| |
| |
| |
Kroniek
De ‘Nouvelle Revue Française’ publiceert in haar laatste nummer een kort stuk van den Spaansch-Baskischen schrijver Pio Baroja, waarin deze elke verantwoordelijkheid der Spaansche auteurs aan het huidig konflikt, en elke poging welke van beide zijde wordt in 't werk gesteld om de letterkundigen te betrekken in den strijd, van de hand wijst. We drukken het onderstaande fragment louter bij wijze van dokument.
‘Spanje, waarvan men voor dertig jaar gaarne getuigde dat het niet eens een normale polsslag had, leeft op dit oogenblik in een overspannen koortstoestand; men zou zeggen dat wij al de giften der huidige beschaving in ons opgenomen hebben. Thans is het recht ons schrijvers, ontzegd, een eigen meening en een vrije gedachte te bezitten; men wil ons dwingen partij te kiezen in linkschen of rechtschen zin, een houding waarvan we tot nog toe geloofden dat ze in den grond een primaire mentaliteit en een geestelijke armoede dekte. Van nu af aanvaardt men geen middenweg meer; ofwel kommunisme, ofwel fascisme. Beide groepen verklaren dat ze niets anders dan ons welzijn bedoelen, en verzoeken ons nadrukkelijk ons uit te willen spreken in een of anderen zin, onder bedreiging van gevangenschap. Wij, Spaansche schrijvers, die krachtens ons beroep arme en weinig-getelde mannen zijn, wij dachten dat we buiten dezen strijd stonden, en zie, plots staan we midden het konflikt. Ondanks onszelf zijn we strijders geworden, - maar langs welke zijde? Wij weten het zelf niet. Het feit van een uitgesproken vijand te hebben in het een of het andere kamp, is het eenige wat eigenlijk de positie van ieder van ons individueel zou kunnen bepalen. Wij, Spaansche auteurs, we hebben in Spanje niet enkel één vijand, maar eigenlijk twee: de Witten en de Rooden. Gaarne zouden wij een derde groep vormen, de partij der verdraagzamen, maar zulkdanige partij heeft op dit oogenblik allerminst bestaansmogelijkheid. Als we de Witten moesten gelooven, zouden we mede de oorzaak zijn dat de godsdienst in diskrediet geraakt is, en de grondslagen der maatschappij verworden zijn; anderzijds beweren de Rooden dat ons werk aan het volk de beginselen van anarchie en ongebondenheid heeft bijgebracht; dat wij elk gevoel van tucht gedood hebben, de eerbied ontnomen voor de arbeid der regeering, en den burger van dezen tijd sceptisch gemaakt hebben, en hun alle geloof en vertrouwen ontnomen.
Eigenlijk moeten we dus veronderstellen dat onze boeken een geweldigen invloed gehad hebben, een veronderstelling die steeds ver van ons was, daar we nooit hebben kunnen merken dat het Spaansche volk zich druk maakte over het werk van zijn auteurs, of dat hun boeken zelfs maar een normale afzet ondervonden. Wel hebben onze namen dikwijls dienst moeten doen als étiket voor allerlei ontplofbare stoffen, waarvan ik vermoed dat ze enkel maar bestonden in de verbeelding van eenige fanatici. Zoo heeft men mij bijvoorbeeld doen doorgaan als anarchist, naar aanleiding van mijn litteraire belangstelling voor de anarchisten, voor nun ideeën en hun handelingen, zonder dat ik persoonlijk ooit een oogenblik mij een maatschappij zonder regeering of uitvoerende macht heb kunnen indenken. Een dergelijke utopie interesseert me trouwens niet eens. Wij bevinden ons in Spanje deze dagen in een periode van verdrukking; ons land krijgt een monsterachtig uitzicht. In een roman dien ik enkele maanden terug publiceerde, kort voor het uitbreken der revolutie, schreef ik dat Spanje blootgesteld stond aan een roode omwenteling die men zou kunnen noemen: een opstand uit liefde. - Van een fascistische opstand had ik me, eerlijk gezegd, geen duidelijke voorstelling gemaakt. De traditie stempelde de Spaansche auteurs tot een soort mannen zonder gezag, geld of
| |
| |
invloed: laten we terugkeeren tot deze traditie. De beroemdste romancier van Spanje begon zijn epos ‘Don Quijote’ te schrijven in de gevangenis; de zooveel mindere auteur van vandaag hoeft zich dus niet te schamen, hetzelfde te doen. En indien we ons ongelukkig mochten voelen, zullen we althans de troost en de voldoening genieten, dat we in de traditie van ons land blijven. Misschien zal het nog lang duren eer we ons daaruit zullen losworstelen...’
Anton van Duinkerken publiceerde een brochure getiteld ‘Een tweede Spanje’, welke als bijlage aan ‘De Gemeenschap’ (December '36) verscheen, en waarin hij een psychologische verklaring tracht te vinden voor het huidig konflikt in Spanje, en als verantwoordelijke factoren hiervoor, naast de niet-denkbeeldige kerkelijke wantoestanden in dit land, de heerschende sociale en politieke mistevredenheid, en ten slotte... de dictatuur van Primo de Riveira voorop stelt, met de bemerking dat ongeveer dezelfde conjunctuur bezig is zich in Nederland te voltrekken, mits dezen verstande dat Ir Mussert, de leider van N.S.B. in dit komplex van oorzaken en gevolgen, in Nederland de rol van den verbannen Spaanschen diktator zou vervullen. In hoofdzaak ziet hij de redding uit de ook boven Nederland hangende dreiging, in een praktisch beleven der oude Evangelische waarheden en der kristelijke beginselen van vrijheid, rechtvaardigheid en liefde, en het handhaven der zelfstandige (persoonlijke) verantwoordelijkheid, van welke beginselen hij de toekomst der Europeesche kultuur afhankelijkheid acht. Uit deze brochure welke grootendeels een pleidooi is voor het handhaven der oude demokratische vrijheden, lichten we het volgende passus:
‘Een bepaalde propaganda meent ons te kunnen doen gelooven, dat alleen de dictatuur in staat zou zijn, ons land te behoeden voor een burgeroorlog, zooals in Spanje uitbrak. Deze voorstellingswijze is valsch en belachelijk. De Spaansche burgeroorlog is voorbereid door de dictatuur van Primo de Riveira, 1923-1930, die geen van haar groote beloften kon inlossen, doch het heele land in weinig tijds verarmde, de monarchie in discrediet bracht, en de volgende regeeringen stelde voor dringende vraagstukken, welke alleen de jaren zullen oplossen. Het feit, dat in eenige landen van Europa de pogingen van dictators om de absolute macht in handen te krijgen, althans tijdelijk (voor hoe lang?) met succes bekroond schijnen, heeft bij velen de meening gevestigd, dat de dictatuur de veiligste regeeringsvorm zou zijn. Hoe anders leert de geschiedenis! De meeste dictaturen, die tot heden bekend zijn, hebben een jammerlijk einde gevonden in menschonteerende bloedbaden, zonder het geluk der menschheid te verzekeren. Ze hebben een nasleep van diepe ellende gehad. Aan de ergste corruptie, vooral van den ambtenarenstand en van de militairen, gaf de dictatuur in alle eeuwen voedsel. Gewoonlijk eindigde zij in oorlog of in burgeroorlog. Deze schijnvorm van de monarchie was nooits iets anders dan een tragische nood-oplossing, wier tragiek zich bloedig wreekte op de geheele burgerij. In alle tijden is de dictatuur voortgekomen uit de ontaarding van de democratie, en deze ontaarding bestond in de verduistering van het verantwoordelijkheidsbesef.
Geenszins ontken ik de mogelijkheid, dat Nederland ‘een tweede Spanje’ worden zal, doch het kan met Nederland eerst zoover komen, wanneer ook dit land zijn Primo de Riveira zal hebben gekend. Zoover zijn wij nog niet. Doch het kàn zoover komen. En het zàl zoover komen, indien er niet een einde wordt gemaakt aan de onbevredigdheid, welke men in alle kringen van de bevolking waarneemt...
De moderne mensch is onbevredigd en ontgoocheld, omdat hij de kracht niet meer vindt tot consequente beleving van zijn beginselen. Hij leeft niet meer ingetogen en volgens
| |
| |
het beginsel. Hij leeft verstrooid en volgens de omstandigheden. Dit is de reden van zijn ongeluk. Dit is ook de reden, waarom jonge menschen uit alle groepen overloopen naar de radicale groepeeringen, die een nieuwe vurigheid in het vooruitzicht stellen. Ze verwachten uit hun eigen beginselen geen geestdrift meer, en verloochenen deze beginselen, of misleiden zich met den waan, dat ze deze beginselen zullen verzoenen met hun oorspronkelijke denkbeelden. Gewoonlijk worden deze overloopers niet door beginsel-vastheid bestuurd, maar door een min of meer bewust opportunisme. Zij geven echter uitdrukking aan de heerschende onbevredigdheid en bewijzen het duidelijkst, dat deze onbevredigdheid bestaat. Zouden inderdaad zooveel jongeren in geheel Europa zich naar het linksche radicalisme hebben gewend, indien zij bij het christendom, dat zij aanvankelijk beleden, de consequente doorvoering hadden gevonden van de beginselen, die het evangelie stelt aan de maatschappelijke sameleving? Zouden zooveel anderen het rechtsche radicalisme hebben verkozen, indien zij bij dit christendom de levende liefdemystiek hadden gevonden, wier afwezigheid zij nu trachten te vergoeden door trouw aan de valsche mystiek van de ras-ziel? Wat hen van ons heendrijft, is een diepe teleurstelling over de wijze, waarop wij onze beginselen beleven. Alvorens hen te schelden voor onverstandigen en verraders, past het ons, te onderzoeken, in hoeverre wij zelf onze beginselen niet verrieden door ze in ons te laten sterven tot de starre doodschheid van een conservatieve letter-vergoding, die den geest miskent. Het zullen zeker niet altijd de nobelste bedoelingen zijn, die hen heendrijven naar iets nieuws. Doch zijn het wel altijd de nobelste bedoelingen en de zuiverste karaktertrekken, die ons doen vasthouden aan iets ouds?
De Spaansche burgeroorlog van 1936 stelt ons in geweten voor deze quaestie, die heusch niet alleen een staatkundig vraagstuk is, doch een vraagstuk omtrent het algemeene verantwoordelijkheidsbesef.
Het afsterven van de beginselvastheid is een der oorzaken van dezen burgeroorlog geweest. Voor wat de katholieke beginselen betreft, wordt dit in duidelijke woorden toegegeven door den wetenschappelijk-onpartijdigen Dr. Johan Brouwer, zelf een vurig katholiek, in zijn werkje over ‘De Spaansche Burgeroorlog, zijn oorzaken en mogelijke gevolgen’ (Paul Brand, Hilversum, 1936). Hij schrijft daarin omtrent de katholieke geestelijke leiding in Spanje:
‘Zij is sinds eeuwen ernstig in gebreke gebleven, zij is in haar politieke en economische machtspositie verstard, het geestelijk leven is goeddeels uit haar geweken, haar evangelische ijver is verflauwd, zij is van het volk vervreemd, zij is buiten de nooden van den tijd gebleven’ (blz. 85).
Ernstiger en duidelijker kon wel niet worden aangeduid, welke de oorzaken zijn van de diep-ingrijpende onbevredigdheid, die in verschillende gruweldaden van het oorspronkelijk-katholieke volk van Spanje tegen kerkelijke waardigheidsbekleeders tot uitdrukking kwamen. Het spreekt vanzelf, dat men zulke gruweldaden moet afkeuren. Doch méér dan zulke gruweldaden is te vreezen de bestendiging van de maatschappelijke wantoestanden, die er de aanleiding toe gaven, en die door Dr. Brouwer in zijn genoemd boek op schrijnende wijze worden beschreven.’
Uit de veelbesproken brochuur van Dr. J. Brouwer ‘De Spaansche Burgeroorlog; zijn oorzaken en mogelijke gevolgen’. (Hilversum, Paul Brand, 1936, lichten we de volgende passus over de kerkelijke verhoudingen in Spanje, welke volgens deze auteur in niet geringe mate aansprakelijk zouden zijn voor den uitgesproken antiklerikalen vorm van het huidig konflikt bij de overigens katholiek-voelende Spaansche massa. Dr.
| |
| |
Brouwer promoveerde destijds te Leiden met de stelling welke destijds groot opzien baarde, dat de Inquisitie een groot geluk voor Spanje beteekend had, wat hem zijn cum laude schijnt gekost te hebben. Hij bracht verschillende bezoeken aan Spaansche kloosters, en publiceerde een uitgebreid werk over de grondslagen der Spaansche mystiek. Voor twee jaren ging hij over tot de katholieke Kerk. Tijdens den burgeroorlog voltrok zich een merkwaardige ommekeer in zijn politieke inzichten. Als fascist naar Spanje gegaan om in opdracht van ‘De Tijd’ het gevechtsterrein te bezoeken, keerde hij naar Nederland terug als medestander van het Volksfront. Hierna volgt een citaat uit zijn boek, in verband met de verantwoordelijkheid der Kerk aan de heerschende sociale en geestelijke wantoestanden aldaar; men gelieve daarbij in het oog te houden dat Dr. Brouwer geen marxist, doch een vurig katholiek is.
‘In de zoogenaamde “bloedige week” van Barcelona, in 1909, hebben buitenlanders zich verbaasd afgevraagd wat een menigte er toe kon drijven kerken en kloosters in brand te steken, en banken en fabrieken onaangetast te laten. In 1931, in 1934, en dit jaar, heb ik buitenlandsche journalisten zich over ditzelfde feit zien verbazen, een verba-bazing welke nog grooter werd toen zij bemerkten dat een eenvoudig volksgeestelijke veilig kon vertoeven op een plaats waar een bisschop, kanunnik of monnik zou worden neergeschoten, en dat in gebombardeerde steden als San Sebastian of in steden waar maandenlang de gevechtsspanning bleef, als Toledo, tal van eenvoudige priesters ongestoord hun geestelijke taak konden verrichten.
De Spaansche Kerk is zelve in hooge mate schuldig aan wat er in Spanje gebeurt. Wie de feiten ernstig neemt en ze in hun samenhang durft te onderzoeken, komt tot deze gevolgtrekking. De Spaansche Kerk is sinds eeuwen ernstig in gebreke gebleven, zij is in haar politieke en oeconomische machtspositie verstard, het geestelijk leven is goeddeels uit haar geweken, haar evangelische ijver is verflauwd, zij is van het volk vervreemd, zij is buiten de nooden van den tijd gebleven. De hoogere geestelijkheid heeft meer belangstelling gehad voor politieke en economische dan voor geestelijke macht, zij heeft willen heerschen van de politieke machtssfeer uit, en zij heeft vergeten, zij heeft verzaakt leiding te geven van binnen uit. De godsdienstige en zedelijke opvoeding van het volk is in ergerlijke mate verwaarloosd, voor de maatschappelijke ellende heeft men noch oog noch hart gehad. De groote menigte is van de Kerk verwijderd geraakt. Het van nature reeds sceptische Spaansche volk is, door de van geslacht op geslacht verwaarloosde godsdienstige opvoeding, buiten den levenwekkenden geest der religie gekomen, en het is grootendeels in den godsdienst een vormelijk ceremonieel, en in de Kerk een machtsinstituut gaan zien. Vele spreekwoorden en zegswijzen toonen dit aan.
De zeer groote misstanden op maatschappelijk gebied, - tienduizenden menschen zijn met honger, ziekte en ellende als dagelijksche, natuurlijke zaken vertrouwd geraakt, - waartegen de rijkdom van kloosters en het decoratieve bestaan van de hoogere geestelijkheid schrijnend afsteekt, hebben in een bevolking, welke goeddeels lezen noch schrijven kan en elementair redeneert, een groeiend bitter besef van onrecht en verdrukking gekweekt. Dit bewustzijn is door allerlei revolutionnaire invloeden aangewakkerd en grimmiger, onverzoenlijker geworden. Men is in de Kerk een vijand, een maatschappelijken en politieken vijand gaan zien, en de Kerk, de officieele Spaansche Kerk, is zichzelf in steeds ongunstiger positie gaan stellen door voortdurend inniger samensluiting te zoeken bij de machten welke de verbetering van de levensvoorwaarden van de groote menigte tegenhouden.
| |
| |
Tenslotte is bij deze groote menigte de zekerheid ontstaan dat de Kerk en de hoogere geestelijkheid de eerste, de beslissendste belemmering vormen in den opmarsch naar de maatschappelijke gerechtigheid. Tegen dit bolwerk stormt het volk dus aan, zoo spoedig het in deining geraakt’.
In het nummer van 10 December 11. publiceerden de gebroeders Jérome en Jean Tharaud onder den titel ‘Contre la barbarie marxiste’ een interview met den bekenden Spaanschen letterkundige Miguel de Unamuno, die, zooals men weet, een paar weken naderhand stierf. Uit dit belangrijk vraaggesprek, waarschijnlijk het laatste dat hem werd afgenomen, drukken we hierna enkele belangrijke alinea's over, die tegelijk zijn afschuw voor de barbaarschheid van het marxisme en zijn vrees voor het machtsmisbruik van de leiders van den opstand verduidelijken. We laten hier de oorspronkelijke tekst volgen waaruit enkel eenige minder belangrijke alinea's wegvielen:
‘Sont premier mot fut pour me dire:
-Vous savez, ils m'ont disgracié.
Oui, en effet, je le savais. Destitué une première fois par les rouges de sa charge de recteur à vie de l'université de Salamanque, et aussitôt rétabli dans cette charge par la junte de Burgos, à la suite de son ralliement au gouvernement national, Unamuno venait d'être de nouveau destitué pour un discours qu'il avait prononcé à l'université dans les premiers jours d'octobre, au cours d'une séance solennelle où l'on commémorait le souvenir de Christophe Colomb - lequel, comme on sait, avant de s'embarquer pour la grande aventure, était venu à Salamanque consulter de célèbres astronomes.
- Oui, ils m'ont destitué continua Unamuno, pour des paroles bien innocents et que je ne renie pas. Je disais... Mais tenez, c'est bien plus simple... je vais aller vous chercher un petit manifeste que je viens de rédiger et qui exprime toute ma pensée.
Là dessus, il quitta la petite table, sortit de la pièce et revint presque aussitôt, un papier à la main.
- Je n'en ai pas le double, me dit-il; aussi, si vous le voulez bien, tout en causant, je vais vous en faire une copie, car j'aimerais assez qu'on le connaisse.
Tirant alors son stylo, il se pencha sur son ouvrage avec une application d'écolier. Le texte est en espagnol. En voici la traduction mot pour mot, mais coupée par les réflexions qu'il me faisait à mesure qu'il écrivait.
Aussitôt que se produisit le mouvement sauveur du général Franco, je me suis rallié à lui, pensant qu'il importait avant tout de sauver la civilisation occidentale chrétienne, et avec elle l'indépendance nationale...
UNAMUNO:
- J'insiste sur cette expression ‘civilisation occidentale chrétienne’. C'est moi quï ai trouvé et mis en circulation cette formule, que Franco répète maintenant dans tous ses discours, et qui est devenue le leit motiv du mouvement libérateur.
Le gouvernement de Madrid me destitua de ma charge de recteur; mais le gouvernement de Burgos me rétablit dans ma fonction avec de grands éloges. J'étais alors véritablement terrifié par le caractère que prenait cette effroyable guerre civile, qui est due à une maladie mentale collective, à une épidémie de folie, avec un substratum pathologique.
UNAMUNO:
- Oui, chez nous, vous savez, l'hygiène est déplorable. L'avarie a fait des ravages dans ce malheureux pays. Cela explique bien des choses.
| |
| |
On parle toujours du psychologique, du moral, mais c'est du physiologique, de la maladie dont il faudrait aussi parler.
MOI. - Dans cette fureur sanguinaire qui emporte si étrangement l'Espagne, n'y a-t-il pas quelque chose qui tient à tout ce qu'il y a en elle d'arabe et de berbère.
UNAMUNO. - C'est possible. Mais il y a un autre sang qui s'est aussi versé dans nos veines, dont on ne parle jamais, mais qui, selon moi, a une importance considérable dans la formation de notre race et de notre mentalité: c'est le sang des tziganes, cette population errante de forgerons, de rétameurs, de marchands de chevaux, de tresseurs de paniers, de diseurs de bonne aventure, que l'on trouve partout dans ce pays, jusque dans le plus petit village. Ces tziganes ont des instincts primitifs, inhumains, antisociaux, et je suis persuadé que c'est par eux surtout qu'une hérédité cruelle s'est introduite en nous.
Unamuno a relevé la tête, s'est animé un moment, puis il se penche de nouveau sur la table et reprend avec application sa copie.
Du point de vue religieux, cette guerre civile est due à un profond désespoir, caracristique de l'âme espagnole, qui n'arrive pas à découvrir sa foi, et aussi à une certaine haine contre l'intelligence, jointe à un culte de la violence pour la violence.
La sauvagerie inouïe des hordes marxistes dépasse toute description, et ceux qui donnent le ton, ce ne sont ni les socialistes, ni les communistes, ni les syndicalistes, ni les anarchistes, mais des bandes de malfaiteurs, de dégénérés, d'échappés de prison, de criminels nés, sans aucune idéologie. Et la réaction naturelle contre tout cela prend la plupart du temps, malheureusement, un caractère oppressé. C'est le régime de la terreur, L'Espagne est, à la lettre, épouvantée d'elle-même. Et si elle ne se reprend pas à temps, elle arrivera au bord du suicide moral.
Si le misérable gouvernement de Madrid n'a ni pu ni voulu résister à la pression de la barbarie marxiste, nous devons garder l'espoir que le gouvernement de Burgos aura, lui, la force de s'opposer à ceux qui veulent établir un autre régime de terreur’.
- Aura-t-il cette force? demandai-je à Unamuno. Ce matin-même, un de mes amis me disait: ‘Les Rouges tuent tous les Blancs, et les Blancs tuent tous les Rouges. Si les Rouges l'emportent, anarchistes et communistes s'extermineront les uns les autres. Si, au contraire, ce sont les Blancs qui l'emportent, n'y aura-t-il pas aussi des batailles entre blancs?’
Ces mots n'amenèrent aucun sourire sur les lèvres de don Miguel, car, en bon Espagnol, il n'aime pas le ton plaisantin. Mais la suite du papier qu'il me copiait allait répondre justement à la boutade de mon ami.
‘Au début, on a dit avec beaucoup de bon sens que ce mouvement sauveur n'était pas un mouvement de parti, ni un mouvement militaire, mais quelque chose de profondément populaire, et que, par suite, tous les partis nationaux anti-marxistes devaient oublier les différences qui les séparaient pour s'unir tous sous la direction d'un chef militaire, sans préjuger du régime politique qu'on établirait définitivement. Et pourtant les partis ont continué de se juxtaposer sans se toucher: rénovation espagnole, monarchistes constitutionnels, traditionalistes, anciens carlistes, action populaire, monarchistes ralliés à la République, et d'assez nombreux républicains qui se sont refusés à entrer dans le Frente popular. A ces derniers, nous ajouterons les phalangistes, parti politique, bien qu'ils le nient, et qui n'est autre chose que le fascisme italien très mal interprété selon moi. (Ici Unamuno s'interromput un instant:“Ah! je hais le fascisme”, dit-il). La Phalange commence à vouloir absorber les autres partis et prétend dicter le régime futur. Et moi, pour avoir manifesté la crainte que cette opposition des partis puisse encore augmenter
| |
| |
la terreur, c'est-à-dire cette peur que l'Espagne a d'elle-même, et rende encore plus difficile la véritable paix; pour avoir dit que vaincre n'est pas convaincre, ni conquérir convertir, le fascisme espagnol a fait que le gouvernement de Burgos, qui m'avait restitué dans mon rectorat... à vie, avec éloges, m'a destitué de ma charge sans m'avoir entendu ni donné aucune explication. Et cela, comme on pense me permet de juger d'une façon positive ce qui se passe.
J'insiste sur ce fait que le mouvement à la tête duquel se trouve le général Franco est de sauver la civilisation occidentale chrétienne et l'indépendance nationale, car l'Espagne ne saurait être asservie, ni à la Russie, ni à aucune autre nation quelle qu'elle soit. Mais, en vérité, nous sommes en train de livrer, sur notre territoire national, une guerre internationale; et dans ces circonstances, c'est aussi un devoir d'apporter une paix de persuasion et de conversion, et d'arriver à l'union morale de tous les Espagnols pour refaire cette partie qu'on est en train d'ensanglanter, de vider de son sang, en la ruinant, en l'empoisonnant et en l'abrutissant. Pour cela, nous devons empêcher que les réactionnaires aillent au dela delà justice et de l'humanité, comme ils le font quelquefois. Ce n'est pas un bon chemin que les syndicats nationaux (entendez les Phalangistes) prétendent nous frayer par la force et la menace, en obligeant par la terreur à s'affilier à eux tous ceux qui ne sont ni convertisseurs ni convertis. Quelle triste chose ce serait si, à ce régime bolchéviste barbare, antisocial et inhumain on tentait de substituer un autre régime aussi barbare, antisocial et inhumain de servitude totale! Ni l'un ni l'autre, puisque au fond c'est la même chose’.
|
|