Volks-liedjens, uitgegeeven door de Maatschappij tot Nut van 't Algemeen (5 delen)(1789-1807)–Anoniem Volks-liedjens van het Nut– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 43] [p. 43] Het wagtend Meisjen. Wijze: Laatstmaal toen ik in 't maisaizoen. Wat wordt het laat! de klok slaat agt. Waar of mijn Doris blijft? 't Valt moeilijk als men iemand wagt, En als de vreeze ons drijft, Te twijff'len aan zijn trouw; Hij heeft misschien berouw, Dat hij een meisjen zonder geld, Gevraagd heeft tot zijn vrouw. Maar foei! - wat doet het ongeduld Mij onrechtvaardig zijn! 'k Veroordeel hem wis buiten schuld, En doe mij zelve pijn. Ik ken zijn braaf gemoed; Hij zoekt geen geld of goed; Maar een getrouw en teder hart, Dat aan zijn' wensch voldoet. [pagina 44] [p. 44] Weg, weg met ongegronde vreez', 'k Verlang naar hem met smart; Op dat ik in zijne oogen leez', 't Gevoelen van zijn hart. Blijft Doris mij getrouw, En word' ik eens zijn vrouw, Dan heeft 'er geen vorstin op aard, Daar ik meê ruilen zou. Geen groote staat noch overvloed Ons 't waar genoegen geeft. De liefde, die het hart voldoet, Maakt dat men vrolijk leeft: Dan deelt men vreugde en druk, Geluk en ongeluk, En draagt, getroost en welgemoed, Te zamen 't Huwlijks-Juk. Maar ach! nog komt mijn minnaar niet, Elk uur schijnt mij een dag: Wat baart zijn afzijn mij verdriet, Wat of hem deeren mag? Ik zie al weêr eens uit - Maar zag.... ik hoor geluid... Hij is 't - ô Ja! - hoe klopt mij 't hart, Kom Doris, kusch uw bruid. Ma.V.H. Vorige Volgende