Nieuw Drinklied.
Wijze: Hoe zoet is 't daar de vriendschap woont.
Kom, laat de beker gaan in 't rond,
Dat 's nog een oude trant;
O Ja, hij ga van mond tot mond,
Hij ga van hand tot hand;
Elk schenke er veel of weinig in,
En volg geheel zijn eigen zin,
Zijn zin, zijn zin, zijn zin.
Wie onzer wenscht niet vrij te zijn,
Wie haat geen dwinglandij?
Dat elk dan, in 't gebruik van wijn,
Volstrekt zijn Meester zij;
Ja, niemand dring' een ander op
Het drinken van een enklen drop,
Geen drop, geen drop, geen drop.
| |
Deez' heeft een glaasje vijf of zes,
Meer niet, tot vreugd van doen;
[Een] ander veel meer dan een fles,
En houdt toch zijn fatsoen;
De vrijheid, die elks hart verheugt,
Werk' hier ook mede tot de vreugd,
De vreugd, de vreugd, de vreugd.
Zoo ga straks ieder wel ter been,
Straks weder naar zijn woning heen,
Maar meerder opgeruimd van geest,
Verkwikt, vervrolijkt door dit feest,
Dit feest, dit feest, dit feest.
Elk gast sta met een heldren kop,
Bij tijds weer van zijn leger op,
En werk' met nieuwen lust;
En zegg' in zijn verheugd gemoed:
‘Dat feest van Pieter deed mij goed,
Mij goed, mij goed, mij goed.’
[...] zelfs, indien het al moet zijn,
Dat men den dag daar aan,
[....] schuimen van den vriendenwijn,
Op nieuw ter feest moet gaan,
[..]k van ons daartoe in staat;
[......] ieder kent en hield zijn maat,
Zijn maat, zijn maat, zijn maat.
|
|