze aanslag van de maatschappij op den staat, heeft de sociale kwestie niet opgelost: de proletariërs hebben zich niet geïntegreerd in den staat, ook al zijn hun leiders minister geworden. Vanuit de maatschappij dreigt steeds weer opnieuw de latente revolutie tegen den bestaanden staat tot uitbarsting te komen. De middelen waardoor de maatschappij haar rechten doet gelden, zijn de politieke partijen. Zoolang de maatschappij, d.w.z. de wereld van de belangen, zich kan omzetten in politieke partijen, zoodat die maatschappij in zich zelf verdeeld blijft en in haar verdeeling den staat tracht mee te sleuren, kan de sociale kwestie niet opgelost worden. De maatschappij moet politiek-vrij gemaakt, zij moet ‘Entpolitisiert’ worden en met haar belangenwereld geborgen in een hoogere, waarachtige gemeenschap. De regeling van haar belangen moet met rechtvaardige zedelijkheid geschieden en overeenkomstig de eischen van het hooger gemeenschapsleven. Hiervan mag geen politiek gemaakt worden: een dergelijke handelwijze vermaterialiseert en doodt de politiek, terwijl de regeling van de belangen afhankelijk wordt van de poli- | |
[pagina 204]
| |
tieke macht en dus geschiedt buiten eiken zin voor rechtvaardigheid en zonder hoogere menschelijke verplichting. Eerst in een maatschappij die politiek-vrij geworden of gemaakt is, kan een doelmatige beroepsorganisatie of corporatieve orde worden tot stand gebracht. In de gegeven politieke structuur is dit niet mogelijk. De corporatieve maatschappij laat zich enkel realiseeren in een staat waar de volksgemeenschap realiter gegeven is en het pluralisme van de belangen is uitgeschakeld. | |
Een woord van Fridtjof Nansen.Dit zijn dan eenige grondgedachten die de P.A. u bij het begin van haar werking wil in overweging geven en waarvan haar denken en willen uitgaat. Het is niet haar bedoeling iemand aan een partij te verplichten; doch aan den anderen kant wil zij ook niet zóó partijloos zijn, dat zij zich zou verliezen in een onverantwoordelijke en eindelooze discussie. Het woord dat de groote Noordpoolreiziger, Fridtjof Nansen in 1926 sprak tot de studenten van de Schotlandsche St. Andrews universiteit kunnen we hier voor onze rekening nemen: ‘Als de wereld uit zijn voegen geraakt is, dan is het aan U ze weer in mekaar te werken. Ieder van U moet ernaar streven, in de mate van zijn kunnen, de wereld tot een plaats te maken, waar het leven schooner wordt. Er is nog zooveel plaats voor betere dingen. Over de oude, platgeloopen wegen, zullen we het doel niet meer bereiken. Wij hebben U noodig, jonge vrienden, wier frissche oogen bekwaam zijn eenvoudige en belangrijke dingen te zien. Wij hebben U noodig, jonge mannen, die bereid zijt nieuwe wegen op te gaan, den grooten sprong te wagen en te vechten met het onbekende’. Zoo sprak de 65-jarige Fridtjof Nansen, de man die de ontzettende gevaren had getrotseerd van het onmetelijke land van het eeuwig ijs. Zoo willen we dan, in een geest die tuk is op groote ondernemingen en die dit volk weer één en sterk wil maken, bezield door hartelijke kameraadschappelijkheid en christelijke grootmoedigheid ons werk aanvangen. |
|