staat in rechtstreeksch verband met de persoonlijkheid van den kunstenaar’ (blz. 31) - ‘De kunst is de bemiddelares bij uitmuntendheid van het ziels- gevoels- en geestesleven der menschen’ (blz. 48) - ...‘de onvervangbare expressie der verhouding tusschen mensch en heelal’ (blz. 49) ‘Grondtoon der kunst is de ziel’.
van de Voorde noemt het ‘Kunst om de kunst’ een aestetische ketterij. Hij klaagt de baanbrekende artiesten aan die er toe kwamen ‘louter formeele bestrevingen met het wezen der kunst te verwarren’ (blz. 53) en innovaties van vorm en techniek aan het wezenlijke, aan levensgevoel en zielsinhoud te onderschuiven. Hij schrijft de verschae-veniaansche zin neer: ‘Scheppingsdrang is scheppingsdwang’ (blz. 101). Hij aanvaardt het magisch karakter der kunst (102). Hij verklaart dat slechts de ziel inzicht hebben kan in kunst (106); dat iedere mensch ziel heeft maar dat ze in de meeste menschen ofwel onontwikkeld bleef, ofwel afgestompt en verschrompeld werd (106).
Waar het wezen der kunst duidelijk wordt gedefinieerd, zou men er zich aan verwachten dat een methode van kritiek hieruit wordt afgeleid. De schrijver doet dit niet en verklaart dat de kritiek instemmend of afwijzend zijn zal naar gelang 't voorliggend werk al of niet volmaakt zijn zal. Een criterium om deze volmaaktheid te bepalen geeft hij evenmin.
Indien wij echter akkoord gaan omtrent het wezen der kunst en de vereischte voorwaarden om hare boodschap te kunnen opvangen, moeten wij ook tot overeenstemming kunnen geraken omtrent de eischen aan den kritikus te stellen, en een gedragslijn bij het beoordeelen kunnen bepalen. Vermits het kunstwerk uitstraling der ziel is die slechts door ziel kan worden opgevangen, moet de kritikus in de eerste plaats waarborgen van zielsreceptiviteit geven, zooniet gaat hij over mededeelingen praten die hij maar half, zoo niet geheel verkeerd heeft opgevangen. De eerste en voornaamste taak van den kritikus zal dan wel zijn, te bepalen wat tot de reëele kunst behoort en wat naar het domein van het ambachtelijke moet verwezen worden. Een vlot en boeiend geschreven roman kan uitstekende ontspanningslektuur zijn en, strikt genomen, met kunst niets te stellen hebben, al heeft hij ook stylistische kwaliteiten. Nu staan we echter voor het feit dat bij de overgroote meerderheid der hedendaagsche kunstproducten het gehalte aan kunst zóó gering is, dat ze als kunstwerk moeten afgewezen worden. Waar dit niet opgaat komt de indeeling van Bierens de Haan van pas, en kunnen ze bij de dekoratieve kunst ondergebracht worden. (In mijn essay over Cyriel Verschaeve stelde ik de indeeling rationeele en irrationeele kunst voor). Deze werken kunnen dan naar hun graad van volmaaktheid beoordeeld worden