Vlissings redens lust-hof, beplant met seer schoone en bequame oeffeningen
(1642)–Anoniem Vlissings Redens lust-hof– Auteursrechtvrij
[Folio Dd2r]
| |
Stem: Van de 50 Psalm, Godt die der Goden Heer is, spreecken sal.
DEn Harpenaer in noot zijnd' heeft gewilt
Te roepen aen sijn Godt, sijn hulp en schilt,
Sijn toevlucht, sterckt, beschermer, rotz en borght,
Die voor sijn volck oyt waeckent zijnde sorght,
Want Gode is, op wien men moet vertrouwen,
Hy kan ons van verdervens hinder houwen.
2. Geen donder noch geen yselijcke storm,
Geen water-vloet, noch slangelijcke worm,
Geen Monarchy, geen geesten van de hel
En konnen hinder quaele of gequel
Den goen aen doen, want Gode helpt sijn kind'ren,
Die niemant kan in 't alderminste hind'ren.
3. Wie Gode heeft tot sijne hulp atijdt,
Doodt, spoock, gewelt, hem tot geen ramp gedijt,
Of wreedelijck den wreeden Pharao
Israel navolght om vernielen (soo)
En hindert haer niet al het groot vervolgen,
Want Gode breeckt 't voorneem des volcks verbolgen.
4. Of Ionas wierdt geworpen buyten boort,
Of Daniel scheen tot eenen Leeuwen moort,
Of Sydrach, Mysach en Abdenago,
Tot vlam en vyer waren verwesen snoo,
Niet heeft hen luy in 't minste mogen schaden,
Die Godt te hulp heeft, zy hulp en genaden.
Prince.
5. Of Petrus ende Paulus beyde gaer,
Gekerckert waren, en gevangen swaer,
Niet heeft gelet, Godts Engel haer ontsluyt,
En leydet haer op straet den Kercker uyt,
Niet hind'ren sal, noch kan, noch mach den vroomen
Die Godt te hulp tot haer behoudt bekoomen.
Liefd' boven al, Verblijdt in't kruys. |
|