De Vlaamsche Kunstbode. Jaargang 21
(1891)– [tijdschrift] Vlaamsche Kunstbode, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 257]
| |
Elfde tooneel.
Crispijn, Suzanna en Lotje.
Lotje.
Vader ziet er tevreden uit. Is er goed nieuws?
Crispijn,
spijtig naderend.
Neen, Lotje.
Suzanna.
Hij heeft weêral een poppeken bijgekregen.
Crispijn.
Van Pluims, aanwien hij u wil uithuwelijken.
Lotje,
getroffen.
Ik had het gevreesd....
Suzanna.
Als Vleugels in zijne vogeltjes verward is, weet hij niet wat hij doet of zegt.
Crispijn.
Hij heeft mij van de hand gewezen, omdat ik slechts schoenmakersgast ben en gij eenige dochter zijt....
Suzanna,
invallend.
En gij zijt eenige zoon. Dat komt overeen. - Hoe belachelijk toch. Ge moet immers geen werkgast blijven?
Crispijn.
In 't geheel niet, want, sinds een jaar hebben mijne ouders reeds een schoenwinkel willen inrichten.
Lotje,
verdrietig.
Ons huwelijk zal teenemaal in 't dak blijven steken. | |
[pagina 258]
| |
Suzanna,
los.
Kom! kom! heb betrouwen in mij. Vleugels zal uwe wenschen inwilligen. Daarvoor spreek ik borg. | |
Zang Nr 7.Wijze: Je saurai bien la faire marcher droit, etc.
Suzanna,
tot Lotje, hare hand nemende.
Waarom zoo haastig? Heb nog wat geduld.
Er is geen oorzaak, om spoedig te trouwen.
Wil uwen vader niet teen'maal mistrouwen, -
Zorg, jegens hem, dat ge uw' plicht steeds vervult!
Lolje,
tot Suzanna.
Ach, moeder, neen! Ik mistrouw vader niet,
Doch, 'k kan mijne vrees niet verdrijven.
Zijn' eerste weigering baart mij verdriet....
Crispijn,
tot beiden.
En zal er misschien wel bij blijven.
Te Zamen.
Suzanna,
als voren.
Waarom zoo haastig? Heb nog wat geduld.
Er is geen oorzaak, om spoedig te trouwen.
Wil uwen vader niet teen'maal mistrouwen, -
Zorg, jegens hem, dat ge uw' plicht steeds vervult!
Lotje,
als voren.
Moeder, geloof het, ik heb nog geduld;
Buiten Crispijn zal geen ander me trouwen,
Ook wil ik vader niet teen'maal mistrouwen,
Want hij is toch niet van alles de schuld.
Crispijn,
ter zijde.
Ik ben geslagen!... Na twee jaar geduld,
Zal ik mijn Lotje dan niet mogen, trouwen?
Moedig zou ik mijne toekomst inschouwen,
Werden onz' vragen door Vleugels vervuld.
Suzanna,
tot Crispijn.
Stel u dan gerust en hoop het beste.
Crispijn,
schielijk, in geestdrift.
Gevonden! - Moeder Vleugels, er vliegt daar een gedacht in mijn hoofd, dat het middel kan geven om den baas op onze zijde te krijgen. | |
[pagina 259]
| |
Lotje,
wakker.
Is 't waar? (Gaat aan de linkerhand van Crispijn.)
Crispijn,
met veel gebaren.
Ziet hier mijn plan. - De vogel, door zageman Pluims aangebracht, wil ik uit zijn kotje nemen en ergens verbergen. - Met een paar draden uit de muit te rukken en het venster open te zetten, zal het blijken dat het diertje losgebroken en zijne vrijheid gezocht heeft. - De baas zal het verlies bemerken en bij de buren naar den vluchteling willen vernemen. - Ik zal hem helpen zoeken. - Eindelijk kom ik, triomfantelijk, met het poppeken terug en vertel hem op welke manier ik het gevangen heb. - Zonder twijfel zal Mijnheer Vleugels die bijzondere daad van moed en zelfopoffering toejuichen en ze voor eene buitengewone dienst aanschouwen. - Wat zegt ge van dit plan?
Suzanna.
Niet slecht uitgedacht.
Crispijn.
Dan moet ik me spoeden alvorens hij wederkeere. (Loopt in 't linker vertrek.)
Suzanna,
lachende.
Kind, ik ben benieuwd welk gezicht uw vader zal zetten als hij het vogeltje vermist.
Lotje,
bang.
Dat het hem maar niet te veel ontstelle....
Crispijn,
terug met een draagzakje.
De baas werkt ons in de hand. Hij zelve heeft het venster open gezet. - Binnen weinige minuten ben ik hier terug. - (Af langs den achtergrond.)
| |
Twaalfde tooneel.
Suzanna en Lotje.
Lotje,
als voren.
Dat vader het bedrog maar niet ontdekke....
Suzanna.
Wat zijt ge kinderachtig!... Zoo genomen dat hij het gebruikte middel achterhale, dan kan het hem tot les dienen, | |
[pagina 260]
| |
anderen niet altijd voor dom en onweerdig uit te maken.
Verandert van toon) . Met spijt hoor ik vader grove woorden naar Crispijn werpen en hem als lompen werkgast behandelen. Nogtans ben ik overtuigd, dat de jongen meer goeden geest en overleg bezit dan men denkt. - Ik houd het er voor, kind, dat hij een braaf, verstandig en zorgvuldig echtgenoot zal zijn.
Lotje,
aangemoedigd.
Niet waar?... We zouden een gelukkig paar uitmaken?...
Suzanna.
Daarbij, Crispijn is van goede familie; niet bloot arm....
Lotje.
En deugdzaam. Nooit gaat hij ter herberg, en.... | |
Zang Nr 8.wijze: Weten of Jan niet en liegt. Moeder, laat me ronduit zeggen:
Hij bemint me langsom meer;
'k Wil het niet op zijde leggen,
Dat hij zegt zoo menig keer:
‘O, ja! - Lotje, 'k min u teeder,
Schenk ook mij uw' liefde weder,
Engel, zacht en zoet en rein....
Wij zijn voor elkaâr geboren,
Veel geluk ligt ons beschoren....
Mochten w'haast vereenigd zijn!’ (bis.)
Suzanna.
Ik twijfel geenszins aan de rechtzinnigheid van Crispijn. - (Vleugels komt binnen langs de achterdeur. Hij is in gepeinzen verzonken en stapt traagzaam op het voortooneel.)
| |
Dertiende tooneel.
Suzanna, Lotje en Vleugels.
Vleugels,
met den rechten wijsvinger tegen den neus.
Twelf koppelen!... Negen mannekens, elk met ééne pop, en drie met twee poppen!... Ergo! dat maakt in 't geheel vijftien poppekens.... 't is vet!.... Vervloekt! zóó veel heb ik er nooit gezet.
Lotje,
tot Suzanna.
Crispijn blijft wel lang weg.... | |
[pagina 261]
| |
Vleugels,
als voren.
Daar uit kan wat voortkomen!... Maar, de soort? -
(Verheft het hoofd met fierheid.) Kan iemand knapper postuurvogel en goddelijker zanger voor de pinnen brengen dan ik?... Neen, niemand! (Schielijk tot Suzanna.) Vrouw! wat uur hebben we?
Suzanna,
snauwende.
Reeds laat genoeg om aan 't werk te zitten. Het schijnt dat ge weêr volop Maandag viert.
Vleugels.
De boog moet niet altijd gespannen zijn, ziet-ge-wel!.... Ik weet mijne zaak en vraag u slechts naar het uur.
Suzanna.
Voelt ge nogmaals lust om het orgeltje te draaien?
Vleugels.
Vervloekte babbelkous! wordt ge politiek? Waarom dit tegensnateren? - Ik moet absoluut in mijne Club zijn! Ergo, dus....
Suzanna,
met spot.
Ha! 't is de Club die in uwen bol speelt! Er moet zeker een boetmeester, knaap of uitroeper gekozen worden! Dan hoeft ge zeker op het uur te passen. De vogelaren zouden het zonder Mijnheer den Hoofdman niet gedaan krijgen!
Vleugels,
stampt met den voet tegen den vloer.
Terg me niet met boosaardige schimpwoorden! Zeg slechts hoe laat het is? (Crispijn komt terug op den achtergrond.)
| |
Veertiende tooneel.
Suzanna, Lotje, Vleugels en Crispijn.
Crispijn,
invallend.
Tien uren geslagen. (Lotje voegt haar bij Crispijn.)
Vleugels.
Tien uren? - Ergo, dan blijft me juist tijd om mijne vogels te verzorgen. - (Tot Lotje.) Haal mijn beste jas en hoed in gereedheid.
(Tot Suzanna.)
Is er gezorgd voor eiëren, witbrood en zaad? Breng dan alles bij. (Tot Crispijn.) Gij,
| |
[pagina 262]
| |
jongen! draag de schoenen naar de meid van den Goeverneur, en.... (Trekt hem ter zijde.) Ga te gelijkertijd uw Zondagspak aanschieten. (Pinkoogt.) Begrepen, eh?...
Crispijn.
Zeker, baas.
Suzanna,
tot Lotje.
Kom, kind. - (Wenkt Crispijn, ten teeken van omzichtigheid en gaat, met Lotje, in de kamer rechts.)
| |
Vijftiende tooneel.
Vleugels en Crispijn.
Vleugels,
verheugd.
Ge zult er van hooren! Ter mijner eere gaat men eene betooging inrichten, gelijk er nooit eene zal te zien geweest zijn. 'k Heb er 'nen ronk van gehoord, ziet-ge-wel! - (Vertrouwelijk.) Ge hebt er toch geen woord van gezegd, eh?
Crispijn.
Aan niemand.
Vleugels.
Des te grooter zal de verrassing zijn. (Opent de linkerdeur.) Vervloekt, Crispijn! Wat geluk dat de kat niet in de kweekerij is geweest; ik heb het venster vergeten te sluiten. (Stapt binnen het vertrek.)
Crispijn,
stil lachend.
Gelukkig, zegt hij.... wacht een oogenblik....
Vleugels,
buiten het tooneel.
Hemel! Een ongeluk! Help!
Crispijn.
Daar hebben we het. (Steekt het hoofd in 't zijvertrek en vraagt onnoozel:)
Wat is er, baas? Wat is er?
Vleugels,
als voren.
Mijn nieuw poppeken is gaan vliegen! 't Is uit zijne kooi gebroken! Och, Crispijn, help me zoeken!...
Crispijn,
fijn.
Sluit gauw het venster, baas. - (Vliegt naar binnen en
| |
[pagina 263]
| |
komt wêer dadelijk terug, gevolgd van Vleugels; beiden met eene vogelkooi.)
Vleugels,
met veel beweging.
Loop ras bij de buren! Roep en fluit langs alle kanten! Spoed u! Neem gij eenen straatkant, ik zal den anderen nemen!
Crispijn,
gemaakt.
We zullen ons best doen. Zoek gij rechts, ik zal links zoeken! - (Beiden af langs den achtergrond. - Suzanna verschijnt in de rechter deur.)
| |
Zestiende tooneel.
Suzanna,
alleen.
't Spel is aan den gang. (Barst los in een schaterend lachen.) Ha! ha! ha! Zoo kan men den mannen op den loop jagen! - Dat zet zijn eigen in 't zweet voor het poppeken van 'nen kanarievogel, dat versteken is. Ha! ha! ha!... heeft men ooit beter grap geweten? - (Komt op het voortooneel). Dat is de liefhebberij tot het toppunt gebracht!
| |
Zang Nr 9.Wijze: Je suis natif de Ferrare. Heeft men 't wel gehoord, voordezen,
Dat een mensch zoo zot kan wezen? -
Neen, 't is zeker nooit geschied,
Wat men hier gebeuren ziet,
Als de mannen eens beginnen,
Doen ze voort zonder verzinnen.
En ze brengen last in huis,
Tot der vrouwen leed en kruis! (bis.)
Onze venten praten en spinnen gedurig over de zottigheid van het vrouwvolk. Maar zouden ze niet eerst hun eigen mogen bezien alvorens ons voor dwaaskousen uit te krijten? - 'k Ben nieuwsgierig naar het einde van dit spel. 't Is nog maar begonnen! Ha! ha! ha!... (Gerucht buiten). Wat hoor ik? - (De achterdeur vliegt open en Vleugels vertoont zich aldaar, gansch bekalkt en bestoven, met verscheurde kleederen, zwart aangezicht, verwarde haren en blootshoofds. - Dit vertoon doet eene schielijke verandering in de bewegingen van Suzanna ontstaan. - Haastig loopt ze naar Vleugels en biedt hem ondersteuning.)
| |
[pagina 264]
| |
Zeventiende tooneel.
Suzanna en Vleugels, daarna Lotje.
Vleugels,
houdt beide handen op de rechterknie.
Ai mij!... Suzanna!... Ziet-ge-wel! Ai mij! (Komen schoorvoetend op den voorgrond.)
Suzanna,
bang.
God almachtig! Vleugels, zijt ge gevallen?
Vleugels,
hinkend.
Hoei! Ai mij!... Ik heb.... ai mij, vervloekt!
Suzanna,
verbleekend.
Is er iets gebroken?...
Vleugels.
'k Weet het niet! Ik ben van 't dak van Pootvast af gedonderd! Ai mij!
Suzanna.
Die verwenschte kanarievogels!... Zet u zachtjes neêr. (Trekt een stoel bij). Wil ik een geneesheer roepen?
Vleugels,
zet zich met moeite.
Och, mijne knieschijf! mijne knieschijf! Ai mij! Ai mij! (Lotje, met hoed en overjas, uit de rechter deur komende).
Lotje,
Vader, ziehier uw kleed en hoed. (Blijft getroffen staan.) Hemel! In welken toestand!
Suzanna,
onrustig tot Lotje.
Kind. Loop dadelijk naar doctor Strijkbeen. Spoed u! - (Lotje werpt de kleedingstukken op tafel en wil heên snellen.)
Vleugels.
Neen, Lotje! Ai mij!... Wacht een oogenbliksken.... De pijn kan overgaan.
Lotje,
wischt een traan uit haar oog.
(Ter zijde). Het plan van Crispijn heeft een slecht uitwerksel. Nu komt er zeker niets van ons huwelijk.
Suzanna,
zacht en fleemend tot Vleugels.
Lieve Vleugels! Hoe is 't? Vermindert de pijn? Komt er beweging in uwe knieschijf? (Betast zijne knie.)
| |
[pagina 265]
| |
Vleugels.
Ze begint wat te verzachten. - Ja, ik voel beterschap....
Springt schielijk half op.)
Vervloekt! Ai mij!... Wees niet zoo ruw en geef een glas water, het zal mijn zweet doen opdroogen. Ai mij!...
Lotje.
Ik zal het halen. (Gaat in de rechter kamer.)
Suzanna.
Zoo zoudt ge nog armen en beenen kunnen verliezen, met die ongelukkige vogels. - Dat ge van die liefhebberij nu, maar af zag, eh? Beste Vleugels!... Uwe gezondheid is meer! weerd, als....
Vleugels,
uitvallend en met strakken blik.
Vervloekt! Vrouw, wat ge daar uitkraamt is heiligschenning Die onnoozele diertjes hebben aan niets schuld. Integendeel ze zijn mijn leven, mijn bloed, mijn welbehagen; meer nog: ze zijn mijne gratie, mijn alles! Ai mij!
Lotje,
terug met een glas water.
Daar, vader, het zal den schrik verdrijven.
Vleugels.
Ja, kind! -
(Neemt het glas en wil het aan de lippen brengen. - Crispijn komt, met veel gedruisch en buiten adem, binnen gestormd. Hij houdt de kooi met vogel in de hoogte. - Vleugels laat het glas uit de hand vallen, vliegt recht en snelt, uitgelaten van blijdschap naar Crispijn.)
| |
Achttiende tooneel.
Suzanna, Vleugels, Lotje en Crispijn.
Crispijn,
overluid.
Hier is de vluchtelinge! Hier is 't poppeken!
Vleugels.
Gevangen! door u? - (Spreidt de armen open.) Jongen! kom, tegen mijne borst! Gij zijt mijn redder! (Omarmt hem.)
Suzanna,
verbaasd.
Wat is dat?.... De pijn is geheel weg? Wel, wel!... | |
[pagina 266]
| |
Vleugels.
Uwe dienstbetuiging en uw moed zijn allen lof weerdig. (Neemt de kooi en drukt ze insgelijks tegen zijne borst.)
'k Heb mijn raar vogeltje terug! Wie zal het me nog ontnemen?..
Crispijn,
met gemaaktheid adem zoekende.
Het heeft moeite gekost.... om het te vangen. - Ik heb er.... geweld mogen voor doen.... en ben bekanst.... kop en hals kwijt geweest!
Vleugels.
Dat's niets, jongen. Ik ben van 't dak van Pootvast gerezen. Mijne rechter knieschijf had kunnen ontwricht zijn. Maar, 'k heb het poppeken terug en dit moet ik u dankwijten. (Plechtig.)
Geloof het, beste Crispijn! Die kloeke daad blijft eeuwig in mijn hart aangeteekend.
Crispijn,
ter zijde.
Ons plan doet effect. - (Begeeft zich bij Lotje.)
Vleugels,
tot den vogel.
Gij, deugnietje, zult me niet meer ontsnappen.
Suzanna,
ter zijde.
Wat zijn de mannen toch kleinzeerig. - Indien ze slechts denken iets te mankeeren; phou! dan maken ze een exclamatie als gingen ze sterven! Ze moesten in ons spoor zijn!...
Vleugels,
tot zijne vrouw tredende.
Ge ziet het, eh, vrouw? Al wat leeft bemint de vrijheid? - 'l Is zoo als het liedje zegt.... | |
Zang Nr. 10.(Bekende wijze en woorden. Kijk, het vogeltje, in zijn huisken,
't Zingt en springt: 't kent geen verdriet;
't Vindt in zijn leven niet een kruisken,
Doch, als het slechts een op'ning ziet....
Tjiep! roept het diertje, wijl 't gaat strijken,
En snel en vroolijk de lucht doorsnijdt;
Men mag het met den mensch vergelijken,
Het geluk, geluk, ligt in de liberteit! (bis.)
In de liberteit! (bis, tweemaal.)
Suzanna.
Ge moest al uwe vogels de liberteit geven, dan zouden wij wat meer genot en ook meer liberteit in het leven vinden. | |
[pagina 267]
| |
Vleugels.
Maar, vrouw, waarom onophoudend op mijn onschuldig vermaak smalen? - (Verandert schielijk van toon.) Vervloekt! ik ging haast vergeten dat ik me moet aankleeden. (Wil in het vertrek links gaan. Juist komt Pootvast, gramstoorig, op den achtergrond. Deze heeft eene ledige muit aan de hand.)
| |
Negentiende tooneel.
Suzanna, Vleugels, Lotje, Crispijn en Pootvast.
Pootvast.
Vleugggels.... it tom u zegggen, dat ggge me daar.... eene gggroote schhhade toegggebrachhht hebt! (Allen zijn verbaasd.)
Vleugels.
Ik u schade toegebracht?... Allo! ga slapen, man.
Pootvast.
Ja, en die ggge betalen zult, of it zal het de politie betent maten!
Lotje,
bevreesd.
De politie!
Suzanna.
Wat is er gebeurd, heer Pootvast? Ge jaagt ons den schrik op 't lijf.
Pootvast,
doet een stap voorwaarts.
Vleugggels is over het dat mijner teuten gggetropen en hheeft vijf ggglazen pannen gggebroten!
Suzanna,
slaat de handen te zaâm.
Vijf glazen dakpannen?....
Vleugels.
Wie?... ik!... en is dit al?
Suzanna.
Is het niet genoeg?
Pootvast.
Mijne vrouw, Taat, die persies in de teuten was, hheeft de | |
[pagina 268]
| |
stutten ggglas en dees vogggelentotje op hhaar top gggetregggen, zoodaniggg dat ze een twaart uurs buiten tennis gggelegggen hheeft.
Suzanna.
Welk ongeluk toch!
Lotje,
stil tot Crispijn.
Wie zou zich daaraan hebben verwacht?
Crispijn,
tot Lotje.
'k Heb er spijt over.
Pootvast,
met kracht.
It laat het niet daarbij! Ggge zult vijf ggglazen datpannen en een visiet van den dottoor betalen, of it laat het den tommissaris tennen! - (Wil heengaan.)
Suzanna,
weêrhoudt hem.
Heer Pootvast; de schade zal u vergoed worden.
Vleugels,
ongeduldig.
't Is zonder opzet gebeurd. Dees vrouwelijk vogeltje is.... Nu, ge zult voldaan worden. 'k Heb geen tijd om verder.... Ziet-ge-wel. Tot later, zullen, menheer Pootvast! -
(Gaat de vogelmuit in 't linker vertrek plaatsen.)
Pootvast,
kalmer.
Vrouw Vleugggels, it reten er op. (Zet de muit op tafel.) Daar, neem uw vogggeltotje teruggg. - (Af langs den achtergrond.)
Suzanna,
met aanslag.
Kleederen verscheurd; muts verloren en vijf gebroken dakpannen moeten betalen, buiten de onkosten van den geneesheer; wel, wel!...
Vleugels,
terug.
Is mijn jas geborsteld?
Lotje.
Hij ligt hier op tafel. In de slaapkamer zult gij het overige vinden. (Vleugels haastig in het vertrek rechts.)
| |
[pagina 269]
| |
Twintigste tooneel.
Suzanna, Lotje, Crispijn, daarna Vleugels.
Crispijn.
Moeder Vleugels. Ik wil zelve bij den heer Pootvast gaan en de schade met hem effen maken.
Lotje.
Doe dat, Crispijn.
Suzanna.
In 't geheel niet, kinderen. Dit wil ik niet. - Vleugels heeft de schade gemaakt, hij moet ze betalen. 't Zal eene goede les voor hem zijn. Waarom begaat hij die zottigheid? Met die bliksemsche vogelkweekerij!
Crispijn.
Verschooning; ik ben de schuld van alles wat gebeurd is. Het betaamt dus niet, dat de baas de gebroken potten betaalt. Nog eens dan, moeder Vleugels, laat mij maar begaan. Ik zal bij Mijnheer Pootvast alles afdoen.
Lotje.
Sta Crispijn dat toe, moeder....
Suzanna,
met kracht.
Ik zeg u, dat ik het niet wil! - Waarom mij lastig maken, wanneer.... (Vleugels komt haastig terug. Hij is zuiver afgekuischt en in de hemdsmouwen.)
Vleugels.
Gauw! mijn jas; mijn hoed! Vervloekt! doet me niet te laat komen. - (Neemt het kleed van de tafel en poogt het aan te schieten. - Tot Suzanna.)
Spoed u.... help een handje?... Haal mijnen kraag op?...
Suzanna,
helpt hem.
Waartoe zoo veel haast?... Is er brand in de Club?... Loopen de vogeltjes gevaar?... (Lotje heeft den hoed wat opgewreven.)
Vleugels,
ongeduldig.
Spot niet, vrouw, spot niet! -
(Vat den hoed uit de hand van Lotje, stapt tot Crispijn en zegt hem stil, ter zijde:) Niets uitbrengen, hoort ge?
| |
[pagina 270]
| |
Crispijn,
stil.
Steun op mijn stilzwijgen. (Luid.) Ja, baas, 'k zal de schoenen bestellen.
Vleugels,
tot allen
En nu, tot straks. (Fier af langs den achtergrond.)
| |
Een en twintigste tooneel.
Suzanna, Lotje en Crispijn.
Suzanna.
Wat mag er opnieuw te doen zijn bij baas Kroonen? - (Tot Crispijn) Weet gij het?
Crispijn,
geveinsd.
Neen, moeder Vleugels.... (Ter zijde) Ik moet hier aardige rollen spelen.
Suzanna.
't Is altoos wat nieuws in den Vogelenzang. Dáár vindt Vleugels niets te lastig. 't Is slechts hier, dat hij den ontevredenen uithangt. - Ginds, bij zijne vrienden, kan hij volop uitweiden over den flinken bouw en het verstand der kanarievogels. - Een drietal weken geleden moest ik bij vrouw Kroonen zijn en werd in een vertrek gebracht, dat tegen de herberg paalt. - De liefhebbers hielden juist kamer en een leven en geharrewar, dat wij malkaâr onmogelijk konden verstaan. Maar, wat de vogelaren daar allemaal uitkraamden, zal ik nooit vergeten. | |
Zang Nr 11.Wijze: 't is de min, de min, de min. Jongen, 't ging daar hevig, luid,
Wie zou het toch gelooven?
Allen maakten een geluid
Als voch ten ze om een buit. -
't Was langs hier: ‘Wat rare vogel!’
En langs daar: ‘Ei, foei, hoe geel!
Met zijn lijf gelijk een kogel!’
Ginder sprak men: ‘hij ziet scheel!’
Ik hoorde verder roepen:
‘Het diertje heeft een ruigen kop!’
Er schreeuwden gansche troepen:
‘'t Is eene bastaard-pop!’
| |
[pagina 271]
| |
Jongen, 't ging daar hevig, luid,
Wie zou het toch gelooven?
Allen maakten een geluid
Als vochten ze om een' buit!
(Spreekt). Ja, 't ging er erger als op eene garenmarkt.
Lotje,
onnoozel.
Och, moeder! laat vader in iets vermaak nemen.
Suzanna.
Het ware beter, dat hij zich met zijne huishoudelijke zaken bemoeide. Sedert hij aan het hoofd der Club staat, zien wij zijnen drift voor het kwikken van kanarievogels aangroeien. Hij zal nog gansch kindsch worden. (Tot Crispijn.) Mag ik hopen, dat gij wijzer zult zijn en, in uw huwelijk, u nooit met verdrietgevende bullen bezig houden?
Crispijn,
als voren.
Dit beloof ik. (Ter zijde.) Verraden we ons zelven niet.
Suzanna.
Zoo ge dit begrijpt zult ge beiden gelukkig wezen. - Ik ga eens even in de keuken.
Crispijn.
En ik naar de meid van den Goeverneur. - (Suzanna af langs de rechterdeur.)
| |
Twee en twintigste tooneel.
Lotje en Crispijn.
Lotje,
vleiende.
Die goede vriend!
Crispijn.
Ja, Lotje! Zoo is het. Wat mijn mond uitspreekt meent mijn hart. En wanneer we zullen vereenigd zijn, beloof ik alleen voor u te leven en alle vermaken op te offeren. Wees daarvan zeker! | |
Zang Nr 12.Wijze: Roosjen uit de dalen. U zweer ik eeuwig liefde en trouw,
Zoo lang ik leef op aarde. -
Waart gij maar spoedig mijne vrouw,
(Een wensch waarop 'k mijn' hope bouw.)
Gij, die mij schat naar waarde!
Lotje, Lotje, Lotje lief!
Gij, mijn heil op aarde.
Lotje, Lotje, Lotje lief!
Gij, mijn heil op aarde.
| |
[pagina 272]
| |
(Met vuur.) Niets of niemand zal ons kunnen scheiden! - (Vat hare hand en drukt ze gevoelig.)
Lotje.
Ik twijfel niet aan de oprechtheid uwer woorden. Ook.... | |
Zang Nr 13.(Zelfde wijze als Nr 12.) Aan u verpand ik eer en woord.
En zweer u trouw te minnen.
Gij, die, zoo diep, mijn hart bekoort
En al mijn wenschen hebt aanhoord.
Staat vast in mijne zinnen.
Levens-, levens-, levensvriend!
'k Wil u steeds beminnen.
Levens-, levens-, levensvriend!
'k Wil u steeds beminnen.
Crispijn.
Lotje! mijn engel!
(Kust haar op het voorhoofd. - Suzanna komt juist terug en blijft een oogenblik in het deurgat stil.)
(Wordt voortgezet.) |
|