Volk. Jaargang 1
(1935-1936)– [tijdschrift] Volk– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 177]
| |
IITusschen U en mij
hangt Hij, Uw zoon
die mensch werd, zoo ik mensch ben,
een wonde, ach, en een schrei.
Tusschen U en mij
hangt Hij, Uw zoon
de goddelijke Alvrije
onvrij door medelij.
Tusschen U en mij
hangt Hij, uw zoon
genageld en gekruisigd
om mij.
Tusschen U en mij
hangt Hij, Uw zoon
die God is zooals Gij.
| |
IIIDe aarde diep beneên Uw oog
is een gespannen donkre boog.
Hij is de pijl die hem ontvloog.
Uw Liefde wordt tot U gericht.
Uw Liefde duikelt in Uw licht.
Hij werd U naar het hart gericht.
| |
[pagina 178]
| |
IVHij is mijn broeder en Uw zoon
Hij leefde als ik in bange ban.
Hij schifte leven in zijn wan.
Hij steeg waar ik niet stijgen kan.
Hij daalde diep waar Gij niet daalt.
Hij taalde luid wat Gij niet taalt
die zwijgzaam en versluierd straalt.
Hij daalde en steeg en bracht ons nader,
verbindt en voedt ons als een ader
O verre en verholen Vader...
en Liefde vaart in ons als bloed.
| |
VWij werden gedreven door onze zonden
als schapen door snibbige schapershonden
die enkel het gras der wegen vonden.
Toen werden wij aan 't kruis gebonden
te tuieren te allen tijde
groen van hemelweide.
| |
VIZijt gij graan
o mijn ziel
en wordt gij gemalen
door steenruige wiel
tot bloem voor zijn brood
dan zal Hij komen en nederdalen
omkleedt zich met U als met morgenrood...
Een kleine klok zal tampen en talen
van Liefde's geboort.
|
|