Vlissings redens lust-hof, beplant met seer schoone en bequame oeffeningen
(1642)–Anoniem Vlissings Redens lust-hof– Auteursrechtvrij
[Folio Qq3v]
| |
Op den regel,
| |
[Folio Qq4r]
| |
O Lant gesegent lant, al waermen hout in eeren,Ga naar margenoot+
Volgens Gods heylich woort, den Houwelijcken staet,
Op dat daer door Gods Kerck mach groyen en vermeerenGa naar margenoot+
Door kinderen op gevoet, die Godes wegen leeren,
Waer door dat wort bekent het ware Abrams zaet,Ga naar margenoot+
Daer oock d'ouders ge-eert werden vroech ende laet
Van haer kinderen recht met vreesen ende beven,Ga naar margenoot+
Daer oock de Weduwen werden sonder haer schaet,
Geholpen met raet, troost, de weesen sonder sneven,Ga naar margenoot+
Daer oock de armen bly wert onderhout gegeven,Ga naar margenoot+
Den naeckten wert gekleet, den hongerigen brootGa naar margenoot+
Wert gebroken, en daer de oude vroolijck levenGa naar margenoot+
De gevangen besocht, de kranck getroost in noot,Ga naar margenoot+
Daer geen twist noch krackeel en wert by kleyn noch groot
Gehoort, maer leven als Broeders met soete toonen,Ga naar margenoot+
Soo dat men allesins merckt vreed' en liefde bloot,
Geluckigh is het landt, daer sulcke volck'ren woonen.
Prince.
Geluckich is het landt, daer tvolck gestadich waken
Tegen des dyvels list, met wapen taller tijdtGa naar margenoot+
Welck is het waer gebedt, en tgeloof sonder laken
En ander deuchden meer, die tsaem een harnas maken,
Campen een goeden camp inden geestlijcken' strijt,Ga naar margenoot+
Die soo geduerich waeckt, al wordt hy hier benijt
Verkrijght goet overwin, Gods segeningh gepresenGa naar margenoot+
Al ist dat Godes volck hier op der aerden lijt,
God helpt haer uyt den noot, gelijck hy heeft bewesen
Aen zijn volck Israel, al waren hoogh geresenGa naar margenoot+
Hare vyanden groot, God geeft haer onderhout
Van Taru en Honich soet, wil oock tgequel genesenGa naar margenoot+
Daer met wy zijn belast, van onse vyandt stout,
Zegenen onsen Vorst, dat hem thert niet verflout,
Verwacht alsoo den Heer die een yder sal loonen,
Van tgeen hy heeft gedaen, dus vast in God betrout,
Geluckich is het landt, daer sulcke volck'ren woonen.
I. Coppens. In God betrout. |
|