Zijn keel die zeer deed, die brandde, die gloeide en snijdend zeer deed, zijn uitgerokken, dorstige keel; zijn uitgedroogde dorstige strot. Zijn linker voet die brandde en zijn rechter hand; want zijn linkerhand was doorboord en zijn rechter hand, en zijn linker voet was doorboord en zijn rechter voet; al zijn ledematen, zijn vier arme ledematen, en zijn zijde, die brandde, zijn doorboorde zijde, zijn doorboord hart, en zijn hart dat brandde, zijn van liefde verbrand hart, zijn hart van liefde - zoo zéér - zoo zéér. De kaakslag! Dat was de eerste keer dat hij een oorveeg kreeg.
Toen Judas hem kuste had Hij niet geschreeuwd, niet van de bitterheid in z'n keel droog van bitterheid, droog van ingeslokte bitterheid, bitter, verstikt in ingeslokte ondankbaarheid der menschen. Hij zal niet meer in parabelen spreken.
Daarom had Hij niet geschreid.
Waarom schreit Hij nu? Waarom is dat toch?
Tristis, tristis usque ad mortem.
Hij zag zijn wiegske terug. En zijn graf zag Hij.
Terwille van de verrijzenis zal Hij maar drie dagen moeten liggen.
Zijn lijkdoek, wit en groot; grooter dan de zweetdoek van Veronica.
Want Hij is man geworden, 'n Opgeschoten jongen was Hij.
Dit groote witte doek van zijn begrafenis. Daarin zullen hem de vrouwen hullen, aandachtig met hunne handen. Als een man, die gestorven is in 't dorp, stil in zijn huis gestorven is in 't dorp, voorzien van de troostmiddelen onzer moeder de heilige kerk.
Vroom en stil gehuld in dit baarkleed. Deze vrouwen en hun vrome vingeren. Dat zal de kruisafname worden genoemd.
Want in den grond waren de Romeinen niet zoo kwaadaardig. Zij maakten geen ruzie met Jozef van Arimathea. Die goede, oude; die wijze, goede man die hem zijn graf zal leenen.
Ondereen zoo kunt ge vele dingen leenen. In 't huishouden. Men kan z'n ezel leenen om naar de markt te rijden. Men kan een waschkuip leenen of z'n pakske blauwsel. Of ge kunt uw braadpan leenen of een kastrol om de soep in te laten koken voor de kinderen, voor heel 't huishouden. Maar zijn graf leenen? - Dat hoort ge alle dagen niet. Iemand zijn graf leenen, zijn eigen graf. Die oude zal hem dus zijn graf leenen, deze witte oude met de witte haren, deze wijze man. Het graf dat hij had laten bouwen. Dat hij voor zich zelf had laten uithouwen in de rots.
Die ging naar Pilatus en vroeg, - tusschen haakjes: hij had er den pak van weg iets te vragen - het lichaam van Jezus.