Volks-liedjens, uitgegeeven door de Maatschappij tot Nut van 't Algemeen (5 delen)
(1789-1807)–Anoniem Volks-liedjens van het Nut– Auteursrechtvrij
[pagina 27]
| |
't Is geen stuk van d'ouden trant;
Neen! die smaak is lang aan kant.
't Is, 't is, ja het is
ô Zo streelend, niet verveelend:
't Is, 't is, en het is
Vol van vinding; ja gewis.
Lieve meisjens! dat gaat goed,
'k Zie hoe elk zich tot mij spoedt,
Rijk, rijk, beeldenrijk,
Vol van leering, ter bekeering,
Rijk, rijk, beeldenrijk,
Niets is aan dit stuk gelijk.
Ik heb uit den burgerstand,
Beelden op 't paneel geplant;
Pracht, pracht, groote pracht,
Naar mijn oordeel, u ten voordeel,
Pracht, pracht, groote pracht,
Wordt u hier voor 't oog gebragt.
Als gij hier uw kleeding ziet;
Lieve meisjens! haat mij niet.
Vrij, vrij, 't staat mij vrij,
Die verwildren, hier te schildren.
Vrij, vrij, 't staat mij vrij,
't Zingen van de hovaardij.
| |
[pagina 28]
| |
Dan zie ik, ô welk geluk!
Ieder reikhalst naar mijn stuk.
Wel, wel, ô 't is wel,
Scherpt uw zinnen, 'k zal beginnen;
Wel, wel, ô 't is wel,
Hoor naar 't geen ik u vertel.
Wijze: Gij die thands met mij zijt ter jacht, enz.
Hier ziet gij nu een gantsche schaar, ha! ha!
Van burger dochters bij elkaêr, ha! ha!
Zij houden meê een Theesalet,
Wel he! wat heeft een ieder pret, ha! ha! ha!
't Gesprek schijnt haar aan 't hart te gaan, ha! ha!
Dit toonen elks gebaarden aan, ha! ha!
Geen wonder, want een ieder praat
Van vrijerij en zwier en staat. ha! ha! ha!
Wie ziet, aan d'uiterlijken schijn, ha! ha!
Dat deze burger dochters zijn; ha! ha!
Elk heurer is zo wijtsch gekleed,
Als of zij 't geld met schepels meet. ha! ha! ha!
| |
[pagina 29]
| |
Deze eerste juffer op den hoek, kijk toe!
Geheel gekleed in 't Neteldoek, kijk toe!
Is dochter van een' winkelier,
Zij heeft en draagt naar d'eersten zwier, zo fraai curieus en
mooi.
En wat heeft deze een bovenlast, ha! ha!
Zij draagt een pofdoek, of 't haar past, ha! ha!
Een sjerp en een' Charlottehoed,
Ei ziet eens wat een trotschheid doet! ha! ha! ha!
Daaröp volgt Teuntjen Timmerhout, ô ja!
Heur hair is wel niet hoog gebouwd, ô ja!
Ze is echter vol van pronkerij,
Een Goud-Horlogie op heur zij. ô ja, ô ja, ô
ja.
Daar ziet gij Mietjen van der Naald, piek! piek!
Zij heeft door 't oog der schaar gehaald, piek! piek!
Die schoone sak, waar meê zij prijkt,
Waarin zij een Mevrouw gelijkt. piek! piek! piek!
Hier hebt gij Klaar, dat preutsche ding, let op!
Gewis heur dragt is zonderling, let op!
Een kapsel, dat voor niemand zwigt,
Een langen kant voor 't aangezicht, let op! let op! let op!
| |
[pagina 30]
| |
Daar hebt gij, ... maar wat droes is dat, ô je!
Veel meisjens kiezen 't haazen pad; ô je!
Ik denk ik heb ze kwaad gemaakt,
En mooglijk op heur zeer geraakt, ô je! ô je! ô
je!
Gij meisjens, die zijt blijven staan, goed! goed!
Gaat u mijn stuk in 't minst niet aan? goed! goed!
Ik zie hoe hartlijk dat gij lacht,
Die gekscheert met der burgren pracht. goed! goed! goed!
Uw kleeding dragt is, buiten kijf, ha! ha!
Niet al te zwierig, noch te stijf, ha! ha!
Gij kleedt u naar uw' rang en staat;
En houdt dus juist de middenmaat. ha! ha! ha!
De meisjens, die zo zwierig zijn, ô ja!
Gewis heur grootheid is maar schijn, ô ja!
Heur tas is doorgaands slegt gesteld:
't Zijn diepe zakken en geen geld. ô ja! ô ja! ô
ja!
Hoe menig jonkman wordt bedod, ô je!
Raakt hij op zulk een meid verzot, ô je!
Hij krijgt een vrouw, vol hovaardij,
Maar naar heur pracht geen geld 'er bij. ô je! ô je!
ô je!
| |
[pagina 31]
| |
Dan, 't is thands tijd dat ik vertrek, ja! ja!
En uw geduld niet langer rekk'. ja! ja!
'k Leg u mijn stuk wel nader uit;
Maar zing dees regels tot besluit: hoort! hoort! hoort!
Wijze: Laatstmaal toen ik lag en sliep, enz.
Niets voegt beter aan een maagd,
Dan dat zij een kleeding draagt,
Naar, naar, en wel naar,
's Ouders neering, en handteering;
Naar, naar, en wel naar,
's Vaders handwerk, is 't niet waar?
Wordt een zwierig burger kind,
Om heur kleeding juist bemind?
Deugd, deugd, schoone deugd,
Kuissche zeden, nedrig kleeden;
Deugd, deugd, schoone deugd,
Is de bloem en pracht der jeugd.
J.H.
|
|